Deze bijdrage focust daarom op de reproductieve- arbeidsgeschiedenis van dochters van Marokkaanse arbeidsmigranten uit de jaren 1960 en 1970. Aan de hand van diepte-interviews met acht vrouwen die in Mechelen zijn opgegroeid, leg ik bloot welke soorten arbeid zij verrichtten. Ik focus op de dochters, omdat de migratie naar België een shift in de familiedynamiek veroorzaakte, waardoor ouders vaker op hun kinderen moesten steunen.3 Ik argumenteer dat de onbetaalde arbeid van die dochters cruciaal was voor het dagelijkse en intergenerationale voortbestaan van arbeidskrachten. Tegelijkertijd zijn gender, klasse en kleur essentieel in discussies rond reproductieve arbeid, omdat het aandeel van migrantenvrouwen (van kleur) uit de arbeidersklasse daarin oververtegenwoordigd is.4
Na de Tweede Wereldoorlog worstelde Mechelen – net als vele andere Belgische steden – met een arbeidstekort. Om dat tekort te verminderen, werden buitenlandse arbeidskrachten gerekruteerd. Samen met de Spanjaarden werden de Marokkanen de grootste groep arbeidsmigranten in Mechelen.
Arbeidsmigranten werden tewerkgesteld in metaal-, gas- en vleesfabrieken en in de tuinbouw- en bouwbedrijven.5 De officiële startdatum van de Marokkaanse migratie naar België was 17 februari 1964. Toen werd namelijk het bilaterale akkoord ondertekend dat de arbeidsmigratie van Marokko naar België legaliseerde. Toch kwamen veel arbeidsmigranten al voor 1964 via informele netwerken naar België.6
Een belangrijk onderdeel van het akkoord was artikel 13, waarin de voorwaarden voor gezinshereniging vermeld werden. Een arbeidsmigrant mocht namelijk zijn gezin laten overkomen als hij minimaal drie maanden in België had gewerkt en over een passende woning beschikte.7 België probeerde zichzelf te profileren als een aantrekkelijk gastland, in vergelijking met concurrerende buurlanden zoals Nederland, Frankrijk en Duitsland. De rekruteringsbrochure Vivre et travailler en Belgique stimuleerde arbeidsmigranten om hun familie zo snel mogelijk over te brengen naar België.8
Wanneer we naar het herenigingsbeleid kijken vanuit een feministisch perspectief, wordt het belang van vrouwelijke migranten en hun kinderen duidelijk. Het dominante idee was dat een werkende man zijn familie nodig heeft om zijn moraal, en dus zijn productiekracht, te verbeteren. In de jaren 1960 en 1970 was de ideale huisvrouw iemand die kookte en zorgde voor haar man wanneer hij thuiskwam na het werk.9 Zij moest hem ondersteunen en een luisterend oor bieden voor zijn frustraties over zijn werkdag.10 Hetzelfde werd verwacht van Marokkaanse vrouwen die naar België migreerden om hun man te vergezellen. De Belgische overheid ging er ook van uit dat de overkomst van de familie ervoor zou zorgen dat arbeidsmigranten minder snel van land of werk zouden wisselen, wat de werkgevers meer zekerheid garandeerde.11
Vrouwen en kinderen kwamen naar België met het idee dat zij de arbeidskrachten zouden ondersteunen, stabiliseren en stimuleren. Het is niet ongewoon dat moeders en hun oudste dochters reproductieve taken zoals huishoudelijk werk verdelen, zeker in migrantengezinnen en/of families uit de arbeidersklasse. Moeders hebben dikwijls geen andere keuze dan hun zware takenpakket te delegeren aan hun kinderen.12 De verhalen van Marokkaanse dochters zijn daarom een cruciaal onderdeel van de Belgische sociale geschiedenis. Desondanks blijven zij zo goed als onbesproken in de academische literatuur rond arbeidsmigratie naar België.
Het meeste onderzoek rond arbeidsmigratie in de jaren 1960 en 1970 hanteert namelijk een top-downbenadering.13 Terwijl die werken belangrijke inzichten verlenen in de legale en politieke context waarin arbeidsmigranten werden gerekruteerd, geven ze geen aandacht aan de ervaringen en perspectieven van de arbeidsmigranten zelf en al helemaal niet aan hun vrouwen en kinderen.
Historica Tina De Gendt ging wel meer bottom-up te werk in haar onderzoek naar de Turkse arbeidsmigratie in Gent. Zij besteedde ook aandacht aan de situatie van de kinderen van de arbeidsmigranten en besprak de slechte levensomstandigheden, hun opvoeding en hun ervaringen op school.14 Daarnaast is deze bijdrage sterk geïnspireerd op de masterthesis van Neslihan Dogan, die als een van de eerste historici alle aandacht gaf aan de verhalen van Turkse vrouwen die in de jaren 1960-1970 in Gent waren gearriveerd. Aan de hand van interviews onderzocht Dogan de rollen die die vrouwen opnamen. Ook zij haalde aan hoe de oudste dochters van Turkse vrouwen vaak het huishoudelijke werk deelden met hun moeders en zelfs optraden als ‘surrogaatmoeders’.15
Academisch onderzoek rond de Marokkaanse gemeenschap in Mechelen staat echter nog in de kinderschoenen.16 Deze bijdrage probeert daarom op twee manieren de bestaande literatuur aan te vullen. Ten eerste wil ik met een marxistisch-feministisch referentiekader een nieuw perspectief bieden op de Belgisch-Marokkaanse migratiegeschiedenis. De bestaande literatuur rond arbeidsmigratie focust immers voornamelijk op mannen, terwijl de verhalen van vrouwen achterwege blijven. Door het concept reproductieve arbeid centraal te plaatsen, worden hun vergeten ervaringen blootgelegd. Hun arbeid was cruciaal voor het voortbestaan van hun familie, maar ook van het kapitalistische systeem als geheel.17 Ten tweede geeft de focus op Marokkaanse vrouwen een nieuw perspectief op reproductieve arbeid voor niet-witte migrantenvrouwen. Ik stap af van de universalistische ideeën rond vrouwen en de gezamenlijke feministische strijd. Dat wil echter niet zeggen dat Marokkaanse en Belgische vrouwen geen gemeenschappelijke strijdpunten hebben. De verhalen die centraal staan in dit artikel zijn onderdeel van de bredere vrouwengeschiedenis. Bovendien zijn ze niet alleen relevant voor leeftijdsgenoten, maar ook voor de generaties die volgen. Die verhalen vormen een geschiedenis die bij velen besef en bewustwording kan creëren over de onzichtbare arbeid die vrouwen overal in de wereld disproportioneel verrichten.
Die verhalen vormen een geschiedenis die bij velen besef en bewustwording kan creëren over de onzichtbare arbeid die vrouwen overal in de wereld disproportioneel verrichten.
