2023-1

Het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond Leuven werd opgericht in 1902 onder de benaming Vlaamsch Verbond als eerste Vlaamse studentenkoepel aan de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven), een functie die het tot de Tweede Wereldoorlog behield. Tot het einde van de jaren 1960 bleef het Verbond de belangrijkste Vlaamse studentenvereniging te Leuven. Van bij zijn ontstaan speelde het KVHV een vooraanstaande rol in de Vlaamse studentenbeweging.

Affiche met aankondiging van het 17de Dietsch Studentencongres in Leuven in 1932. [ADVN, VAFC 126]

1902-1914: Het Vlaamsch Verbond

In 1902 werd besloten de overkoepelende en eentalig Franse Société Générale des Etudiants (Algemeen Studentengenootschap) her in te richten op federatieve basis. De Franstalige studenten verenigden zich in de Fédération Wallonne en op 27 november 1902 sloten de vijf Vlaamse gouwgilden van de vier Vlaamse provincies en die van Brabant zich aaneen in het Vlaamsch Verbond. Orgaan van het Verbond werd het in 1888 opgerichte studentenblad Ons Leven. Tijdens de eerste jaren van zijn bestaan kende het Verbond een grote bloei. Onder impuls van de Vlaamse studentenleider en bestuurslid Frans Van Cauwelaert legde de vereniging de eerste jaren de klemtoon op het politieke engagement in de Vlaamse beweging. Na diens vertrek in 1905 ijverde Jef Vanden Eynde (Verbondspreses 1905-1907) met succes voor de uitbouw van een hoogstaande Vlaamse studentencultuur. Ongeveer maandelijks hield het Verbond vergaderingen die naar inhoud een grote diversiteit boden: voordracht-, muziek- en toneelavonden wisselden elkaar af. Met liederavonden door onder meer Emiel Hullebroeck en Arthur Meulemans en een volksuitgave (1906) van het Studentenliederboek van Karel Heynderickx (1898) maakte Vanden Eynde van Leuven een belangrijk centrum van de volksliedbeweging. De invoering in 1907 van een eigen Vlaamse studentenpet was symbolisch voor de toenemende verwijdering van de Franstalige studenten. Het overkoepelde Algemeen Studentengenootschap overleefde nieuwe incidenten in 1908 niet en voortaan gingen Vlaamse en Franstalige studenten in Leuven voorgoed hun eigen weg.

Vanaf 1908-1909 groeide het contact met de Katholieke Vlaamse Oud-Hoog-studentenbonden, die het Verbond financieel gingen steunen en de studenten, die nog sterk in de ban waren van het zogeheten bierflamingantisme, een grotere belangstelling voor de (politieke) taalstrijd bijbrachten. Vooral de vraag naar een Nederlandstalige universiteit vond weerklank. Deze meer radicale houding leidde tot spanningen met de academische overheid. Ze kwamen duidelijk aan bod op de viering van het 75-jarige bestaan van de universiteit in mei 1909. De Vlaamse studenten gaven op deze viering luidruchtig hun eis voor een gedeeltelijke vernederlandsing van de Leuvense universiteit te kennen en het kwam tot relletjes met Waalse studenten. Hierop verbood rector Adolphe Hebbelynck de werking van het Vlaamsch Verbond en de Fédération Wallonne. Toen tijdens het volgende academiejaar Ons Leven, waarvan Ernest Claes toen hoofdredacteur was, een scherpe karikatuur op de afschaffing van het Verbond liet verschijnen liep het een publicatieverbod op.

Vanaf oktober 1911 verminderden de spanningen met de academische overheid omdat de bisschoppen onder druk van de Vlaams-katholieke opinie een bescheiden begin maakten met de verdubbeling van een aantal leergangen te Leuven. Eerder dat jaar (in februari) had het Verbond met de Gentse Rodenbach’s Vrienden en met studenten van andere universiteiten een Algemeen Katholiek Vlaamsch Hoogstudentenverbond van België (AKVHVB) opgericht. Deze overkoepeling overleefde de Eerste Wereldoorlog niet, maar het Vlaamsch Verbond zou er op termijn (1923) wel zijn nieuwe naam (KVHV) aan overhouden.

In oktober 1911 werd de ernstige, zeer godsdienstige en Vlaamsgezinde kring Amicitia opgericht, die zich afzette tegen het al genoemde ‘bierflamingantisme’ van de regionale clubs en gilden, wat interne spanningen in het Verbond teweegbracht die de werking tot 1914 belemmerden. Tijdens de oorlog kwamen heel wat studenten aan het IJzerfront terecht, waar de geest van Amicitia voortleefde in de actie van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten. In het voorjaar van 1916 verscheen er een ‘Oorlogsnummer’ van Ons Leven, in samenwerking met het Gentse studentenblad Hoogstudent.

