2-2023

Ooit was hij alomtegenwoordig, nu is hij vaak in geen velden of wegen te bekennen: de grutto, Nederlands nationale vogel. Zijn lot loopt gelijk met de evolutie van het landschap, waarbij (over)productie desastreus is gebleken voor de biodiversiteit. Nu de Nederlandse landbouw op de schop moet, is er een kans om de roep van de grutto niet te laten verstommen, schrijft bioloog Albert Beintema.

Het is een mooie zonnige dag in het voorjaar. In het weidevogelgebied is het een drukte van belang. Groepjes grutto’s jakkeren achter elkaar aan in een snelle vlucht, soms omhoog, dan weer in razende vaart omlaag, waarbij ze grutto grutto roepen, maar in hun opwinding wordt hun roep hoger, scheller en sneller, tot een staccatoachtig jettajettajettajetta. Zoals ze met hun lange snavels recht vooruit achter elkaar aan jagen, lijken het miniatuurstraaljagertjes die elkaar met mitrailleurvuur bestoken. Hoog in de lucht vliegt een solitaire grutto, verstaanbaar gruttoo gruttoo roepend, in een merkwaardige trage vlucht, waarbij hij zich afwisselend op zijn linker- en rechterzijde wentelt, de zogenaamde kantelvlucht, bedoeld om de aandacht van een vrouwtje te trekken. Dan daalt hij plotseling als aan een parachute, of als een dwarrelend herfstblad.

“Mijn territorium”

Na de landing steekt hij de vleugels omhoog, waarbij hij de opvallend witte onderzijde toont. Een duidelijk signaal: “Hier ben ik, dit is mijn territorium. Hier wil ik paren, nestelen en kroost grootbrengen.” Waarschijnlijk heeft hij al een partner, waarmee hij al jarenlang nageslacht voortbrengt, maar toch moet ieder jaar opnieuw de paarband bevestigd worden door uitgebreide baltsrituelen. In zijn territorium draait hij op verschillende plaatsen mooie nestkuiltjes, met de borst omlaag en de staart omhoogstekend. Een uitnodiging voor het vrouwtje om te paren en een kuiltje uit te kiezen waarin ze haar eieren zal leggen.

Grutto

Gravure van een grutto, anonieme maker, eind zeventiende eeuw.

Even verderop buitelen kieviten in de lucht als ware luchtacrobaten. Geen wilde achtervolgingen, zoals bij de grutto, maar toch bedoeld om indruk op anderen te maken. Piewiet, piewiet, piewietwietwiet, roepen ze. Tureluurs zijn ook bezig in de lucht. Ook zij achtervolgen elkaar niet, maar de mannetjes vertonen een kenmerkende baltsvlucht, in een wijde boog, met strakke, iets omlaag gebogen trillende vleugels, waarbij ze tuletuletule roepen. Grutto, kievit en tureluur hebben alle drie hun naam aan hun roep te danken.

Hoog in de lucht is met moeite de zingende veldleeuwerik te vinden. Veel zangvogels zingen vanuit een boomtop, maar leeuweriken broeden in boomloze gebieden, dus om hun geluid vanuit de hoogte te kunnen laten horen, fladderen ze zingend rond. Graspiepers doen dat ook, maar minder opvallend. Dichters hebben zich wel door de zang van de leeuwerik laten inspireren, maar nooit door het eenvoudige tjiep tjiep tjiep van de graspieper. Ten slotte is er nog een laatste luchtacrobaat onder de weidevogels: de watersnip. Die vliegt in grote bogen door de lucht, waarbij hij in de neergaande lijn een blatend geluid produceert, dat hem vroeger wel de volksnaam hemelgeit heeft opgeleverd. Hij maakt dat geluid niet met zijn stembanden, maar mechanisch, door met snelle vleugelslag twee bijzonder gevormde staartpennetjes aan het trillen te brengen.

