2023/1

Over volkshuizen is al veel geschreven, zeker in België. Dat is niet verwonderlijk. Kort voor de crisis van de jaren 1930 telde het kleine België zo’n 340 volkshuizen1, terwijl dat er in Europa maximaal 2000 waren2. Begin 20e eeuw beschreef Dora B. Montefiore al de Belgische ‘volkshuizendichtheid’ in het blad The Social Democrat: ‘In nearly every town and village in Belgium, is the Maison du Peuple, whether it be the modest hired and adapted house of half-a-dozen rooms, such as one finds in country and outlying districts, or whether it be the modern building of appropriate design and construction, such as the Vooruit, in Ghent, or the Brussels Maison du Peuple.’ 3 Begin 1930 had een achtste van de gemeenten een volkshuis. Voor elke 23.500 inwoners of elke 2400 socialistische kiezers4 was er wel één. Ruim de helft bevond zich in het minder dichtbevolkte maar links stemmende Wallonië – in 1932 was de Belgische Werkliedenpartij (BWP) goed voor 36 van de 70 Waalse zetels in de Kamer van Volksvertegenwoordigers …

Daarmee laten we al wat in onze kaarten kijken, want wij bekijken de volkshuizen vanuit een socialistisch perspectief. Op enkele – vooral Vlaamse – christelijke en de occasioneel opduikende communistische volkshuizen na, waren zij nu eenmaal een socialistisch fenomeen. Dat er al veel over werd geschreven, betekent niet dat we ook veel weten over wat er allemaal gebeurde in de volkshuizen. Hun verhaal wordt gedomineerd door dat van de grote volkshuizen in Gent, Brussel, Luik en Charleroi. Maar waren die grote volkshuizen wel exemplarisch?

Het Maison du Peuple van Brussel rond 1900.

Het Maison du Peuple van Brussel rond 1900. (Amsab-ISG)

In de literatuur over Belgische volkshuizen heeft het modelvolkshuis een café, een winkel, één of meer vergaderzalen, één of meer bureaus voor bevriende organisaties en één of meer feestzalen.5 Het is maar de vraag of het Gentse Feestpaleis van Vooruit, cultuurtempel sinds 1913, of het Brusselse Maison du Peuple, dat sinds 1899 veel weg heeft van een gigantische ‘bijenkorf’, er wel aan beantwoorden. De volkshuisfunctie van de gebouwen in de Sint-Gillissteeg en op de Vrijdagmarkt (Ons Huis) in Gent werd begin 20e eeuw gespreid over het gebouwenpatrimonium van Vooruit in de stad en haar randgemeenten.6

De gevel van Ons Huis aan de Vrijdagmarkt in Gent, begin 20e eeuw.

De gevel van Ons Huis aan de Vrijdagmarkt in Gent, begin 20e eeuw. (Amsab-ISG)

En de art-nouveauparel in de Brusselse Joseph Stevensstraat groeide door zijn letterlijke en figuurlijke grandeur uit tot een nationaal, zelfs internationaal volkshuis. Dat herbergde vanaf 1899 een veelvoud aan arbeidersorganisaties. Zowel de Volkskinderen van Brussel-stad als het secretariaat van de Tweede Internationale vonden er een thuis.

In Gent nam Ons Huis na de bouw van het Feestpaleis van Vooruit de administratieve volkshuisfunctie waar, terwijl het Feestpaleis zelf de culturele en opvoedkundige functies verzekerde.7 De nieuwe lokalen met eigen coöperatieve winkels, die het trefpunt waren voor lokale socialisten in de randgemeenten Ledeberg, Gentbrugge en Sint-Amandsberg en in diverse Gentse wijken, vervulden nog het meest de functie van volkshuis.