1919-1944: Vlaams-nationalisme en Revolution von Rechts

In 1919 werd op basis van de godsvredegedachte een Algemeen Vlaamsch Hoog-studenten-verbond (AVHV) opgericht. Het KVHV werd de Leuvense AVHV-afdeling en op die manier ging het vanaf 1923 ook deel uitmaken van het Dietsch Studentenverbond (DSV) dat leiding gaf aan de Groot-Nederlandse studentenbeweging.

In januari 1919 stak het Verbond opnieuw van wal. De sterke patriottische en anti-Vlaamse reactie van Franstalige zijde zorgde voor een grote eensgezindheid. De als onrechtvaardig ervaren behandeling van een aantal oud-activisten (activisme, repressie) en de aanvaarding van het ontwerp-Nolf, dat de Gentse universiteit maar half vernederlandste (Nolf-barak), leidden al vlug tot een radicalisering bij de Vlaamsgezinde studenten, die hun vertrouwen in de christen-democratische verdedigers van het minimumprogramma begonnen te verliezen. Een radicaliserend effect ging ook uit van oudere studenten, die als soldaat aan het IJzerfront hadden gestaan, er betrokken waren bij de Frontbeweging, en die na de oorlog naar de universiteit weer keerden om er hun studie af te werken.

Vanaf het jaar 1922-1923 was de KVHV-leiding volledig gewonnen voor een nationalistische pacificatie van de Vlaams-Waalse tegenstelling in België, wat een of andere vorm van zelfbestuur voor Vlaanderen inhield. De emotionele amnestieacties voor veroordeelde activisten, met onder meer de August Borms-hulde (10 februari 1924) lokten heftige reacties uit van de zijde van de Franstalige studenten en van Belgisch-nationalistische organisaties.

Een botsing tussen enkele Vlaamse en Waalse studenten na afloop van het Groot- Nederlands Studentencongres in april 1924 in Leuven, liep uit op een vechtpartij en een achtervolging, waarbij de Waalse student Gaby Colback, de Vlaamse student Berten Vallaeys neerschoot en ernstig verwondde. Op 3 mei 1924 vaardigde rector Paulin Ladeuze een verbod uit op het houden van politieke vergaderingen. Toen KVHV-preses Paul-Felix Beeckman protesteerde tegen deze maatregel ‘die uitsluitend tegen de Vlaamse studenten scheen te zijn gericht’, kreeg hij het consilium abeundi (de uitsluiting uit de universiteit). Gerard Romsée en Tony Herbert, leden van het Verbondsbestuur, ondergingen in oktober 1924 hetzelfde lot toen zij weigerden zich aan de academische overheid te onderwerpen. Na een huldeviering voor Vallaeys en de pas overleden activist Alfons Depla, en een protestmeeting werden in december nog vijf andere Vlaamse studenten weggestuurd. Toen in februari 1925 het KVHV de Vlaamse bevolking opriep tot een financiële boycot van de Leuvense universiteit, kwam het Verbond rechtstreeks met de bisschoppen in conflict en werd het op 10 maart 1925 zelfs door rector Ladeuze ontbonden.

Het KVHV bleef weliswaar bestaan, maar verloor krediet in de brede katholieke en Vlaamse publieke opinie. In de studentenbeweging zelf ging, naast een kleine groep minimalisten, ook een aantal nationalistische studenten de monopoliepositie van de alles controlerende Verbondsleiding op de korrel nemen. Toen het Vlaams-nationalistische kamp in de tweede helft van de jaren 1920 steeds meer ideologisch verdeeld raakte, kwam het Verbondsbestuur in 1927-1928 bijna in de greep van de extreem Groot-Nederlandse visie van het weekblad Vlaanderen. Dat gebeurde uiteindelijk niet en het KVHV ontwikkelde zich tot een breed Vlaams-nationalistisch platform. De Bormsverkiezing in december 1928 gaf te Leuven aanleiding tot betogingen en straatgevechten tussen Vlaamse en Franstalige studenten. Tijdens de kerstvakantie ontvingen de ouders van alle Vlaamse studenten een schrijven van rector Ladeuze, waarin geëist werd dat de student er zich schriftelijk toe zou verbinden zich te onthouden van elke separatistische of anti-Belgische betoging. Verbondsvoorzitter Seppe Coene zette de studenten aan te tekenen, hoewel hijzelf weigerde en zodoende het concilium abeundi opliep. Dit conflict bracht nieuwe eensgezindheid in de rangen van het KVHV, dat nu ook meer aandacht aan de vernederlandsing van de universiteit zelf ging besteden.