Snipverkouden

De watersnip kan wel stemgeluid voortbrengen, maar dat doet hij meestal zittend op een paaltje. Tjukkop tjukkop, roept hij. Zo’n snip heeft altijd een waterdruppel aan de snavel hangen. Het is van belang om het gevoelige tastorgaantje aan het snavelpunt, waarmee hij in zachte modder naar prooien peurt, vochtig te houden. Ik heb mij altijd afgevraagd of hiervan de uitdrukking snipverkouden is afgeleid. Het etymologische woordenboek van Van Dale bevestigt die verklaring.

De meest exotische weidevogel is de kemphaan, met zijn fraaie gekleurde kragen. Kemphanen zien we niet in de lucht. Ze voeren hun ingewikkelde baltstaferelen helemaal uit op de grond, op gemeenschappelijke baltsplaatsen, waar de uitgedoste mannen met opgezette kragen dansen om de aandacht van de vrouwtjes te trekken.

Veranderingen

Taferelen als hierboven beschreven waren vijftig jaar geleden op vele plaatsen in de lage delen van Nederland te bewonderen. Wat waren wij trots op ons weidevogelland! Nergens anders ter wereld vond je zo’n vogelrijkdom in agrarisch grasland. Vooral de grutto was onze grote nationale trots. Halverwege de twintigste eeuw hadden wij in Nederland naar schatting ruim honderdtwintigduizend paren. Er werd toen wel beweerd dat wij negentig procent van de gehele Europese gruttopopulatie herbergden, maar dat was overdreven. We moeten dat beperken tot West-Europa, maar dan is het nog altijd spectaculair. Duitsland kwam op de tweede plaats met ongeveer zesduizend paar, en alle andere West-Europese landen moesten het met veel minder stellen. Verder oostelijk broedden behoorlijke aantallen in Polen, en hoeveel er in Europees Rusland zouden broeden, daar hadden we eigenlijk geen idee van.

Meer bemesting, betere ontwatering, hogere veedichtheden: dag vogels, dag vlinders.

Inmiddels is er veel veranderd. In grote delen van Nederland zijn geen weidevogels meer te bekennen. Dat geldt vooral voor het oosten en zuiden van het land. De bloemrijke weilanden waar het wemelde van de vogels en de vlinders zijn bijna overal veranderd in steriele, monotone raaigrasweiden, waar vooral de grote stilte opvalt. Van de veldleeuweriken zijn we meer dan negentig procent kwijtgeraakt. Dichters kunnen zich niet meer, met gesloten ogen aan een slootkant liggend, door leeuweriken laten inspireren. Kemphaan en watersnip zijn in Nederland als broedvogel nagenoeg uitgestorven. Ook de gruttopopulatie is ingestort. Van die honderdtwintigduizend paren van weleer zijn er nu minder dan dertigduizend over, en de achteruitgang is nog steeds gaande, naar schatting met vijf procent per jaar.

Vogel des Vaderlands

In 2015 is de grutto verkozen tot nationale vogel van Nederland. Daarmee hebben we onszelf de verplichting opgelegd dat getal niet te ver te laten dalen. De overheid heeft al heel lang het belang van onze weidevogels erkend, er worden sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw jaarlijks miljoenen uitgegeven aan allerlei maatregelen om de achteruitgang een halt toe te roepen, tot nu toe met bedroevende resultaten. Mijn hoop is nu vooral gevestigd op het zuidwesten van de provincie Friesland, waar natuurbeschermers, overheden, wetenschappers en enthousiaste boeren in een groot aaneengesloten gebied samenwerken. Het lijkt erop dat de gruttostand daar, na een lange periode van gestage daling, de laatste jaren stabilisatie vertoont.

grutto

Grutto op het Friese platteland.

Om die enorme veranderingen te begrijpen moet we terug naar de Tweede Wereldoorlog, waar Nederland hongerend uit tevoorschijn kwam. Toen hebben we gezamenlijk besloten: “Dat nooit weer.” Het boerenbedrijf moest geheel herzien worden. Nederland moest zelfvoorzienend worden. Sicco Mansholt, zelf afkomstig uit een familie van Groningse herenboeren, mocht de klus klaren. Hij ontwierp een systeem van gesubsidieerde landbouw dat zo succesvol was dat hij het daarna voor de hele Europese Unie mocht doen.