Hoe atypisch het Feestpaleis en het Maison du Peuple ook waren, toch domineerden en domineren ze de literatuur over de Belgische volkshuizen, maar wel om andere redenen dan het dagelijkse leven van de militanten in die volkshuizen. Het volkshuis van Brussel is vooral bekend als de art- nouveauparel van Victor Horta. Ook de architectuur, grandeur en omvang van het gebouwenpatrimonium van Vooruit in Gent werden alom geprezen. Niet wat in de volkshuizen gebeurde was belangrijk, maar wel de uitstraling van de gebouwen als symbool voor de toenemende macht van de socialistische arbeidersbeweging, voor de toenmalige socialistische elite en buitenwacht én voor contemporaine geschiedschrijvers. Montefiore schreef in 1901 letterlijk dat het Brusselse volkshuis aan de Joseph Stevensstraat voor de BWP ‘the outward and visible sign of its prosperity and growth’ moest zijn.8 Het Feestpaleis aan de Sint-Pietersnieuwstraat in Gent was dan weer een ‘arbeiderspaleis’ of de ‘parel aan de kroon’ van het gebouwen-patrimonium van Vooruit.9 Het nieuwe volkshuis van Charleroi van 1925 kreeg zelfs de naam Palais du Peuple.

Ook in kleinere gemeenten moesten volkshuizen de macht van het socialisme uitstralen en concurreren met de belangrijkste gebouwen van kerk en kapitaal. We vinden ze vaak tegenover of in de nabijheid van een kerk of een katholiek vergaderlokaal, op de belangrijkste marktplaats of een weg daarnaartoe, tegenover het stadhuis, in de nabijheid van scholen, aan de voornaamste invalswegen van de gemeente, fabrieken, treinstations enz. Als ze niet opvielen door hun plaats, zorgden uiterlijke kunstgrepen, zoals vlaggen, opschriften, beeldhouwwerken en andere, daar wel voor.10

Foto van Het Achturenhuis in Brussel tijdens het interbellum

Het Achturenhuis in Brussel tijdens het interbellum. (Amsab-ISG)

Alle partijen schakelden vastgoed in hun ideologische strijd in, maar bij de socialisten was die behoefte volgens Gents historicus Bart Dhondt het hoogst: ‘Aan socialistische kant was de nood aan profilering en erkenning misschien nog het grootst. Als nieuwe speler op de politieke markt moesten zij opboksen tegen de liberalen en katholieken die sinds 1830 aan de macht waren.’11

Een ander probleem is dat de bestaande literatuur de geschiedenis van de Belgische volkshuizen dikwijls vereenzelvigt met die van de coöperaties, die vaak aan de grondslag ervan lagen. Het volkshuis wordt dan te veel gezien als een bijproduct van de coöperatie en ontwikkelde ogenschijnlijk geen eigen dynamiek. Daar is wel iets voor te zeggen. Veel volkshuizen werden daadwerkelijk opgericht als afzetpunt van coöperatieve goederen. Dat was zeker zo bij de Union coopérative de Liège (UCL), die na WO I zowat alle Luikse coöperaties verenigde en actief was in de omringende provincies Brabant, Limburg, Luxemburg en Namen en zelfs in Antwerpen. In 1935 waren 123 van de 277 Waalse en Brusselse volkshuizen van de UCL. Zij werden beheerd door een bijzondere dienst in eigen schoot. Die coördineerde ook hun activiteiten, vanaf 1931 met een intern reglement.12

Ook andere grote coöperaties, zoals Vooruit of het Maison du Peuple, zagen in volkshuizen in omliggende regio’s een plaats om hun waren te slijten. Zo richtte het Maison du Peuple voor WO I alle volkshuizen in de Brusselse agglomeratie (Anderlecht, Schaarbeek, Sint-Gillis en Sint-Jans-Molenbeek) op, naast een volkshuis in het naburige Vilvoorde. Vooruit baatte in het interbellum dan weer twintig volkshuizen uit, waarvan iets minder dan de helft in Groot-Gent. Coöperaties en volkshuizen werden in de literatuur ook weleens door elkaar gehaald, omdat een coöperatie de rechtsvorm bij uitstek was om een volkshuis op te richten.

Voorpagina van L'Illustration met tekening van het Maison du Peuple aan de Beierenstraat in Brussel tijdens de staking van 1893

Voorpagina van L'Illustration met tekening van het Maison du Peuple aan de Beierenstraat in Brussel tijdens de staking van 1893. (Amsab-ISG)

Zelfs syndicalisten of politieke militanten vormden eerst een coöperatie. Ook de socialistische ambtenarenbond stichtte in 1920 de samenwerkende maat- schappij Het Achturenhuis om overal eigen volkshuizen, Achturenhuizen, op te richten.