De Verbondsraad van KVHV-Leuven in 1954-1955 met op de eerste rij Johan Fleerackers (eerste van rechts), pater Renaat De Muyt (tweede van rechts), preses Jaak Van Passel (vijfde van rechts) en Rik Vandekerckhove (zevende van rechts). Op de tweede rij Vic Anciaux (vierde van rechts). Op de achterste rij Herman Suykerbuyk (vierde van rechts) en Jos Chabert (veertiende van rechts). [ADVN, VFA1627]

In 1929 stichtte Mon de Goeyse het Seniorenkonvent (SK) dat binnen het KVHV de regionale clubs overkoepelde. In navolging van Jef Vanden Eynde streefde hij ernaar door meer stijl en orde het gezelschapsleven van de Vlaamse studenten op een hoger cultureel peil te brengen. De Goeyse had de hand in de Besluiten van het Seniorenkonvent, een reglement over studentikoze gebruiken (de latere Clubcodex), dat door het KVHV vanaf 1935 gebundeld met een studentenliederboek zou worden uitgegeven; vanaf 1955 onder de naam Studentencodex.

De integrale vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1930 en de versnelde verdubbeling van de Leuvense als gevolg daarvan, alsook het afvloeien van een aantal radicale studenten naar Gent brachten een verbetering van de betrekkingen met de academische overheid. Het kwam tot een heroriëntatie van de Leuvense studentenbeweging onder invloed van de Katholieke Actie en de Revolution von Rechts, die gezien werd als een oplossing voor de cultuurcrisis waarin het ‘ten onder gaande Avondland’ zich bevond. Deze crisis heette het gevolg van een maatschappijopbouw op grond van liberale beginselen die de middeleeuwse, harmonische, volkse en christelijke samenleving van weleer had verstoord. De term Revolution von Rechts kwam overgewaaid uit Duitsland en was de titel van een boek van de Duitse hoogleraar sociologie Hans Freyer. Verbondspreses Piet Meuwissen (1932-1934) wilde het KVHV uitbouwen tot een corporatie van alle Vlaamse studenten, die een einde diende te maken aan politieke verdeeldheid en die zijn leden zou moeten opleiden tot de ‘geestelijke aristocratie van Vlaanderen’, de ‘academische stand’ die de leiding van de maatschappij zou in handen nemen. Het Verbond kende een sterke organisatorische uitbouw, maar slaagde er niet in om alle strekkingen te overkoepelen en een eenheidsideologie voor te schrijven. Vanaf het midden van de jaren 1930 vormde zich een hele waaier van nieuw-rechtse politieke studentenverenigingen, die alle hun invloed in het KVHV wilden laten gelden, met als voornaamste de Verdinaso-studentenafdeling, de VNV-studenten en het – bij de Katholieke Vlaamsche Volkspartij aansluitende – Jeugdfront. In de periode 1937-1938 trokken de Vlaamsgezinde studenten er met Flor Grammens op uit om Franstalige straatnaamborden in Vlaamse (taalgrens)gemeenten te overschilderen. De Grammensactie kon slechts tijdelijk de eensgezindheid terugbrengen. Dat de verstandhouding tussen het Verbond en de academische overheid in de loop van de jaren 1930 alsmaar verbeterd was, bleek toen KVHV-preses Herman Wagemans een grafrede hield bij het overlijden, in februari 1940, van rector Ladeuze.

Hoewel de houding van het KVHV strikt genomen niet-collaborerend was, raakte het omwille van de grote invloed van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) op de vereniging tijdens het eerste bezettingsjaar in de ogen van de meeste studenten gecompromitteerd. Het Verbondsbestuur 1940-1941 sympathiseerde met de Nieuwe Orde en wijzigde de benaming KVHV in Leuvensch Studentenverbond. Een door het Verbond gepatroneerde spreekbeurt van Staf De Clercq voor de VNV-studenten te Leuven op 12 maart 1941 leidde tot botsingen tussen Vlaamse en Waalse studenten, waarbij de Duitse Feldgendarmerie tussenbeide kwam. Vanaf 1941-1942 ging het KVHV zich uitdrukkelijk van het VNV distantiëren, maar tegelijk leidde het Dietsche Studentencongres in maart 1942 tot een conflict met de academische overheid. Dit alles had tot gevolg dat het Verbond zijn overkoepelende functie verloor en zijn leidende rol moest afstaan aan het Hoogstudentenverbond voor Katholieke Actie (HVKA). Het was in dit milieu dat de herinrichting van het naoorlogse studentenleven werd voorbereid.