Mijn onderzoek richt zich op de arbeid van die dochters vanaf hun vroegste herinnering tot zij het ouderlijke huis verlieten. Ik heb de participanten voornamelijk gevonden in het netwerk van mijn familie, omdat mijn grootouders zelf in de jaren 1960 in Mechelen geïmmigreerd zijn. Via de eerste participanten heb ik ook andere vrouwen gevonden, zodat ik ook buiten mijn persoonlijke netwerk kon stappen. Mijn doel is niet om objectieve onderzoeksresultaten te presenteren – kwalitatief onderzoek wordt altijd beïnvloed door de persoonlijke interpretaties van de onderzoeker.18 Ik wil de ervaringen en belevenissen van mijn participanten zo eerlijk mogelijk weergeven en tegelijkertijd de impact van structurele factoren die een invloed hadden op hun leven blootleggen.19
Concreet verwijst het concept reproductieve arbeid naar een scala van taken en verantwoordelijkheden, die in de Vlaamse volksmond ook wel ‘de was en de plas’ worden genoemd. Het is de arbeid die het dagdagelijks voortbestaan en welzijn van arbeidskrachten ondersteunt – denk maar aan koken, kleren wassen en poetsen – en de mentale arbeid, zoals het verlenen van emotionele steun. Daarnaast is die arbeid ook cruciaal voor de reproductie van de volgende generatie arbeidskrachten, zoals de zorg voor en de opvoeding van de kinderen.
Maar hoe komt het dat we die onzichtbare, onbetaalde en onophoudelijke arbeid als minder waardevol beschouwen? Volgens marxistische feministen is de devaluering van reproductieve arbeid een gevolg van de opkomst van het kapitalisme als productiesysteem in de 16e eeuw.20 Een van de noodzakelijke voorwaarden voor het ontstaan van het kapitalisme was de verdeling van productieve versus reproductieve arbeid. Concreet betekent het dat er een scheiding ontstond tussen de betaalde productie van goederen met economische meerwaarde en de onbetaalde reproductie van arbeidskrachten zonder economische meerwaarde.21
Marxistische feministen argumenteren dat vrouwen met de vestiging van het industrieel kapitalisme steeds vaker uitgesloten werden van de betaalde, productieve arbeidsmarkt. Ze werden niet langer als volwaardige loonarbeiders beschouwd. Daarnaast werd reproductieve arbeid beschouwd als vrouwenwerk.22 Silvia Federici argumenteert bijvoorbeeld dat reproductieve arbeid als een natuurlijk attribuut van vrouwen werd gezien, als een interne behoefte die bij het vrouwelijke karakter hoort. Daardoor werd haar reproductieve arbeid ook niet beschouwd als werk.23
Tegelijkertijd werd de productie van goederen opgewaardeerd en als mannelijk getypeerd. In tegenstelling tot fabriekswerk dat goederen produceert, genereert huishoudelijk werk geen winst. In een economisch systeem dat gericht is op winst, is die arbeid dus inferieur. Nochtans is die onzichtbare en on(der)betaalde reproductieve arbeid een voorwaarde voor een succesvol kapitalistisch systeem.24
Hoe wordt iemand volgens de kapitalistische normen dan een goede huisvrouw? Volgens Federici werden dochters zeker twintig jaar gesocialiseerd en voorbereid op hun rol als huisvrouw. Het was in het belang van de kapitalistische productiewijze dat meisjes leerden dat trouwen en kinderen krijgen het beste was wat ze konden verwachten van het leven. Huishoudelijk werk werd getransformeerd tot een liefdesdaad, waarbij de vrouw zorg droeg voor haar man en zijn fysieke, emotionele en seksuele noden. Zij was er om zijn kinderen, en dus ook de volgende generatie arbeiders, groot te brengen. Zij deed dit echter uit liefde, en als ze dat werk weigerde te doen, werd ze aanzien als een slechte vrouw en moeder. Haar arbeid was slopend, onbetaald, maar werd als natuurlijk beschouwd en was daarom ook onzichtbaar.25
Het kapitalistische systeem vond zichzelf in de loop van de geschiedenis opnieuw uit, en met de privatiserings- en liberaliseringsgolf in de jaren 1970 veranderde ook de organisatie van de reproductieve sector. Reproductieve taken die voorheen uitgevoerd werden zonder loon, werden uitbesteed aan commerciële zorgbedrijven.26 Vrouwen werden nu ook gerekruteerd als loonarbeiders. Dat betekent ook dat vrouwen uit de midden- en bovenklasse hun eigen huishoudelijke werk konden uitbesteden aan vrouwen uit de onderklasse. Die laatsten hadden echter niet de middelen om hulp in te huren voor hun huishouden, omdat de staat en de bedrijven bespaarden in de sociale zorg.27 Betaalde reproductieve arbeid is dus zwaar onderbetaald en wordt vaak informeel of in de schemerzone uitgevoerd. Dat wil zeggen dat die arbeiders dus ook niet beschermd zijn.28
De jaren 1960 en 1970 waren tumultueus in de strijd voor vrouwenrechten. Hoewel steeds meer feministische bewegingen opkwamen, was het nog steeds de norm dat vrouwen de rol van huisvrouw opnamen en mannen de kostwinner waren. Ook binnen Belgische huishoudens was de reproductieve arbeid verdeeld volgens de genderlijnen.29 De arbeid van Marokkaanse en moslimvrouwen is dus niet te verklaren als eigen aan de islam of aan de Marokkaanse cultuur. In de loop van de geschiedenis is maar al te vaak een emancipatorisch discours misbruikt om gekoloniseerde, niet-westerse vrouwen af te beelden als slachtoffers van hun mannelijke landgenoten.30 Alleen een interventie van koloniale, ‘geciviliseerde’, westerse staten zou die vrouwen dan kunnen redden. Vandaag de dag worden zij nog dikwijls gezien als passieve en onderdrukte vrouwen, die het leven van hun westerse, ‘bevrijde’ zusters moeten nastreven.31 Wanneer we de levens van Marokkaanse vrouwen onder de loep nemen, moet dat koloniale gedachtegoed mee in acht genomen worden.32 Hoewel de strijd tegen een gegenderde verdeling van huishoudelijk werk terecht is, moeten we beseffen dat het huishouden ook een veilige plek kan zijn, weg van staatsgeweld, discriminatie en racisme.33
Het is niet omdat Belgische vrouwen (uit de midden- en hogere klasse) gelijkaardige ervaringen hadden op het vlak van genderongelijkheid, dat (migranten) vrouwen uit de arbeidersklasse geen bijkomende strijd moesten voeren. Zo steeg de scholingsgraad van Belgische vrouwen uit de groeiende middenklasse en trokken zij weg uit de betaalde reproductieve sector. Ondertussen namen migrantenvrouwen uit de arbeidersklasse de jobs die Belgische vrouwen uit de middenklasse weigerden over, zoals poetsvrouw, kassierster in de supermarkt, strijkster en zorgverlener in een rusthuis. Zij gingen aan de slag in de reproductieve sector, samen met witte, Belgische vrouwen uit de arbeidersklasse. Vandaag de dag zijn migrantenvrouwen (van kleur) oververtegenwoordigd in de globale zorgsector.34
De dochters van arbeidsmigranten groeiden op in België, maar kregen niet dezelfde kansen om zich te ontwikkelen en werden systematisch richting reproductieve sector geduwd. Om dat te bestuderen, maak ik een analyse van de soorten reproductieve arbeid die die vrouwen verrichtten tijdens hun kinder- en tienerjaren. Vervolgens licht ik hun arbeidsgeschiedenis toe door de ongelijke arbeidsverdeling te plaatsen in de context waarin die vrouwen opgroeiden. Achtereenvolgens komen de drie soorten onbetaalde reproductieve arbeid aan bod, namelijk huishoudelijk werk, de zorgtaken en het vertaal- en bemiddelingswerk dat het gezinsleven mee ondersteunde.