De verwevenheid van volkshuis en (stichtende) coöperatie was soms zo groot dat de geschiedenis van een volkshuis verwaterde tot die van de plaatselijke coöperatie of erin opging. Het Maison du Peuple is daar een sprekend voorbeeld van. Bovendien kregen het volkshuis en de coöperatie in 1892 beide de naam het Maison du Peuple. Ook daardoor is het heel moeilijk om te weten wanneer het waarover gaat. Initieel heette  de coöperatie die in 1886 een oude synagoge in de Beierenstraat in gebruik nam als volkshuis13, Boulangerie coopératieve ouvrière de Bruxelles.14

Over het dagelijkse leven in Horta’s gebouw weten we weinig, behalve dan dat Camille Huysmans, de Belgische voorman van de socialistische internationale, Horta’s constructie alleen al vanuit gebruikersoogpunt erbarmelijk vond: ‘Horta meende dat hij een grote zaal op de vierde verdieping moest bouwen. Die zaal was slecht opgevat. De toehoorders die achteraan zaten hoorden niet wat er gezegd werd door de sprekers welke op het podium zaten.’15 Huysmans hekelde ook dat er geen lift was, waardoor militanten die niet goed te been waren, de vergaderingen niet konden bijwonen.

Het Brusselse volkshuis staat tot slot bekend voor zijn pogingen om de burgerlijke cultuur Section d’Art te populariseren onder de Brusselse arbeiders. Die Section d’Art moest een verheffend cultuuraanbod aan de socialistische militanten doorgeven, maar dat aanbod stond haaks op de eigen cultuurbeleving van de achterban.16

In deze bijdrage gooien we het over een andere boeg en bekijken we het fenomeen van de volkshuizen van onderuit.

We beginnen daarbij niet van nul. Tatiana Willems en Renaud Zeebroek schreven de in de academische wereld onderschatte studie Les Maisons du Peuple en militantisme et loisirs. Het belangwekkende hoofdstuk ‘Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple’ is gebaseerd op interviews met gewezen militanten, die in het verleden actief waren in diverse Waalse volkshuizen en in dat van Sint-Jans- Molenbeek.17 Wij zijn schatplichtig aan de studie en vullen ze waar mogelijk aan met getuigenissen van het internet, al dan niet gepubliceerde (auto) biografieën en herinneringen van militanten die hun leven sleten in één of meer Belgische volkshuizen. Uiteraard gebruiken we ook de schaarse monografieën over volkshuizen, al vervallen die gauw in een administratief verhaal over beheerders, kostenplaatjes en de eeuwige zoektocht naar nieuwe geranten. Daarnaast maken we gebruik van gegevens uit het eerder beperkte aantal archieven en archiefstukken die een licht werpen op het dagelijkse functioneren van volkshuizen. Maar eerst brengen we het fenomeen van de Belgische volkshuizen zelf in kaart.

De Belgische volkshuizen in de 19e en 20e eeuw

Voor een klein land met een beperkte bevolking had België een groot en snel groeiend aantal volkshuizen: 17 in 1890, 66 in 1893, 172 kort voor WO I en 336 in 1929.18 Het allereerste werd opgericht in 1872 in het Henegouwse Jolimont. Samen met het eerste volkshuis van Vooruit dat zich in 1884 in de Gentse Sint-Gillissteeg vestigde, bepaalde dat van Henegouwen het grondplan voor de komende generaties volkshuizen. Vooruit had een café, bureaus, een drukkerij, een bakkerij en een etage hoger een feestzaal en bibliotheek.19 Andere volkshuizen hadden soms ook coöperatieve winkels, zoals een kruidenierszaak of slagerij. De eerste volkshuizen beantwoordden aan heel concrete noden: een eigen lokaal voor partij- en vakbondsvergaderingen, eigen activiteiten, bijvoorbeeld op 1 mei, en culturele of opvoedkundige manifestaties.20 Ze werden steevast gebouwd door de coöperatie, de enige arbeidersorganisatie die snel geld kon genereren. Daardoor rezen ook de behoefte en de kans om arbeiders en leden consumptiegoederen aan te bieden in een gesloten economisch circuit, dat hun alleen in die economische logica profijt opleverde. Op beide manieren ontstond een klein socialistisch universum21, dat tot dan niet in die vorm bestond.