1944-1968: Van loyaal Belgische tot 'Leuven Vlaams'

Bij de bevrijding in 1944 kwam een nieuwe Vlaamse studentenkoepel tot stand: het Leuvens Studentencorps, waarbinnen ook het KVHV als grootste studentenvereniging zijn plaats kreeg. Onder invloed van Belgisch-unitaristisch geworden flaminganten zoals Tony Herbert, uitgever van de christendemocratische krant De Nieuwe Gids, ging het Verbond een koers van loyauteit ten overstaan van België varen. De uit het HVKA afkomstige Verbondspreses Carlos Gits (1944-1945) bepaalde dat het KVHV de staatsburgerlijke opvoeding van de studenten voor zijn rekening moest nemen, dat wil zeggen een Vlaamse elite vormen die haar rechtmatige plaats in de Belgische staat zou opnemen. In de Koningskwestie werd een uitgesproken leopoldistisch standpunt ingenomen en na de dynamitering van de IJzertoren werd onder impuls van het KVHV een Jeugdbedevaart naar Diksmuide georganiseerd, die ondanks bedreigingen en tegenkanting op 28 april 1946 plaatsvond.

Tegen de Belgischgerichte koers van de naoorlogse Verbondsleidingen ontstond er vanaf het jaar 1946-1947 een toenemend radicaal Vlaamsgezind verzet van studenten, die wilden dat het KVHV opnieuw zou aanknopen bij zijn vooroorlogse Vlaams-nationale traditie. Zij verenigden zich in en rond de volkskunstgroep De Kegelaar, die het Verbond verweet veel te nauw bij de Christelijke Volkspartij aan te leunen en geen standpunt tegen de als anti-Vlaams ervaren repressie te durven of te willen innemen. De Kegelaar ging binnen het KVHV een grootscheepse eigen werking ontplooien. Na een mislukte poging om de volkskunstgroep uit te sluiten, gaf de Verbondsleiding er eind maart 1949 de brui aan. Voor De Kegelaar kwam de weg naar de macht in het KVHV nu open te liggen. Na deze zogeheten Paasrevolutie van 1949 ging het Verbond opnieuw een radicaal-Vlaamse koers varen.

Het einde van de Koningskwestie en de abdicatie van Leopold III (zomer 1950), de spanningen in Leuven met de rector en de Franstalige studenten rond acties voor amnestie (1949-1951) en de door de academische overheid verboden toespraak van Flor Grammens in Blanden (19 december 1952) werkten de radicalisering in de hand en verzekerden het KVHV opnieuw van een flinke aanhang in de Leuvense studentenwereld. Met de Fosty-actie (Fosty-betoging)1 van 23 oktober 1953 bewees het Verbond dat het weer een voorhoederol vervulde in de Vlaamse beweging. Hierbij werd vaak samengewerkt met het KVHV-Gent. In 1954-1955 dreven de acties in het kader van de schoolstrijd het Vlaamse element wat naar de achtergrond, hoewel het KVHV een oplossing van dit conflict in federalistische zin bepleitte. Onder impuls van Johan Fleerackers werd de cultuurafdeling van het Verbond vanaf 1953 sterk uitgebouwd. Het KVHV ging ook aandacht besteden aan het sociaaleconomische aspect van de Vlaamse beweging; zo werd in 1956 de groep Walenwerking opgericht, die ontspannings- en voorlichtingsavonden organiseerde voor de Vlaamse immigranten in Wallonië. Met de campagne tegen de miskenning van de Nederlandse taal op de Wereldtentoonstelling in 1958, de hevige amnestiestrijd in 1959 en de anti-talentellingsactie (1959-1960) speelde het KVHV een voortrekkersrol in de doorbraak die de Vlaamse beweging in het begin van de jaren 1960 kende met de Marsen op Brussel.

Aankondiging van de voordracht door Flor Grammens op 19 december 1952.
[ADVN, DA129/20]

Met het begin van ‘taalkundige decentralisering’ van de universiteit in 1962-1963 en de debatten rond de nieuwe taalwetgeving, waarbij de Franstaligen faciliteiten eisten in het Leuvense, kwam de strijd voor ‘Leuven Vlaams’ op het voorplan. Vanaf 1964 eiste het Verbond de volledige splitsing van de universiteit en de overheveling van de Franstalige sectie naar Wallonië. Aan de top van het KVHV trad een nieuwe generatie aan, die naar een synthese zocht tussen de Vlaamse beweging en het opkomende studentensyndicalisme, en die het Verbond tussen 1963 en 1966 in sociaal-progressieve richting oriënteerde. Het federalisme werd het denkkader waarin de hele Vlaamse problematiek werd geplaatst. Vertrekkend vanuit een radicaal-democratische basisidee werd federalisme verbonden met radicale structuurhervormingen op sociaaleconomisch vlak (overheidscontrole, nationaliseringen, planeconomie). Met dit standpunt leunde het KVHV nauw aan bij de (ideeën van de) kortstondige Vlaams-progressieve partij de Vlaamse Democraten. Dat er echter een kloof gaapte tussen de linkse top van het Verbond en de basis die bleef zweren bij een traditioneel flamingantisme, bleek uit de sterke groei in 1965-1966 van de Vlaams-Nationale Studentenunie (VNSU), waarvan de meeste leden tevens KVHV-lid waren.