Voor veel moeders – onder wie ook Belgische – voelde het als een plicht om hun dochters huishoudelijke taken aan te leren, als voorbereiding op het huwelijk.35 We kunnen er echter ook van uitgaan dat de meeste moeders vaak zelf hulp nodig hadden. Met hun migratie naar België verloren Marokkaanse moeders ook hun steunnetwerk. In het thuisland werden de reproductieve taken, zoals het huishoudelijke werk of de zorg voor en de opvoeding van de kinderen, gedeeld met andere vrouwen.36 In België konden de vrouwen voornamelijk steunen op hun oudste dochters. Wanneer een oudere zus trouwde of begon te werken, werden haar taken gedelegeerd aan de jongere zussen. In de meeste gezinnen deden de zonen zo goed als niets. In de interviews komen vier soorten huishoudelijk werk voor.
Om te beginnen waren de vrouwen verantwoordelijk voor het onderhoud van het huis, met vooral de schoonmaak – met onder meer de afwas, de vloer boenen, afstoffen en de meubels onderhouden – en renovatie. De schoonmaak van het huis gebeurde dagelijks en was vaak uitgebreider op woensdagen en in het weekend. De vrouwen vertelden hoe hun moeders een proper huis erg belangrijk vonden en het schoonmaakproces vaak strikt opvolgden. Hafsa getuigt hoe ze er haar alleenstaande moeder emotioneel mee probeerde te ondersteunen.
‘Ik zag haar altijd wenen en zo. Ik hielp haar door dan het huis grondiger te kuisen, want ik kan heel goed kuisen. [...] Maar ons moeder heeft ook heel veel geweend. Die kon het soms niet aan.’37
Hafsa groeide op in een instabiel huishouden met een afwezige vader. Dat betekende dat haar moeder, om uitzetting te vermijden, als schoonmaakster moest gaan werken. Daardoor moest Hafsa bijna al het huishoudelijke werk op zich nemen. Uit het citaat blijkt echter ook een empathische relatie, waarbij een dochter solidair is met haar moeder en ervoor kiest om haar moeder bij te staan.38
De huizen waarin arbeidsmigranten en hun families zich moesten vestigen, waren vaak in een zeer slechte staat. De vervallen wijk Klein Begijnhof-Heembeemd met haar krotwoningen werd voor velen de eerste verblijfplaats in Mechelen.39 Zij konden zich meestal niets beters veroorloven en moesten dicht bij hun werk in de stad wonen. De woningen waren heel klein en verwaarloosd. Bovendien hadden die huizen meestal geen badkamer of stromend water en werd het toilet buiten gedeeld op de koer.40 Dat betekende dat het huis vaak gerenoveerd moest worden. Nabila vertelt hoe ze haar ouders regelmatig moest helpen met het onderhoud van het huis.
‘Uh, mee behangen. Dat heb ik ook als kind gedaan. Dat waren oude huizen. In de winter was dat koud. Dat papier viel altijd van de muur. En dan werd er toch wel bijna elk jaar behangen. Dus ja, er was ook veel vocht in de huizen, ge had geen verwarming.’41
Het was dus heel gewoon dat die gezinnen vaak verhuisden na aankomst in Mechelen. Alle vrouwen die ik geinterviewd heb, zijn meermaals verhuisd in hun kindertijd. Hakima vertelt hoe zij verantwoordelijk was voor de zoektocht naar huizen en dat zij bij de communicatie tussen haar ouders en de huisbazen instond als vertaler.
‘Ja, met die woningen in Mechelen. Dat trok op niks, hé. En het gezin breidde altijd uit, dus dat was constant zoeken. Ik ben expert in een huis zoeken. In de krantjes vroeger zo … het Centrumblad en de Streekkrant. Te koop, te huur, te koop, te huur. Ik heb zo leren lezen. Ik moest niet naar een bibliotheek.’42
Daarnaast besteedden de vrouwen veel tijd aan voeding. Ze vertelden dat ze vaak instonden voor de voorbereiding en het koken van eten, al dan niet met hun moeder. Zo stonden Hakima en Naual hun moeders bij het dagelijkse kookwerk bij, terwijl in de huishoudens van Souad en Hafsa koken volledig hun verantwoordelijkheid was. Opdienen en de opkuis na het eten was een taak voor alle vrouwen.43 Omdat de families van de vrouwen deel uitmaakten van de pioniers, waren er nog geen bakkers of slagers die Marokkaans brood of halalvlees aanboden. Ze moesten het brood dus zelf bakken, omdat veel Marokkaanse gerechten worden gegeten met Marokkaans brood. Die taak is niet te onderschatten. Zo getuigt Hakima over de tijd dat zij brood leerde maken.
‘Ja, op een jaar tijd kon ik heel de broodprocedure. Toen waren dat, zes broden, om de twee, drie dagen hé. […] In de winter, dus als ik naar buiten moest gaan in de tuin, door dat kneden kwamen hier zo kloofjes.’
'In uw handen?'
‘In die knobbels. En door de wind buiten ging dat nog meer open en dan ging dat bloeden. […] Dat had niet gemogen, vond ik. Ik vond dat wel fijn dat ik dat kon leren, dat mij dat goed afging. Dat gaf mij wel voldoening.’44
De armere gezinnen aten meestal niet veel vlees, omdat dat te duur was. Sommige families aten vlees van Belgische slagers, terwijl andere de dieren zelf slachtten. Oudere dochters hielpen ook bij het slachtproces. Op de Veemarkt kochten ze levende dieren, zoals kippen, schapen en konijnen. De vrouwen en meisjes moesten de kippen na de slacht plukken en koken. Schapen werden voornamelijk gezamenlijk aangekocht door meerdere gezinnen en geslacht ter voorbereiding van een feestdag. De vrouwen die ik sprak, waren op verschillende manieren betrokken bij het slachten, maar de een al wat meer dan de ander.