Een en ander was al aanwezig voor de volkshuizen als dusdanig het levenslicht zagen. Vergaderruimtes bijvoorbeeld waren er al, bij de gratie van welwillende lokaalhouders. Zo werd de BWP in 1885 opgericht in lokaal De Zwaan op de Brusselse Grote Markt – dat was toen het lokaal van zowat elke Brusselse arbeidersorganisatie, maar in het interbellum vond het extreemrechtse Légion Nationale er onderdak. De ‘politieke’ ingesteldheid van lokaalhouders hing weleens af van wie geld in het laatje bracht. Welwillende lokaalhouders waren uiteraard eerder te vinden in stedelijke agglomeraties dan in rurale gemeenschappen, waar de invloed van de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten groter was.

Zwart-wit foto van Het Lokaal De Zwaan aan de Grote Markt van Brussel, 1905

Het Lokaal De Zwaan aan de Grote Markt van Brussel, 1905. (Amsab-ISG)

Voor 1900 ondervonden caféhouders vaak druk om hun lokaal niet te verhuren aan de ‘gevaarlijke’ socialisten. In Essen, in de provincie Antwerpen, vergaderden de socialisten voor 1914 op afgelegen plekken in de bossen, om de aandacht van de plaatselijke autoriteiten te ontwijken.22 Zelfs in het interbellum gebruikten socialisten nog altijd een stroman om een pand aan te kopen en te verhullen dat het dienst zou doen als volkshuis.23

Ook cafés waren er genoeg. Eind 19e eeuw was één op zes Vlaamse gebouwen een café.24 Maar zij behoorden niet tot het door de coöperaties beoogde gesloten economische systeem, waarin inkomsten geherinvesteerd konden worden. Vergaderen in private cafés was ook niet zonder gevaar. In zo’n lokalen luisterden politieagenten of verklikkers de socialisten vaak af, of die nu vergaderden of roddelden. Bovendien zag de partij(leiding) de verplichte dure consumptie van bier of andere alcoholische dranken met lede ogen aan.25

De vraag om een eigen onafhankelijke plek in de publieke ruimte26 nam toe naarmate de socialistische beweging groeide. De democratisering van het stemrecht stimuleerde dat proces. Steeds grotere groepen mensen moesten worden gemobiliseerd en dat zette de partijen, ook de niet-socialistische, aan tot een grotere zichtbaarheid, een nadrukkelijke aanwezigheid in het straatbeeld. De activiteiten in de volkshuizen en andere socialistische partijlokalen liepen deels gelijk: vergaderingen, debatten, meetings, kennisoverdracht, ontspanning, vertier enzovoort. De partijgebouwen moesten de cohesie onder de eigen leden versterken, macht maar ook warmte uitstralen, vertrouwen inboezemen, gezelligheid en geborgenheid onder gelijkgestemden bevorderen, kortom een tweede thuis zijn voor (potentiële) leden en kiezers.27 De socialisten wilden ook de acties van hun verschillende organisaties centraliseren op één plek.28

Zoals eerder vermeld, waren de coöperaties aanvankelijk vaak de enige arbeidersorganisaties die het nodige geld op tafel konden leggen. Daar wilden ze in ruil iets voor terug. Toenmalige aanhangers van de coöperatieve idee romantiseerden die constellatie: ‘Il [het volkshuis, red.] est le produit de deux idées qui ne se trouvent pas combinées ordinairement de cette manière et à ce degré, l’idée coopérative et l’idée socialiste. […] En groupant le peuple par la coopération; en lui donnant des centres de vie sociale dans ses Maisons du Peuple.’29 Sommige onderzoekers interpreteerden dat iets minder romantisch: ‘Dans la création d’une maison du peuple, l’objectif alimentaire et festif prévaut: améliorer l’alimentation de l’ouvrier dans un premier temps; développer une stratégie d’implantation à proximité du consommateur dans un deuxième temps.’30 Volgens diezelfde academici onderscheidden de zo ontstane volkshuizen zich gaandeweg van een puur economisch gegeven tot een autonome ruimte, los van zowel de reguliere als coöperatieve economie.31 Het is echter de vraag of dat daadwerkelijk (altijd) zo was. De sterke greep van de UCL op haar volkshuizen in het interbellum laat alvast anders vermoeden.