Vanaf het academiejaar 1965-1966 kwam de strijd voor een autonome, maar ook democratische Vlaamse universiteit in Leuven in een stroomversnelling. Op 15 december 1965 werd een nationale studentenbetoging gehouden onder het motto ‘Walen buiten’. De verklaring van de Belgische bisschoppen van 13 mei 1966 over de institutionele en geografische eenheid van de universiteit, het zogeheten mandement, leidde tot een opstoot van antiautoritaire en antiklerikale gevoelens. De revolte van mei 1966 bracht nieuwe studentenleiders (Paul Goossens, Ludo Martens, Walter De Bock) op het voorplan, die een nieuw-linkse en radicale koers gingen volgen, gericht op een volgende confrontatie, die een democratische universiteit moest opleveren. In december 1966 besloten de radicaalsten onder leiding van Martens dat de traditionele studentenbeweging had afgedaan. Op 3 maart 1967 werd als een werkgroep binnen het KVHV de Studentenvakbeweging (SVB) opgericht. Voor de SVB primeerde voortaan ‘de strijd tegen het kapitalistische bestel voor een totaal-democratie’. Het verzet van de flamingantische achterban, alsook het wantrouwen van de beheerraad, die vreesde voor het voortbestaan van de vereniging, leerde de SVB’ers dat het KVHV met zijn traditioneel-Vlaamsgezinde verleden niet de juiste voedingsbodem was voor een studentenvakbeweging. In juni 1967 verlieten zij het Verbond, in oktober gevolgd door Verbondspreses Goossens. De expansieplannen van de Université Catholique de Louvain (UCL) leidden begin 1968 tot de Januarirevolte. In februari viel de christendemocratisch-liberale regering Vanden Boeynants-De Clercq over de kwestie Leuven en was de splitsing van de universiteit een feit.

‘Leuven Vlaams’ was het hoogtepunt en meteen ook eindpunt van een eeuw Vlaamse Studentenbeweging, waarvan het KVHV een groot deel van haar geschiedenis de emanatie was geweest. Voor het Verbond diende zich een totaal nieuwe fase in zijn bestaan aan.

1968-2000: Hett KVHV na de beeweging. Terug naar de traditie

Aangezien na de splitsing van de universiteit de Vlaamse problematiek geen rol van betekenis meer speelde, diende het Verbond voorgoed zijn leidende rol af te staan aan de SVB, die de motor werd van een nieuw-linkse studentenbeweging. Het KVHV zag zijn aantal actieve leden drastisch inkrimpen en de uitgebreide Verbondsorganisatie onderging een flinke afslanking. De poging van Verbondspreses Guido Ghekiere (1968-1970) om met de deelname aan de mijnwerkersstaking in januari 1970 het KVHV te doen aansluiten bij de nieuw-linkse studentenbeweging stuitte op het verzet van de traditionalistische vleugel. Deze nam in mei 1970 definitief de macht over en stuwde het Verbond in een eerder behoudsgezinde richting, al bleven meer progressieve maatschappelijke thema’s nog enige tijd de aandacht van de vereniging weerhouden en werd er meer energie gestoken in culturele evenementen dan in Vlaamse actie.

Vanaf 1973-1974 ging het KVHV uitdrukkelijker zijn oude ideologische rol van studentenvereniging binnen de Vlaamse beweging beklemtonen. Onder invloed van Volksunie-politici zoals Willy Kuijpers nam het Verbond hierbij een volksnationalistisch standpunt in. Deze solidariteit met de kleinere volkeren (in Europa) leidde in januari 1974 tot een actieve ondersteuning van een hongerstaking in Frans-Baskenland. Omstreeks 1975 wenste het KVHV ook de oude studententradities in ere te herstellen. De jaarlijkse studentenzangfeesten, vanaf 1975, kenden behoorlijk wat bijval en vanaf 1978 volgden de herdrukken van de Studentencodex elkaar in een steeds sneller tempo op. Onder de titel Een federaal Vlaanderen in Europees en volksnationaal perspectief publiceerde het Verbond in december 1976 een eigen model van staatshervorming, dat de voorafspiegeling zou blijken te zijn van de actieve deelname aan het Anti-Egmontkomitee in 1977-1978.

Het KVHV was vaak gangmaker in het verzet en de frontvorming tegen de nieuw-linkse dominantie van de studentenbeweging. Met het Democratisch Studentenfront (1975) en de Algemene Studentenbond (1977) werd met relatief succes deelgenomen aan de verkiezingen van de Vereniging van Vlaamse Studenten (VVS).