Nederlands landbouwexport is goed voor zes procent van het nationale inkomen. Daarvoor is 75 procent van het buitengebied verwoest.

Het gevolg was een geweldige overproductie van vrijwel alle landbouwproducten. Dat liep zodanig uit de hand dat we in heel Europa te kampen kregen met onverkoopbare overschotten: de beruchte boterbergen die we uiteindelijk maar in de derde wereld zijn gaan dumpen, graanpakhuizen vol met granen die van mindere kwaliteit waren dan wat we veel goedkoper uit Amerika konden importeren, en waar we dan maar veevoer van maakten. Melkplassen, wijnplassen, en ga zo maar door. Gewoon omdat de boeren niet meer voor de markt produceerden, maar voor de subsidies. Meer was altijd beter. En dat heeft desastreuze gevolgen gehad voor de biodiversiteit. Meer bemesting, betere ontwatering, hogere veedichtheden: dag vogels, dag vlinders. Mansholt heeft op latere leeftijd toegegeven dat hij zich vergist had en dat we veel van dat nieuwe doodse boerenland maar moesten teruggeven aan de natuur. Maar toen wilde niemand meer naar hem luisteren.

In veel van die ontwikkelingen liep Nederland voorop. Wij hebben kans gezien op de wereldranglijst op de tweede plaats te komen wat export van agrarische producten betreft (de Verenigde Staten staan op nummer één). Nergens anders ter wereld wordt het boerenland zo intensief gebruikt als in Nederland. We staan ook nummer twee op een andere ranglijst: die van Europese landen die bereid zijn hun biodiversiteit op te offeren aan landbouw en industrie. Op die lijst staat Malta onbetwist op nummer één (waar ze nog vrolijk alle wielewalen en zomertortels afschieten). Maar dat Nederland daarin nummer twee is, is natuurlijk schandalig. Aan onze export zit internationaal bezien ook nog een lelijke kant. Dankzij die enorme subsidies kunnen wij zuivelproducten op de wereldmarkt aanbieden tegen prijzen waarmee landen die geen subsidies kennen nooit kunnen concurreren. Het grootste deel van onze zuivel gaat naar China. In Friesland is een enorme zuivelfabriek gebouwd met Chinees geld.

Nergens anders ter wereld wordt het boerenland zo intensief gebruikt als in Nederland.

Onze export van landbouwproducten is goed voor zes procent van ons nationaal inkomen, maar daarvoor is wel vijfenzeventig procent van ons buitengebied verwoest. Ik heb nooit kunnen begrijpen waarom het niet gelukt is aan die EU-subsidies groene voorwaarden te verbinden. Nederland kan zelfvoorzienend zijn op twintig procent van het huidige landbouwareaal. Er is dus ruimte zat voor natuurontwikkeling. Er zijn diverse pogingen gedaan om de Common Agricultural Policy (CAP) van de EU te vergroenen, maar dat is steeds weer stukgelopen op de ijzersterke landbouwlobby.

De invloed van overintensivering strekt zich uit tot ver buiten het boerenland. In ons klimaat hebben we een neerslagoverschot in de winter en een tekort in de zomer. Dat leidt tot hoge waterpeilen in de winter en lage in de zomer. Maar boeren willen vroeg in het voorjaar met zware machines de wei in kunnen zonder in de modder te zakken, dus die willen het andersom: hoge waterpeilen in de zomer en laag in de winter. Daarvoor is een heel netwerk van kanalen en gemalen aangelegd.