Ook andere volkshuizen ontsnapten niet aan de economische beslissingen van hun moedercoöperatie. Vooruit zag de eigen volkshuizen in het interbellum niet alleen als afzetmarkt voor een steeds breder gamma van zelfgeproduceerde producten, zoals bier en limonade, maar ook als een middel om de achterban aan het werk te houden en aan zich te binden. Zo steeg het aantal personeelsleden van Vooruit in haar ondernemingen, waaronder de volkshuizen, meteen na de economische crisis van 1930 enorm, terwijl het aantal ondernemingen constant bleef.32

Zwart-wit foto van Optocht van leden van de Samenwerksters in Brussel op 11 september 1938.

Optocht van leden van de Samenwerksters in Brussel op 11 september 1938. (Amsab-ISG)

De volkshuizen onder de loep

Om het fenomeen van de Belgische volkshuizen gedetailleerder te beschrijven, stelden wij een tabel op met volkshuizen waarvan we een minimum aan vergelijkbare data terugvonden: datum van oprichting, oprichter, initiatiefnemer voor de oprichting, aanwezige voorzieningen zoals cafés, feestzalen, bureaus, magazijnen, winkels, bakkerijen, woongelegenheden (onder meer voor de geranten), later ook cinema‘s enzovoort. Die lijst omvat een 150-tal volkshuizen, zo’n 200 als we heropgebouwde volkshuizen meerekenen. Op basis van die lijst zijn een aantal voorzichtige conclusies te trekken. Sterke coöperaties in een stedelijke en voor socialisten politiek gunstige context bouwden grotere volkshuizen dan zwakkere coöperaties in eenzelfde stedelijke maar politiek minder gunstige context en dan kleinere coöperaties in rurale of dunbevolkte regio’s. In het klerikale Limburg zijn volkshuizen tot 1940 bijna onbestaande. Grote volkshuizen werden gewoonlijk ook voor WO I opgericht. Notoire uitzondering op de regel is het Palais du Peuple in Charleroi, dat in 1925 een vroeger volkshuis verving.

Ook volkshuizen in kleine of middelgrote steden waar de socialistische en coöperatieve beweging zich al vroeg manifesteerde en (electoraal) succesvol was, zoals in de taalgrensgemeenten Geraardsbergen en Menen, waren meestal groter dan in soortgelijke steden waar dat minder het geval was. Volkshuizen in het bredere wingewest van grote coöperaties, zoals Mechelen of Vilvoorde, vormen een uitzondering op die regel. Die constellatie verklaart ook waarom er in het linksere Wallonië meer en grotere volkshuizen waren dan in het eerder rechtse Vlaanderen. 33

Foto van Het Palais du Peuple van Charleroi, jaren 1960.

Het Palais du Peuple van Charleroi, jaren 1960. (Amsab-ISG)

De infrastructurele band tussen coöperaties en volkshuizen werd na WO I iets losser. Voor Franstalig België stelde Luiks historicus Robert Flagothier vast dat volkshuizen voor de oorlog deel uitmaakten van de commerciële infrastructuur van de coöperaties, met magazijnen, winkels enzovoort. Na 1918 kwamen ze er echter van los en kregen ze een eigen dynamiek.

Veel Waalse volkshuizen – in Henegouwen meer dan elders – hadden voor WO I een eigen bakkerij. Het Waalse coöperatieve landschap was toen minder gecentraliseerd, terwijl de coöperaties Vooruit en Maison du Peuple toen al brood uit hun geïndustrialiseerde bakkerijen verkochten in hun volkshuizennetwerk, waardoor we daar meer winkels dan bakkerijen zien. We moeten wel toegeven dat het aantal data eerder beperkt is.