Studentencodex samengesteld door Jef Dauwe en uitgegeven door het KVHV in 1978. [ADVN, ARBO 195]

In 1975 werd het Algemeen Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (AKVHV), kortweg KVHV-nationaal, opgericht onder de vorm van een VZW. Zo kon het KVHV erkend worden door de overheid en subsidies ontvangen. Het Leuvense Ons Leven werd tevens nationaal ledenblad. KVHV-nationaal nam geen politieke standpunten in en de afdelingen behielden hun autonomie.

Van een gematigd anti-linkse vereniging halverwege de jaren 1970 kende het Verbond begin de jaren 1980 een echte ruk naar rechts. De extreem-linkse tegenacties bij Vlaamse betogingen in Leuven, alsook de internationale spanning tussen Oost en West ten tijde van de rakettenkwestie waren hieraan niet vreemd. Na 1983 evolueerde het KVHV naar een pragmatisch en naar eigen zeggen ‘positief kritisch’ nationalisme, waarbij met de acties voor de federalisering van het onderwijs in 1985-1987 de werking op een concreet thema werd toegespitst. Vanaf 1987 begon de partijpolitieke polarisatie in nationalistische rangen tussen VU en Vlaams Blok ook op het Verbond te wegen.2

Het KVHV had op zijn rechterflank bovendien af te rekenen met de concurrentie van de Nationalistische Studentenvereniging (NSV), waarvan de werking op Vlaams-nationaal vlak die van het Verbond begon te overschaduwen.

De nieuwe strijdvaardigheid van de niet-partijgebonden Vlaamse beweging onder impuls van een verjongde en geradicaliseerde Vlaamse Volksbeweging (VVB) had zijn invloed op het KVHV, dat vanaf 1990-1991 opnieuw een radicaal-Vlaamse koers ging varen en in de lijn van de VVB naar een separatistisch standpunt evolueerde. Een nieuw aandachtspunt was de bekommernis voor de handhaving van de Nederlandse taal in het één wordende Europa, zoals bleek uit de taalwedstrijd ‘Simon Stevinpenning’ (1989), de acties tegen een mogelijke verengelsing van het hoger onderwijs (1990-1993) en het Groot-Nederlands Studentencongres in Leuven in november 1992.

In 1992-1994 raakte het KVHV intern verdeeld tussen de zogenaamde ‘groep van Antwerpen’ rond Bart De Wever (hoofdredacteur Ons Leven 1993-1994) en de katholiek-behoudende vleugel in het Leuvense Verbond. De ‘groep van Antwerpen’, waarvan de kern afkomstig was van het Antwerpse KVHV, legde de nadruk op de Vlaams-nationale pijler van het Verbond, terwijl de andere groep ‘de eigenheid van het KVHV als een traditionele studentenvereniging met katholieke en ideologisch conservatieve inslag’ wenste te benadrukken. Deze tweede groep wilde het Verbond een sterker (traditioneel) katholiek profiel aanmeten en in haar pleidooien voor een neoconservatieve frontvorming, waarbij de Vlaamse problematiek vanuit een rechts-liberale invalshoek werd benaderd, klonk onmiskenbaar de invloed door van het Vlaamse conservatieve maandblad Nucleus (1990-2010). Beide fracties ontplooiden binnen het Verbond elk hun eigen werking en poogden beurtelings de controle over Ons Leven te verwerven. Bij de presesverkiezingen van 1994 delfde de ‘Antwerpse vleugel’ definitief het onderspit. De kern van deze groep zou vanaf 2001 een centrale rol spelen in de pas opgerichte Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA). In het KVHV zette de invloed van de conservatieve fractie zich de volgende jaren door.

Het Verbond ging zich steeds meer als een traditioneel-studentikoze vereniging manifesteren. Deze evolutie, die in de jaren 1980 was begonnen, werd in de hand gewerkt door de contacten met traditionele studentenverenigingen uit Nederland en de Duitstalige landen. In 1994-1996 kwam naar aanleiding van de heropening van het proces van Irma Laplasse en de viering van ‘vijftig jaar bevrijding’ de amnestiekwestie opnieuw aan bod. De problematiek van de Vlaamse Rand rond Brussel was een ander aandachtspunt. Het KVHV wijdde er op 13 december 1995 een drukbezocht colloquium aan met onder meer Vlaams minister-president Luc Van den Brande, Joost Rampelberg (VVB-provincie Vlaams-Brabant) en Johan Laeremans (Komitee der Randgemeenten). In het conflict rond de IJzerbedevaart, dat in de jaren 1994-1996 de Vlaamse beweging verdeelde, schaarde het Verbond zich achter het IJzerbedevaardersforum, maar distantieerde het zich van de Werkgroep Radicalisering.