Je hoeft geen ecoloog of hydroloog te zijn om te begrijpen dat dat omgekeerde peilbeheer niet goed is voor de natuur. Dat geldt bijvoorbeeld voor het hele IJsselmeergebied. Met de huidige klimaatverandering heeft dat al een aantal jaren geleid tot catastrofale droogte in de zomer. Overbemesting leidt ook overal tot vervuiling van water en lucht. In geen enkel ander land valt zoveel stikstof uit de lucht. Langzamerhand begint het op allerlei niveaus door te dringen dat dit zo niet langer is vol te houden. Onze landbouw moet opnieuw op de schop en ik denk dat we in de komende jaren drastische veranderingen zullen zien. Het gaat dan vooral om zaken als: veel minder stikstof uitstoten (en dus de veestapel aanzienlijk doen inkrimpen), veel minder voor de export produceren en een heel ander waterbeheer instellen.

Duurzaamheid

Ik denk dat onze weidevogels een hoogtepunt beleefd hebben halverwege de twintigste eeuw. We moeten ons wel realiseren dat het begrip weidevogel kunstmatig is, het is pas ontstaan nadat boeren graslanden zijn gaan ontwikkelen voor veeteelt. De vogelsoorten bestonden allang, maar weilanden zijn er pas sinds de middeleeuwen. De betreffende soorten zaten in natuurlijke open gebieden, zoals steppes, kwelders, hoogvenen en strandvlaktes. Vandaaruit hebben zij het boerengrasland bezet. In de tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw hebben intensiveringen en bemesting de omstandigheden voor weidevogels alleen maar beter gemaakt. Het is nog steeds zo dat grutto’s bij voorkeur nestelen in matig intensief gebruikt land.

In de loop van de twintigste eeuw is de weidevogelwereld enorm veranderd. Aan het begin van die eeuw was de grutto helemaal nog niet zo talrijk. We kunnen het ons nu niet meer voorstellen, maar in een gebied als het Eemland (in de provincie Utrecht aan het IJsselmeer grenzend) was de kemphaan toen de talrijkste weidevogel. Kemphanen werden in grote aantallen gevangen en geëxporteerd naar Engeland, waar de chef-koks in de betere kringen er wel raad mee wisten.

Kijken we naar Waterland, het natte polderland in Noord-Holland ten noorden van Amsterdam, dan zien we dat daar in de middeleeuwen helemaal geen weiland was. Daar lag toen een enorme bult hoogveen, die we vanaf de randen zijn gaan ontginnen, voornamelijk om er boekweit te verbouwen. Andere granen wilden op dat zure veen niet gedijen en aardappelen kenden we nog niet. Veen ontstaat als plantenresten in een natte zure omgeving ophouden met rotten. Als je lang genoeg wacht, verandert het in bruinkool en uiteindelijk in steenkool, zoals op grote schaal in het Carboon is gebeurd.

De veenweide waarin wij weidevogels willen behouden, is niet duurzaam zolang we doorgaan met ontwatering.

Als je veen ontwatert komt aan de lucht de verrotting weer op gang. Het veen verbrandt als het ware en verdwijnt (een belangrijke bron van kooldioxide in de atmosfeer). Daardoor daalt het grondniveau. Dat ging goed totdat het grondwater werd bereikt. Verdere ontwatering was toen niet meer mogelijk (totdat molens werden uitgevonden), en het land was alleen nog geschikt voor veeteelt. Zo zijn de weidevogelgebieden uiteindelijk ontstaan. Dat inklinken door ontwatering gebeurt nog steeds en zal doorgaan tot de onderliggende zandbodem is bereikt. Dan is het over en uit. Het is een raar idee, maar de veenweidegebieden waarin wij zo graag de weidevogels willen behouden zijn in feite helemaal niet duurzaam, zolang we niet helemaal stoppen met ontwatering.

Al met al is het een heel ingewikkeld probleem, met vele tegenstrijdigheden en zeer tegenstrijdige belangen van de betrokken partijen. De enorme winst van de BoerBurgerBeweging (BBB) in de verkiezingen voor de Provinciale Staten in maart 2023 heeft het er niet eenvoudiger op gemaakt. Toch denk ik dat met de veranderingen in de landbouw die nu onvermijdelijk lijken te zijn, er ruimte blijft voor het behoud van de grutto.