De toneellampen gaan langzaam aan. Ik sta in het licht. Hier heb ik wekenlang dag en nacht en met heel m’n hart naartoe gewerkt. Het is de première van mijn allereerste solovoorstelling. De zaal zit afgeladen vol met groepen mensen die alleen nog maar vaagjes over elkaar gehoord hebben. De gemeenschappelijke factor is dat ik hen allemaal heel graag zie. Het lijkt wel een trouwfeest.
Ik ben zenuwachtig. De voorstelling is persoonlijk, ik heb alles zelf geschreven en nog nooit voor een publiek van meer dan drie mensen gerepeteerd. Nu ga ik het met iedereen delen. Dit is het moment. Hier moet het gebeuren.
Mijn mond is droog en ik moet nog beginnen spreken. Ik ben wat verkouden en bang voor een hoestbui in het midden van een sleutelscène.
Ik zeg mijn eerste 3 zinnen.
Er wordt gegrinnikt. Ik zeg er nog 2. De hele zaal giert het uit.
Wat er daarna gebeurt, kan ik amper navertellen. Ik beleef het moment ten volle, ik zweef over de scène. Ik voel me opgetild en gedragen door het soms voorzichtige, schokkerige, soms uitbundige gelach van het publiek. Niet één keer kuch ik, ik hoef zelfs geen slokje water. Ik speel en ik geniet.
Ik wacht op het lachsalvo van gisteren. Er gebeurt niets.
De dag erna sta ik er weer, op dezelfde plek, in hetzelfde licht, voor andere mensen. Ik heb zo naar de première toegeleefd dat ik ben vergeten dat ik de voorstelling ook nog een tweede en een derde keer moet spelen, maar ik heb er veel zin in. Ik zeg mijn eerste 3 zinnen.
Het blijft stil. Ik zeg er nog 2. Ik wacht op het lachsalvo van gisteren. Er gebeurt niets.
Ik geraak meteen opgejaagd. In de volgende zinnen gebruik ik extra veel nadruk. Ik maak een gekke beweging in de hoop zo toch een giecheltje los te krijgen, maar de zaal wordt zo mogelijk nog stiller. Van het genieten merk ik niks meer, ik voel me vooral gefrustreerd. Tussen twee scènes door pers ik even mijn ogen toe. Ik prevel: komaan Anke, gewoon een kopje thee bestellen.
Dat heb ik geleerd van een docent in het Conservatorium. Ze vertelde me over een hilarische comedian, die in een scène in een fastfoodrestaurant om een kopje thee moest vragen. Iedere voorstelling opnieuw bulderde de zaal van het lachen. Behalve op één avond. De sfeer in het publiek zat niet goed, maar de acteur ging ervan uit dat hij die met zijn kopje thee-scène in één keer kon doen omslaan. Het lukte niet, er werd zelfs amper gegrinnikt. De regisseur verwoordde achteraf heel helder wat er aan de hand was. “Je bestelde geen kopje thee, je bestelde een lach”, zei hij.
Mijn hele tweede voorstelling lang denk ik aan kopjes thee, probeer ik elke zin gewoon te zeggen zonder een reactie uit de zaal te willen opwekken. Ik vang af en toe een glimp van een glimlach op maar het geschater van tijdens de première blijft uit.
Een dag later sta ik klaar voor de derde vertoning. Zodadelijk zullen de toneellampen gaan zoemen. Ik nip van het kopje thee in mijn hand. Ik wil het nog snel naar de backstage brengen, wanneer ik plots denk: nee. Ik verstop mijn kopje thee in het decor. Op een plek waar alleen ik het kan zien. Niet voor het geval er een hoestbui uitbreekt. Voor het geval ik weer vergeet dat ik gewoon mag genieten. En dat het publiek dat dan vanzelf ook doet.
Anke Verschueren
—