Het KVHV na 2000: POlitieke leerschool en behoeder van tradities

Na de relatieve bloei van de jaren 1990 kende het KVHV aan het begin van de eenentwintigste eeuw een terugval. Door hervormingen van de statuten van de Dienst Jeugdwerk kwam het Verbond in 2000 niet langer in aanmerking voor subsidies. In 2002 besloot het Verbondsbestuur de ledenwerving via opgevraagde postabonnementen, die omstreeks 1960 was ingevoerd en steeds meer onder vuur lag, te stoppen. Hierdoor viel de oplage van Ons Leven terug van 3.000 exemplaren op een paar honderd. Het tijdschrift, tot op dat ogenblik een maandblad, zou de volgende jaren zeer onregelmatig verschijnen. De doorbraak van de sociale media bood nieuwe kansen om de boodschap te verspreiden, maar betekende tevens een sterke concurrentie voor het verenigingsleven. Ook het Verbond zag het aantal actieve leden sterk teruglopen. In 2002-2003 vierde het KVHV zijn eeuwfeest. De volgende jaren plooide de vereniging zich terug op zichzelf en was er nauwelijks een externe werking.

Verbondspreses Bram Hermans (2006-2008) wenste het KVHV opnieuw een actievere rol te laten spelen in de Vlaamse beweging en organiseerde op 6 mei 2007 in de faciliteitengemeente Sint-Genesius-Rode een mars voor Vlaamse onafhankelijkheid (2.500 deelnemers). Separatisme en Vlaamse onafhankelijkheid kwamen eveneens aan bod op de jaarlijkse ‘Staten-Generaal van verzet tegen het regime’, een colloquium annex strijdmeeting die het Leuvense Verbond sinds 2005 met de zusterafdelingen van Gent en Antwerpen organiseerde.

Tijdens de jaren 2010 zat het KVHV opnieuw enigszins in de lift, al bleef het met een twintig tot dertig actieve leden een relatief kleine studentenvereniging, die in het niets herinnerde aan het grootse verleden. Het bewegingskarakter (de opvatting van het KVHV als een ‘grote’ organisatie, waar ledenaantal en uitstraling via een ruime verscheidenheid aan activiteiten primeerden, en waar weinig eisen gesteld werden aan de leden qua actief engagement), dat nog lang na 1968 de werking had gekenmerkt, was weggeëbd. Het Verbond had zich getransformeerd tot een (politieke) studentenclub, waarbij via lezingen en (interne) debatavonden sterk werd ingezet op de vorming van de leden. Hiermee werd de belangrijke rol die het KVHV gespeeld had als leerschool voor het politiek personeel van diverse Vlaamsgezinde en/of katholieke verenigingen en politieke partijen in zekere zin bestendigd. De herwonnen stabiliteit had zijn weerslag op Ons Leven. Vanaf 2015-2016 ging het blad er zowel naar vorm als inhoud merkbaar op vooruit. Het volume nam toe en er verschenen vier tot vijf edities per jaar.

In de lijn van Vanden Eynde en De Goeyse bleef het Verbond ijveren voor een stijlvol studentikoos gezelschapsleven en zich opwerpen als de behoeder van de (katholieke) Vlaamse studententraditie (de zogenaamde ‘Leuvense stijl’). Het liet zijn stem horen in het debat rond de studentendopen en verdedigde het Vlaamse studentikoze liederenerfgoed en de Studentencodex tegen ‘politiek-correcte’ aanvallen (2021). Ook het vrijwaren van hoger onderwijs in de eigen Nederlandse taal bleef voor het KVHV, dat ‘Leuven Vlaams’ als een belangrijk wapenfeit uit zijn geschiedenis beschouwde, een bijzonder aandachtspunt. Op 6 oktober 2018 organiseerde het, samen met het Algemeen Nederlands Verbond (ANV) en de Vereniging Vlaamse Academici (VVA) een ‘Colloquium 50 jaar Leuven Vlaams – Leuven Engels?’ waar de problematiek van de verengelsing aan de orde werd gesteld. Met een klacht bij de Vlaamse regeringscommissaris en een ‘taalmeldpunt’ bond het KVHV in 2019 de strijd aan tegen de spookopleidingen3 waarmee de universiteit de taalwetgeving omzeilde.

Literatuur

L. Vos-Gevers, ‘De Vlaamse studentenbeweging te Leuven. 1836-1914’, in: Onze Alma Mater, jg. 29, 1975, nr. 2, pp. 126-142.

L. Vos, ‘Ideologie en idealisme. De Vlaamse studentenbeweging te Leuven in de periode tussen de twee wereldoorlogen’, in: BTNG, jg. 6, 1975, nr. 3-4, pp. 263-328.

Een eeuw Vlaamse studentenbeweging te Leuven. Catalogus van de tentoonstelling 16 februari-2 april 1976, Leuven, 1976.

L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., Leuven, 1982.