Kleren maken, wassen, strijken en repareren behoorden ook tot het takenpakket van de vrouwen. Een wasmachine was een luxeproduct in de jaren 1970, waardoor gezinnen met een laag inkomen hun kleding met de hand moesten wassen. Dat kon fysiek ongemak veroorzaken, zeker in de winter, omdat de was buiten in grote manden of emmers gedaan werd en de vrouwen regelmatig wondjes op de handen hadden van ander huishoudelijk werk. Sommige gezinnen, zoals dat van Hafsa, konden naar een wassalon gaan. Ze vertelde me hoe ze daar regelmatig geconfronteerd werd met racistische scheldpartijen van de poetsvrouw die er werkte.
‘Elke keer als wij daar waren: “En die Marokkanen en die vuile apen.” Wij werden vroeger makak genoemd, hé. Ja, ja. “En die moeten maar eens terug naar Marokko!” en “Die komen met hun vuile kleren.”’45
De dochters naaiden en maakten meestal ook de kleren. Hoewel de vaders van Naual en Hakima die taak op zich namen, tot hun dochters het leerden. Kleermaken is namelijk een mannenberoep in Marokko.46
Ten slotte moesten de meisjes de boodschappen doen. Zo konden ze ook eens naar buiten, want meestal deden ze thuis huishoudelijk werk. Opvallend was dat bij veel respondenten huishoudelijke apparaten zoals een wasmachine of stofzuiger, die de taken konden verlichten, ontbraken. Die apparaten waren in de jaren 1970 immers vaak te duur voor families uit de arbeidersklasse.47 Zo vertelde Nadia dat ze haar eerste loon had gebruikt om een wasmachine te kopen.
‘Een wasmachine was het eerste dat ik voor mijn moeder heb gekocht, als cadeau. Mijn eerste loon. Niet uit hebzucht voor mezelf eerlijk gezegd, maar voor mijn mama. Ik was zo blij. Want mijn mama had heel veel eczeem en had altijd problemen met haar huid. […] En die verkramping, met dat koud water en dat warm water.’48
Nochtans beloofde de rekruteringsbrochure, die de Marokkaanse arbeiders moest lokken, materiële welvaart in de vorm van huishoudelijke apparaten zoals een wasmachine, tv en radio.49
Huishoudelijk werk en zorgverlening zijn in mijn analyse opgesplitst, vooral om de verschillende taken overzichtelijk te kunnen schetsen. Zoals hierboven besproken, verwijst huishoudelijk werk eerder naar taken zoals poetsen, koken en de was doen. Zorgverlening is eerder relationeel en kan verwijzen naar een kind een bad geven, maar ook bijvoorbeeld naar emotionele steun verlenen aan een ouder. Het zou echter incorrect zijn om huishoudelijk werk en zorgverlening afzonderlijk van elkaar te bestuderen. Alle zorgverlening heeft op een of andere manier een vorm van huishoudelijk werk nodig en omgekeerd.50
Oudere dochters die zorgen voor hun (jongere) broers of zussen spelen een cruciale rol in het grootbrengen van de volgende generatie arbeiders. Daarnaast zorgen kinderen uit migranten-gezinnen en de arbeidersklasse voor hun ouders, die als arbeider werken. Volgens ontwikkelingspsycholoog Patricia East hebben ook de grootte van het gezin en de leeftijdskloof tussen de kinderen impact op de mate van zorg die oudere kinderen op zich moeten nemen. Grotere gezinnen, met een grote kloof tussen de oudste en jongste kinderen, steunen vaker op hun oudste dochters om de zorgtaken geheel of gedeeltelijk over te nemen.51
Uit mijn interviews blijkt dat alle vrouwen zorgtaken op zich namen. Ten eerste zorgden ze voor hun jongere broers en zussen. In sommige gevallen waren de oudste dochters er volledig verantwoordelijk voor, in andere gevallen moesten ze hun moeder bijstaan. Het zorgpakket was uitgebreid, met voeden, aankleden, oppassen, luiers verversen … Ook de jongere broers en zussen afzetten op school, hen naar de dokter of tandarts meenemen of aanwezig zijn op de oudercontacten viel op de schouders van die vrouwen. Daarnaast verleenden sommige vrouwen ook emotionele steun. Naual vertelde hoe zij en haar zussen zorgden voor hun kleine zussen en broer.
‘Mijn broertje was beginnen te voetballen. […] Als wij vrij hadden of zo, dan ging mijn zus meekijken als er een match was. Dus dat is wel een stukje opnemen, dat ge laat zien dat er iemand is. En ook als die eens naar de huisarts moesten. Dan gingen wij ook gewoon met hen, zonder dat ons ouders meegingen.’52
Daarnaast moesten de oudere kinderen regelmatig bemiddelen tussen hun ouders en hun jongere broers en zussen. Marokkaanse ouders van de jaren 1960 en 1970 hadden vaak conflicten over onder meer schooluitstappen en een rijbewijs. Meestal waren ze ertegen. Het is daarom opmerkelijk hoe jongere broers en zussen wel de toelating kregen om dat soort zaken te doen. Dat is deels te verklaren doordat oudere dochters bemiddelden en pleitten voor hun jongere broers en zussen. Zij konden vertalen en uitleggen aan hun ouders wat bepaalde activiteiten inhielden. Nadia vertelde bijvoorbeeld hoe ze haar ouders geruststelde over schooluitstappen.
‘De oudere generatie mocht niet veel, want die ouders wisten niet voldoende: “Ja, naar waar gaan die op schoolreis? En als er iets gebeurt, d’r is geen telefoon: Hoe kan ik ze bereiken? […] Hoe kan ik gaan zeggen dat mijn dochter niet is aangekomen of terug thuisgekomen?” […] “Slapen de jongens en de meisjes samen?” Al die aspecten dat zij niet konden vragen aan ’t school of aan de leerkrachten, konden wij wel voor ons jongere zus.’53
Daarnaast verleenden de meisjes ook zorg aan hun oudere broers. Een kop koffie brengen, het ontbijt maken, maar ook hun kamer schoonmaken behoorden tot het takenpakket. Ten slotte zorgden de oudste dochters voor hun ouders. Door de migratie naar België, zonder de nodige steun en begeleiding van de overheid, werden de ouders afhankelijker van hun kinderen. De ouders verloren hun bestaande netwerk van familie en vrienden op wie ze konden rekenen. Dat betekent dat de ouder-kindrelatie soms werd omgedraaid.54 Bij Souad is de mate van parentificatie, dus de zorg van een kind voor zijn ouder, erg hoog in vergelijking met de andere vrouwen die ik interviewde.55 Ze zag zichzelf als een soort extensie van haar moeder en verleende haar moeder ook emotionele steun.