Grotere volkshuizen en coöperaties, zoals die van Geraardsbergen en Auvelais, hadden ook magazijnen en stallingen om het brood te verdelen over hun bijen volkshuizen, net als enkele grote volkshuizen van het Maison du Peuple. Veel volkshuizen hadden – vooral in het interbellum – een cinema, in een aparte zaal of in een feestzaal met aangepaste voorzieningen. Verschillende volkshuizen beschikten ook over woongelegenheid voor geranten, apotheken, bibliotheken, restaurants, kolenhandels, drukkerijen, dispensariums, jeugdhuizen of -herbergen, biljartzalen, tuinen, sigarenfabrieken, washuizen enzovoort. Hoe groter een volkshuis, des te belangrijker de coöperatie die achter het volkshuis schuilging en des te groter de kans dat dergelijke bijkomende voorzieningen te vinden waren, net zoals op plaatsen waar de BWP electoraal sterk stond.

Zwart-wit foto van Het volkshuis van Jolimont

Het volkshuis van Jolimont. (Amsab-ISG)

De meeste Waalse volkshuizen in onze lijst werden voor WO I opgericht, de meeste Vlaamse erna. In het Vlaamse hinterland van Vooruit (Oost- en West-Vlaanderen) en La Maison du Peuple (Brabant) werden voor 1914 wel frequenter volkshuizen opgericht, zoals in Aalst en Leuven in 1886, in Deinze in 1902, in Sint-Niklaas in 1901, in Menen in 1902, in Geraardsbergen in 1900, in Ronse in 1896, in Vilvoorde in 1901 en Zaventem in 1911. In Antwerpen en Limburg werden voor WO I weinig volkshuizen opgericht, behalve bij patronage door Vooruit in de centrumsteden Mechelen en Turnhout. De tentakels van Vooruit reikten ver: ze was ook betrokken bij de oprichting van de coöperatie en het volkshuis van Leuven in de provincie Vlaams-Brabant.

Voor Wallonië deden we ook een beroep op een lijst van volkshuizen in de publicatie Architecture pour le peuple. Maisons du Peuple. Belgique, Allemagne, Autriche, France, Grande-Bretagne, Italie, Pays-Bas, Suisse.34 Van de 145 volkshuizen in de lijst was de helft opgericht voor 1914. De meeste volkshuizen bevonden zich in de provincies Henegouwen en Luik, de electorale wingewesten van de BWP. Henegouwen leverde de oudste volkshuizen. Daar werden er soms opgericht nog voor er sprake was van een coöperatie.35 Het aantal volkshuizen in Luxemburg, Namen en Waals-Brabant is beperkt.36 Ze werden vooral in het interbellum en zelfs na WO II gesticht, op notoire en aan sterke coöperaties gebonden uitzonderingen na, zoals Auvelais in de provincie Namen.

De affiche voor de 75e verjaardag van het volkshuis van Jolimont.

De affiche voor de 75e verjaardag van het volkshuis van Jolimont. (Amsab-ISG)

Opkomst van volkshuizen

Voor Wallonië onderscheidde Robert Flagothier drie stichtingsscenario’s voor de eerste volkshuizen: in Le Centre, in de provincie Henegouwen, werden ze opgericht door coöperaties, in het Luikse veelal door werkersbonden (partijafdelingen) en in de regio Charleroi en in Henegouwen vaak door mijnwerkers. Voor 1914 was er een correlatie tussen de groei van het aantal volkshuizen en periodes waarin de BWP goed boerde. Zo werden heel weinig volkshuizen opgericht tussen de mislukte algemene staking voor het algemeen stemrecht van 1902 en het moment dat de partij zich herpakte. Het grootste deel van de Waalse en Brusselse volkshuizen van voor 1914 werd dan ook opgericht na 1905. In het interbellum werden de meeste nieuwe volkshuizen neergezet voor 1925. Nadien vertraagde de groei om na de economische crisis van begin jaren 1930 bijna helemaal stil te vallen, waarna het aantal volkshuizen in Franstalig België gestaag daalde.37

De neergang van de Waalse en Brusselse volkshuizen volgde die van de co- operaties. Zoals in Vlaanderen hadden zij na 1944 onvoldoende middelen om te concurreren met de doorbrekende kapitalistische grootdistributie: door hun zware leninglast na de val van de Bank van de Arbeid in 1934, door hun steun aan hun leden tijdens de bezetting en door de oorlogsschade. Rond 1960 werd ook de Grendelwet van 1937 afgeschaft, die de oprichting van nieuwe winkels of de uitbreiding van winkels met meer dan vijf werknemers verbood. Daardoor konden de buurtgebonden coöperaties niet meer op tegen de grootwarenhuizen, die nu ruim baan kregen.