K. Jongbloet, Honderd jaar Ons Leven. Gechiedenis van een Leuvens studententijdschrift (1932- 1974), KUL, Leuven, 1988, [onuitgegeven licentiaatsverhandeling].

W. Weets, Tussen traditie en beweging. De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (1944-1956), KU Leuven, 1991, [onuitgegeven licentiaatsverhandeling].

‘90 jaar KVHV’, in: Ons Leven, jg. 103, 1992, pp. 6-7-8.

P. Baert, De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) van 1956 tot 1970, KU Leuven, 1994, [onuitgegeven licentiaatsverhandeling].

W. Weets, Historische schets van de Vlaamse studentenbeweging. ‘Vliegt de Blauwvoet! …’, Vosselaar, 1996.

W. Weets, ‘Tussen traditie en beweging. De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (1944-1956): Eerste deel: Het na-oorlogse Verbond (1944-1949)’, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 55, 1996, nr. 3, pp. 139-180.

‘Lustrumnummer: Het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond 1992-1997, in: Ons Leven, jg. 109, 1998, pp. 8-9.

W. Weets, ‘Tussen traditie en beweging. De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (1944-1956): Tweede deel: Heropbloei (1949-1953)’, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 57, 1998, nr. 2, pp. 67-92.

W. Weets, ‘Tussen traditie en beweging. De geschiedenis van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (1944-1956): Derde deel: Vlaamse voorhoede (1953-1956)’, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 57, 1998, nr. 3, pp. 131-158.

L. Vos, B. de Wever & W. Weets, Vlaamse vaandels, rode petten. Honderd jaar Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, Kapellen, 2002.

L. Vos, Idealisme en engagement. De roeping van de katholieke studerende jeugd in Vlaanderen (1920-1990), Leuven, 2011.

M. Schaevers, ‘De school van De Wever’, dl. 1., in: Humo, 2014, nr. 4, pp. 14-21.

M. Schaevers, ‘De school van De Wever’, dl. 2., in: Humo, 2014, nr. 5, pp. 34-39.

  1. 1. De roep om amnestie op de incidentrijke IJzerbedevaart van 23 augustus 1953 was in de kringen van oud-weerstanders ervaren als een schandelijke belediging van het vaderland. Het Comité d’Appel au Pays (Comité voor Beroep op het Land), onder leiding van Jean Fosty plande voor 25 oktober 1953 een herstelbetoging van Diksmuide naar Breendonk. Als reactie richtten KVHV-Leuven en KVHV-Gent een Jeugdcomité voor Beroep op het Volk op, dat een ‘Operatie Uilenspiegel’ opzette om Fosty’s plannen te dwarsbomen. De studentikoze reeks acties maakten dat de herstel-betoging slechts onder massale rijkswachtbegeleiding kon doorgaan, waardoor zij enigszins verwerd tot een groteske bedoening.
  2. 2. Naarmate de VU zich meer begon om te vormen tot een beleidspartij, liet zij zich hoe langer hoe minder zien op radicaal Vlaamse manifestaties, zoals die van het Taal Aktiekomitee (TAK). Hierdoor werd dit domein grotendeels overgelaten aan het Vlaams Blok (VB), dat dit feit aangreep om zich nogmaals te manifesteren als ‘de enige echte Vlaams-nationalistische partij’. Sinds 1987 zat de partij electoraal in de lift. De uitgesproken standpunten van het VB over het migrantenthema, alsook zijn contacten met buitenlandse ‘staatsnationalisten’, zoals de Fransman Jean-Marie Le Pen, vormden dan weer voor veel Vlaamsgezinden een struikelsteen. De niet-partijgebonden Vlaamse beweging leek door deze polarisatie volledig naar de achtergrond gedrongen. Alleszins vertoonde zij niet veel strijdbaarheid meer. De polarisatie was ook voelbaar in het KVHV, waar een nieuwe generatie enigszins huiverachtig stond tegenover Vlaamse actie omwille van een mogelijke associatie met het VB, terwijl andere leden juist gevoelig waren voor de radicaal-Vlaamse kritiek, dat het KVHV veel te lauw was, en de VU-stempel die het Verbond opgeplakt kreeg.
  3. 3. De taalwetgeving voor het hoger onderwijs bepaalde sinds 2012 dat op masterniveau een opleiding volledig in een andere taal kon plaatsvinden, op voorwaarde dat er in Vlaanderen een equivalente opleiding bestond in het Nederlands. Die ‘andere taal’ was in de praktijk zo goed als altijd het Engels. In november 2016 onthulde het Leuvense studentenblad Veto dat de taalwetgeving werd omzeild. Equivalente Nederlandstalige programma’s bleken vaak spookopleidingen, die enkel op papier bestonden. Studenten die zulke opleidingen volgden moesten aan ‘zelfstudie’ doen of toch de Engelstalige vakken volgen.