‘Ah ja, tuurlijk, wij waren de mama’s van hen. Die hadden hier geen moeder, geen vader, geen broer, geen zus. Ik herinner mij een keer … mijn moeder had spataders en als ze naar de dokter ging, dan werden die met een scherp mesje opengesneden en leeggemaakt. Mijn moeder wou dat zelf doen en die sneed een ader open, waardoor dat bloed er echt uitspoot. Ik was nog maar 14 jaar, denk ik, toen. En die riep mij, dus ik moest haar verzorgen, de dokter bellen. Ik moest het bloeden stelpen en zij schreeuwde: “Kom snel, kom, help, help, help!” Op dat moment was ik dan ook haar moeder natuurlijk. Want ja, zij had mijn hulp nodig en als ze beviel moest ik ook voor haar zorgen. Ze zegt dat nu ook […] dat ze mij zag als haar moeder.’56
Ook fysieke verzorging was dus onderdeel van de zorgtaken van sommige vrouwen. Hafsa moest bijvoorbeeld haar moeder masseren als ze terugkwam van haar werk als poetsvrouw.57 Karima verleende dan weer emotionele steun aan haar vader wanneer hij thuis was. Ze adviseerde hem rond allerlei zaken, zoals de toekomst van het gezin of bij bepaalde zorgen.58
Ten slotte traden de dochters op als onbetaalde vertaler en bemiddelaar voor de ouders. Als vertaler moesten ze letterlijk vertalen en meer uitleg kunnen bieden. Maar soms moesten ze tijdens moeilijke interacties ook bemiddelen en interveniëren in naam van hun ouders.59 Die arbeid is essentieel voor het voortbestaan en de werking van het huishouden en valt dus onder de noemer reproductieve arbeid.60 Dergelijke arbeid is ook specifiek voor migrantengezinnen. Omdat er in Mechelen geen toegankelijke faciliteiten waren voorzien om de Marokkaanse migranten Nederlands te leren, moesten de ouders terugvallen op hun kinderen.61 De oudere dochters namen de rol van vertaler vaker op dan hun broers.62 Dat vertaalwerk vond plaats in de winkel, de bank, het stadhuis, de rechtbank en op school. Daarnaast vertaalden de oudste dochters bij interacties tussen hun ouders en de huisbazen en werkgevers, maar ook bij gesprekken met de buren. Dat vertaalwerk was essentieel voor de behuizing en inkomsten van het gezin en voor het netwerk en de sociale contacten van hun ouders. Daarnaast ontfermden de dochters zich ook over nieuwkomers, die later aankwamen in Mechelen, en vertaalden ze waar nodig. De bredere Marokkaanse gemeenschap in Mechelen steunde dus ook op die vrouwen. Karima was bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de overkomst van een Marokkaanse imam, omdat haar vader mee de eerste moskee in Mechelen had opgericht. Zij regelde alle administratieve zaken, zoals zijn visum, toen ze 14 jaar was.63
De inhoud en sensitiviteit van de vertalingen verschilden. Zo was het moeilijker om te vertalen bij de gynaecoloog dan in de supermarkt. Karima getuigde hoe ze haar moeder moest uitleggen dat ze een miskraam had gehad.
‘Ik had het er moeilijker mee dan zij. Want voor mij was dat als kind tegen je moeder zeggen: “Gij hebt uw kind verloren.” Dat was raar, maar het was haar eerste miskraam niet. Ge voelt dat als moeder, dus zij had dat wel verwacht.’64
Het kwam dus vaak voor dat dochters gevoelige gesprekken moesten vertalen voor hun ouders. Souad moest bijvoorbeeld aan een arts vragen of haar moeder een abortuspil kon krijgen.65 Die katholieke arts vond dat wansmakelijk, wat niet ongewoon was. Abortus was namelijk nog illegaal in België en de katholieke kerk deed er alles aan om dat zo te houden.66 Souad koos er toen voor om niet alles letterlijk te vertalen en haar moeder te beschermen tegen de pijnlijke woorden van de arts. Migrantenkinderen moeten dus dikwijls conversaties tussen volwassenen begrijpen en erop anticiperen.67
De vrouwen die ik sprak waren ook op andere manieren betrokken bij de reproductieve gezondheid van hun moeder. Hakima bleef bijvoorbeeld bij haar moeder in het ziekenhuis wanneer ze beviel. Souad moest dan weer thuisblijven en voor haar broers en zussen zorgen. Daardoor miste ze veel schooldagen.68
Zeker officiële documenten en medische zaken uitleggen en vertalen naar het Tamazight of Darija, de moedertalen van veel Marokkaanse migranten, was erg lastig. Dat het vertalen stress en spanning veroorzaakte was niet ongewoon, omdat de inhoud belangrijk was voor de ouders. Dat betekent ook dat de meisjes van jongs af aan betrokken waren bij zaken die normaal gezien voor volwassenen voorbehouden zijn. Tegelijkertijd leidde die betrokkenheid tot meer kennis, waardoor de meisjes zich soms zelfzekerder voelden.69 Nadia vertelde me ze dat tijdens een les over administratie al veel verder stond dan haar medestudenten.
‘We wisten het al, we wisten al wat een bank was. We kenden de directeur al. We kenden de geldzaken al. Die Belgische kindjes allemaal van: “Neen, nee!” “Ben jij ooit naar een bank geweest?” “Neen.” En wij allemaal: “Ja, ja, ja!” Wij waren zo fier, hé. We mochten allemaal ons verhaaltje doen, hé. Verzekering, geldzaken, dit, dat.’70
Nochtans werden Marokkaanse kinderen maar al te vaak onderschat. Veel vrouwen vertelden dat veel mensen dachten dat ze minder intelligent waren en dat ze hen zagen als een soort goed doel.71 Dat soort paternalistisch gedrag is ook terug te vinden in het taalgebruik. Zo werd het verkleinwoord ‘Marokkaantjes’ dikwijls gebruikt, wat een raciale hiërarchie insinueert en de Marokkaanse gemeenschap infantiliseert. Dat impliceert dat de Marokkaanse migranten minder intelligent waren en gered moesten worden uit de armoede. Daartegenover werden Belgen gezien als intelligente mensen, die de middelen hadden om die arme mensen uit de nood te helpen.72
Het is duidelijk dat die generatie vrouwen van jongs af aan veel verantwoordelijkheden op zich moest nemen. Vroegtijdig volwassen rollen opnemen en blootgesteld worden aan volwassen kennis wordt ook wel parentificatie genoemd. Geparentificeerde kinderen verrichten voornamelijk reproductieve taken om de behoeften van het gezin te vervullen. Daardoor komen hun individuele behoeften meestal op de achtergrond te staan.73 De vrouwen die ik geïnterviewd heb, ervaarden allemaal hogere niveaus van parentificatie. Het is echter niet ongewoon dat dochters uit migrantengezinnen en de arbeidersklasse meer verantwoordelijkheden opnemen in vergelijking met leeftijdsgenoten.74 De mate van parentificatie wordt namelijk sterk beïnvloed door de socio-economische status van het gezin.75
Zo is het voor kansarme gezinnen bijvoorbeeld moeilijker om toegang te krijgen tot kinderopvang, waardoor de oudere kinderen in het gezin meestal die taak (deels) opnemen. Daarnaast moeten oudere kinderen vaak al op jonge leeftijd als student gaan werken, om zo financieel bij te dragen aan het gezinsbudget. Ook worstelen ouders met financiële moeilijkheden dikwijls met hun emotionele gezondheid en rekenen ze op hun kinderen voor emotionele steun. Wanneer hun mentale gezondheid erg achteruitgaat, zijn het de oudere kinderen die zich moeten ontfermen over hun kleine broers en zussen. Kinderen zijn zich dus meestal bewust van de financiële problemen van hun gezin en al zeker migrantenkinderen die ingezet worden om allerlei documenten en conversaties te vertalen.76
Dat de Marokkaanse gezinnen die aankwamen in de jaren 1960 en 1970 kampten met allerlei financiële problemen was overduidelijk in mijn interviews. De vrouwen getuigden hoe ze moesten overleven van het lage inkomen van één ouder. Zo vertelde Fatiha over het loon van haar vader.
‘Maar zijn inkomen was echt heel weinig. Dat was echt minimumloon eigenlijk, hé. Om te overleven. Hamdoulilah, d'r waren goeie tijden, mooie tijden. Maar ook ja, een beetje zo in-between.’77
De rijkdom en welvaart die Belgische rekruteerders hadden beloofd, bleek onbestaand te zijn. De arbeidsmigranten werkten lange uren, 's nachts, in het weekend, en dat voor een prikje. De werkomstandigheden waren dikwijls erg gevaarlijk en veel arbeiders kampten met gezondheidsproblemen.78 Men kan er dus van uitgaan dat de meeste gezinnen alleen zoveel verantwoordelijkheden bij hun kinderen legden omdat ze niet anders konden.79
Daarnaast speelde ook de school een rol in de reproductieve-arbeidsgeschiedenis van die vrouwen. De vrouwen met wie ik sprak, gingen naar school in Mechelen vanaf de jaren 1960 tot eind jaren 1980. Ondanks de verhoging van de leerplicht naar 18 jaar in 1983, verlieten talrijke Marokkaanse kinderen de school voor die wettelijke minimumleeftijd.80 Daarnaast getuigden de vrouwen hoe ze bij aankomst in België Nederlands moesten leren zonder enige begeleiding of hulp. Er werd verwacht dat de kinderen van arbeidsmigranten wel op zichzelf de taal zouden leren door in de klas te zitten. Die taalbarrière kon echter een leerachterstand voor migrantenkinderen tot gevolg hebben. Karima vertelde hoe ze zich dikwijls schaamde wanneer klasgenoten haar uitlachten als ze iets verkeerds zei in het Nederlands. Ook had ze moeilijkheden met een leerkracht die kwaad werd wanneer ze iets niet verstond.81 Er was dus zeker ook racisme op school, wat erg negatieve effecten kan hebben voor de slaagkansen van een leerling. Zo beschrijft Trent hoe de relatie tussen een leerkracht en een student cruciaal is voor de academische ontwikkeling van een kind, omdat leerkrachten autoriteit hebben en studenten naar hen opkijken.82 Ook Souad getuigde over haar ervaringen met racisme op school.
‘Als ge iets mispeuterde, bijvoorbeeld iets kleins, dan was dat heel snel. Zelfs op school was dat normaal dat er, ja, leerkrachten …’
'Leerkrachten ook?'
‘Ja, dat was niks bijzonders, hé. “Haa makak” of “Oh,
ga terug naar uw land” of “Doet dat in uw eigen land”. Of “Ik weet wel dat dat bij jullie standaard is, maar hier gedraagde gij u naar onze normen.” Dat was niks bijzonders.’83
Volgens de academische literatuur zijn kinderen met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd in het beroepsonderwijs.84 Ook de vrouwen die ik sprak, zijn allemaal begonnen of uiteindelijk terechtgekomen in het beroepsonderwijs, wat te zien is als voorbereiding op de betaalde reproductieve sector. De lessen bestonden namelijk uit het leren van reproductieve taken zoals kinderzorg, strijken en naaien. Met lage verwachtingen van zowel leerkrachten als het toenmalige psycho-medisch-sociaal centrum (PMS) was het moeilijk voor kinderen van arbeidsmigranten om een hoger niveau na te streven.85 Hakima vertelde hoe ze niet kon rekenen op de steun van het PMS om verder te studeren.
‘Ik heb op de PMS-papieren – wij moesten invullen wat we later zouden willen worden – ingevuld dat ik volgend jaar niet meer terugkwam, dat ik dat niet kon invullen. Want ja, ik wou graag verpleegster worden, maar ik mocht niet van mijn ouders. Die hebben daar nooit iets mee gedaan. Er was schoolplicht tot 18 jaar hé!’86
Daarnaast was het moeilijk voor Marokkaanse kinderen om zich te informeren over hun studiemogelijkheden en toekomst. De schooluitval bij Marokkaanse meisjes was heel hoog. Toch leken de scholen er geen aandacht aan te besteden.87 De vrouwen vertelden hoe de meeste meisjes de school moesten verlaten als hun ouders vonden dat ze oud genoeg waren om te trouwen. Slechts twee van de acht vrouwen met wie ik sprak, hebben het secundair onderwijs afgemaakt. Het merendeel van de vrouwen was ook frequent afwezig op school, omdat ze hun ouders thuis moesten helpen met allerlei zaken of moesten gaan vertalen. De scholen na men die afwezigheden niet serieus, met leerachterstand tot gevolg. Pas later, bij de jongere generatie, begonnen leerkrachten thuis op bezoek te komen om met de ouders te spreken. Voor de oudere generatie was het echter al te laat.
Het zou echter incorrect zijn om ervan uit te gaan dat Marokkaanse ouders school niet belangrijk vonden. Veel van hen waren niet geïnformeerd over het Belgische schoolsysteem en konden door de taalbarrière moeilijk communiceren met de directie en de leerkrachten. Zo vertelden sommige ouders aan hun kinderen dat ze hun best moesten doen op school, maar begrepen ze niet waarom hun kind huiswerk moest maken. Voor de meeste Marokkaanse kinderen was de tijd op school gescheiden van de tijd thuis, waar het huishoudelijke werk belangrijker was dan schoolwerk. Volgens de sociologen Dickert en Dodson beïnvloedt ook de economische status van ouders hun betrokkenheid bij de schoolcarrière van hun kinderen. Ouders uit kansarme gezinnen werken vaak lange uren en hebben over het algemeen minder tijd voor hun kinderen. Tegelijkertijd speelde ook de terugkeergedachte een rol. Veel ouders gingen er aanvankelijk van uit dat ze uiteindelijk terug zouden verhuizen naar Marokko, waardoor investeren in het onderwijs van hun kinderen in België niet altijd prioritair was.88
Om de verhalen van de dochters van de arbeidsmigratie in hun volledigheid te begrijpen, moet er dan ook aandacht gaan naar de middelen die hun ouders ter beschikking hadden. De parentificatie van een kind hangt namelijk ook af van de individuele middelen, de beschikbare tijd, de fysieke en mentale gezondheid en de opvoedingsstijl van de ouders.89 In het geval van Marokkaanse ouders moeten ook de effecten van de migratie in acht genomen worden. Toch verschilden de ouders ook onderling in opvoedingsstijl. Die werd beïnvloed door verscheidene factoren zoals hun individuele ervaringen en waarden en normen. Marokkaanse ouders zijn dus geen homogene groep. Toch creëerde de migratie naar België gelijkaardige situaties en dilemma’s, die ervoor zorgden dat zij meer op hun kinderen moesten steunen.
Allereerst waren de ouders voornamelijk ongeletterd, omdat naar school gaan niet vanzelfsprekend was voor families in ruraal Marokko. Daardoor rekenden ouders meer op hun kinderen of op mensen in hun netwerk die wel konden lezen en schrijven. Dat is een wereld van verschil met de Marokkaanse rurale gemeenschappen, waar transacties en contracten mondeling vastgelegd werden. Sommige ouders spraken wel Frans, waardoor hun kinderen minder vertaalwerk hadden. Ook de verhuizing van een ruraal dorp in noordelijk Marokko naar een stad in België veranderde de situatie van Marokkaanse moeders. Terwijl ze in Marokko het werk op het land combineerden met het huishouden, werden ze in België voltijdse huisvrouwen.90 Mijn onderzoek focust op de ervaringen van hun dochters, maar de zware arbeid en levensomstandigheden van hun moeders mogen absoluut niet vergeten worden. Dat nieuwe leven in België had dikwijls negatieve effecten op de mentale gezondheid van Marokkaanse moeders. Zo worstelde Hakima’s moeder met hevige depressies, waardoor Hakima haar emotioneel moest bijstaan.91 Daarnaast kampten de moeders met miskramen en kindersterfte.
De ouders verloren niet alleen hun voormalige steunnetwerken, ze verloren ook deels hun onafhankelijkheid, omdat hun kinderen moesten instaan voor de vertalingen. Dat is een terechte bron van frustratie, zeker bij aankomst in een land dat welvaart en voorspoed beloofde, maar in realiteit arbeidsmigranten en hun families achterliet in harde arbeids- en leefomstandigheden. Dat betekent niet dat Marokkaanse ouders geen zeggenschap hadden. Zij hadden uiteindelijk de autoriteit en zij namen de belangrijke beslissingen. Ook tijdens de jaarlijkse vakantie in Marokko hadden de ouders hun kinderen minder nodig en veranderden de familiedynamieken.
Ook de toekomstverwachtingen van de ouders beïnvloedden de manier waarop ze hun kinderen opvoedden. De Europese landen gebruikten de term ‘gastarbeider’ om te verwijzen naar de Italiaanse, Marokkaanse en Turkse arbeiders die gerekruteerd werden. Ze suggereerden dus dat die arbeiders en hun families slechts tijdelijk in het land zouden verblijven. Dat had gevolgen voor de keuzes van Marokkaanse ouders, zoals bij het wel of niet kopen van een huis of het investeren in de educatie van hun kinderen. Het kwam vaak voor dat Marokkaanse ouders het niet eens waren over de toekomstplannen. Dat was onder meer het geval in het gezin van Fatiha.
‘Die (vaders) hebben altijd aan terugkeer gedacht dan, die hebben nooit willen investeren in huizen, in onderwijs. Mijn moeder wel. Mijn moeder had zoiets van: “Neen, de kinderen moeten naar school, we moeten ze onderwijs aanbieden. Da's heel belangrijk.” Maar mijn vader had altijd zoiets van: “Nee, ik kom hier werken en ik ga terug.”’92
Het is belangrijk dat we de verhalen van respondenten begrijpen in hun complexiteit, omdat de parentificatie zowel positieve als negatieve gevolgen had voor hun leven. Bandelj en Lanuza argumenteren dat het cruciaal is om kinderen te erkennen als productieve leden van het huishouden, en dus niet als passieve ontvangers. Als we alleen lasten en moeilijkheden zien in de verhalen van de vrouwen, dan erkennen we hen alleen als passieve slachtoffers die door hun jeugd gedoemd zijn om te falen.93 Daarom is het belangrijk om ook te kijken naar wat de vrouwen zelf als aanwinst en als hinderpaal ervaarden.
Kinderen die taken en rollen opnemen die normaal aan volwassenen voorbehouden zijn, kunnen zich daardoor capabeler en intelligenter voelen. Wanneer die taken verricht mogen worden zonder toezicht van een volwassene, kan ook het zelfvertrouwen toenemen.94 De vrouwen met wie ik sprak, hadden dergelijke ervaringen. Zo waren er ouders die rekenden op het advies van hun kinderen, bijvoorbeeld bij grote aankopen of bij de educatie van hun jongere broers of zussen. Het vertrouwen dat de ouders hadden in hun kinderen zorgde ervoor dat die zich zelfzekerder en gewaardeerd voelden. Ook de zorg voor jongere broers en zussen kan een positieve impact hebben op hun sociale ontwikkeling en de manier waarop de kinderen verschillende perspectieven leren aannemen.95 Daarnaast hebben geparentificeerde kinderen meer leiderschapsvaardigheden en hebben ze dikwijls meer levenskennis dan hun leeftijdsgenoten. De kennis die ze in hun kindertijd verwerven, zorgt ervoor dat ze later vaak onafhankelijker zijn en problemen kunnen oplossen zonder de hulp van anderen.96 Dat is ook de ervaring van Souad.
‘Ik kan mij nu redden in alle situaties, crisissituaties, armoede. Ik kan mij overal uit redden. Ik kan van niks iets maken. Bijvoorbeeld ja, het feit dat ik brood kan maken, dat ik msemmen kan maken, dat ik heel veel dingen zelf kan maken. Mijn wasmachine was vorig jaar kapotgegaan en ik kon niet direct één kopen. Dan heb ik een maand met de hand gewassen en dan had ik ook iets van, oké, die skills zijn er. Ik kan met de hand wassen. En dat was voor mij geen drama.’97
Daarnaast maakten de vrouwen autonoom de keuze om solidair te zijn met hun moeders. Ze vertelden hoe ze bewust waren van de last die op de schouders van hun moeder lag en hoe het als hun taak voelde om die te verlichten. Zo ook Naual:
‘Het voelde als werk. Maar wij vonden dat allemaal normaal. Dat moest gebeuren. Allez, ik vond niet dat ons moeder dat allemaal alleen zou moeten gedaan hebben en dat wij daar als acht meisjes niks deden. Ja, ik vond dat maar normaal.’98
Terwijl vroegtijdig volwassen worden een positieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van een kind, brengt het tegelijkertijd ook moeilijkheden met zich mee. Zo ervaarden de meeste vrouwen een opportuniteitskost. Dickert en Dodson argumenteren dat kinderen door de overmatige huishoudelijke en zorgtaken vaak niet optimaal kunnen presteren op school.99 Dat heeft ook invloed op hun carrière en het type jobs dat zij later kunnen beoefenen. De vrouwen die ik geïnterviewd heb, vertellen hoe ze vaak afwezig waren op school om het huishouden in stand te houden.
Daarnaast heeft parentificatie ook invloed op de persoonlijke ontwikkeling van kinderen.100 De vrouwen getuigden hoe ze vooral aan anderen moesten denken in hun jeugd en het gevoel hadden dat ze leefden voor anderen. Federici argumenteert dat huisvrouwen hun eigen ambities opzijzetten voor het algemene belang, namelijk voor hun man en kinderen.101 Hetzelfde geldt voor (migranten)meisjes uit de arbeidersklasse, die hun eigen noden aan de kant schuiven voor de noden van hun familie. Ook door het ontbreken van de nodige steun van autoriteitsfiguren zoals ouders en leerkrachten voelden veel vrouwen zich in de steek gelaten. Dat is in elk gezin weer anders. Toch leefde dat gevoel sterk bij de vrouwen die ik geïnterviewd heb, ook bij Souad.
‘Onze generatie is, ik kan dat beschrijven in twee woorden, een verloren generatie. Da’s gewoon een weggegooide generatie. Daar werd niet in geïnvesteerd. Niet door de regering, niet door de overheid, niet door de Belgische mensen, niet door onze ouders. D'r werd door niemand geïnvesteerd. In die tijd, tweede generatie, is zowel bij de jongens als bij de meisjes een verloren generatie.’102
Ook het sociale leven van de vrouwen werd beïnvloed door de reproductieve arbeid die ze moesten verrichten. Zo voelden de meesten zich geïsoleerd tijdens hun jeugd. Hoewel ze meestal omringd waren door hun familie, ervaarden de vrouwen die momenten niet als vrije tijd omdat ze bezig waren met het huishouden. Zelden hadden ze een moment voor zichzelf. Volgens Akkan hechten geparentificeerde kinderen meer waarde aan de tijd die ze alleen doorbrengen dan hun leeftijdsgenoten.103 Ook enkele geïnterviewde vrouwen benadrukten regelmatig hoe ze hun tijd alleen erg waardeerden. Zo ook Hakima.
‘Ik ben nogal eenzaam grootgebracht. En dat maakt dat ik niemand nodig heb.
Om mezelf te kunnen zijn, om m’n ding te kunnen doen of om van het leven te kunnen genieten. Ik heb geen ander nodig. Ik ben heel zelfstandig.’104
Verder ervaarden de vrouwen ook een enorme druk, doordat ze zoveel verantwoordelijkheden op zich moesten nemen. Dat ging gepaard met stress, angst en zelfs depressie. Ook gevoelens van wrok, woede en schaamte kwamen naar boven in de gesprekken. Zo kwam Karima met gemengde gevoelens terug op de maandagen op school.
‘Uh, op maandag vroeg de leerkracht: “En wat hebben jullie in het weekend gedaan?” En die [klasgenoten, red.] hadden allemaal zo leuke dinges gedaan. Uhm, ik was dan beschaamd om te zeggen van “Ik heb gewoon m’n moeder geholpen met de was te doen en ik heb gekookt.”’105
Toch vonden de vrouwen het belangrijk om aandacht te besteden aan de context waarin hun ouders hen hebben grootgebracht. De meeste vrouwen zijn hun ouders dankbaar. Zij hebben de stap gezet om te migreren naar België om hun gezin te redden uit de armoede. De vrouwen hebben veel begrip voor hun ouders en zijn erg loyaal aan hen. Ook Nadia huldigt haar ouders.
‘Ge kunt hun dat niet kwalijk nemen, mssekin. Chapeau dat ze die stap hebben durven zetten om naar Europa te komen. Chapeau dat ze hier hebben geleefd.
Die kenden gene weg, die kenden gene taal, die kenden niets. Eigenlijk hebben die een standbeeld nodig, onze ouders van de jaren zestig, vijftig.’106
Door arbeid zo te definiëren dat de bijdragen van vrouwen worden erkend, wordt het duidelijk dat reproductieve arbeid niet alleen cruciaal is voor het voortbestaan van gezinnen op zich, maar ook van het kapitalisme als socio-economisch systeem. Daarnaast zien we dat meisjes uit de arbeidersklasse en migrantenfamilies veel meer reproductieve arbeid verrichtten dan hun welgesteldere leeftijdsgenoten. Deze bijdrage geeft een overzicht van wat die arbeid inhield en in welke context die werd uitgevoerd. De persoonlijke verhalen van de participanten staan centraal, omdat die maar al te vaak vergeten worden in de academische literatuur rond arbeidsmigratie.
Ik argumenteer dat de arbeid die de vrouwen verrichtten, beïnvloed werd door de wisselwerking tussen gender, kleur en klasse. Meisjes uit de arbeidersklasse moesten vaak sneller volwassen worden en zowel huishoudelijke als zorgtaken op zich nemen om hun ouders te ondersteunen. Daarnaast hadden migrantenmeisjes bijkomende verantwoordelijkheden, omdat de taakverdeling binnen een gezin door de migratie verschuift. Tegelijkertijd had de problematische manier waarop de Belgische overheid Marokkaanse gezinnen rekruteerde en verwelkomde een grote impact op de arbeid van de oudste dochters. Plots stonden zij tussen hun ouders en de Belgische samenleving, omdat er geen toegankelijke faciliteiten waren om hun ouders bij te staan bij hun vestiging in België. De kinderen moesten zelf hun weg vinden op school, waar ze alsmaar onderschat werden. Daardoor verlieten ze de school vaak vroegtijdig, om in de betaalde reproductieve sector te gaan werken. Omdat steeds meer Belgische vrouwen die sector verlieten, konden de migrantenvrouwen dat gat vullen.
De verhalen van die generatie vrouwen zijn uiterst cruciaal in de Belgische arbeids- en migratiegeschiedenis en mogen zeker niet vergeten worden. We mogen die vrouwen echter niet zien als passieve actoren. Zij maakten wel degelijk zelf keuzes en velen van hen maakten hun dromen en passies op latere leeftijd waar.
Over de reproductieve rol van Marokkaanse vrouwen uit Mechelen, reclamecampagnes aan de Vlaamse kust, een handboek uit 1911 n.a.v. de Gentse gemeenteraadsverkiezingen uit onze collectie, het initiatief Platform Hulpverlening Ledeberg en een getuigenis van een délégué bij de VRT.