Midden jaren 1970 was de rol van de coöperaties uitgespeeld. De volkshuizen betaalden er een paar jaar tot een paar decennia later de prijs voor. Ze kwamen leeg te staan, werden afgebroken of kregen een nieuwe bestemming, al dan niet in het kader van de slinkende socialistische beweging.

Volkshuizen die buiten een zuiver coöperatieve context waren opgericht, waren gewoonlijk bescheidener van opzet, zelfs in vergelijking met eerder kleine volkshuizen die wel in zo’n context het levenslicht zagen. Die volkshuizen vormden voor hun bouw en uitbating wel een coöperatie als noodzakelijke rechtsvorm. Dat  fenomeen is het frequentst te vinden in de provincie Antwerpen, zoals in Kalmthout en Kontich. Daar werden volkshuizen vaak opgericht door plaatselijke socialistische militanten, naast het coöperatieve circuit. Dat kan te maken hebben met de overname van de Antwerpse coöperatieve beweging door de UCL na WO I en dus een verminderde interesse voor het coöperatieve circuit. Ook kleine lokale coöperaties richtten voor 1914 bescheiden volkshuizen op, ook in Wallonië. Na de oorlog werden ze vaak overgenomen door andere. In beide gevallen staken de initiatiefnemers soms zelf de handen uit de mouwen om hun volkshuis te bouwen of te verbouwen.

De meeste syndicale volkshuizen zagen het levenslicht na WO I. Die syndicale bouwpolitiek ging na WO II onverminderd voort en werd gestuurd vanuit de nationale vakcentrales. Hun volkshuizen zijn heel herkenbaar. De Achturenhuizen zijn van de ambtenarencentrale, de Germinals van de Algemene Centrale (AC), de grootste interprofessionele centrale van het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV), en de Textielhuizen van de textielcentrale, intussen een deel van de AC. Ook de bediendencentrale en de Brusselse vakbond van trambestuurders hadden eigen lokalen. De weinige volkshuizen van syndicale initiatiefnemers voor WO I werden opgericht in Henegouwen, vooral door mijnwerkers. In Montignies-sur-Sambre werd het volkshuis in 1892 gebouwd met bakstenen gemaakt van door werkloze mijnwerkers gedolven klei. Dat van Lodelinsart kwam er in 1909 op initiatief van de lokale glasblazers en dat van Chatelinau werd in 1891 tijdens een staking gebouwd door de Union des Mineurs Les Frères réunis. Ook het eerste Belgische volkshuis, dat van Jolimont, was een syndicaal initiatief, meer precies van de Union des Métiers. Ook de coöperatieve verzekeraar La Prévoyance Sociale (PS) richtte, al dan niet in samenwerking met een lokale coöperatie, enkele volkshuizen op: bij wijze van belegging en om de beweging te steunen. De PS stelde dan een verzekeringsagent aan als lokaalhouder. Dat was onder meer het geval in het Oost-Vlaamse Ruien in 1910 en in het West-Vlaamse Heist.

Foto van Muziekkorps De Volharding Tielt voor het textielhuis van Tielt tijdens de Sint-Ceciliafeesten in 1975

Muziekkorps De Volharding Tielt voor het textielhuis van Tielt tijdens de Sint-Ceciliafeesten in 1975. Foto: Sanetorum (Amsab-ISG)

Volkshuizen dienden soms ook om gebroodroofde militanten een inkomen te geven. Zo verging het Leander Van Den Hove (1873-1959) uit Onkerzele. Toen hij aangesteld werd als socialistische burgemeester, gooide de lokale grootgrondbezitter Van Den Hove van zijn gronden. Daarop stelde de coöperatie van het naburige Geraardsbergen Van Den Hove aan als toezichter op de bouwwerken van een volkshuis in de gemeente. Vervolgens werd hij er lokaalhouder.38

Zoals Van Den Hove zijn er wel meer socialistische mandatarissen en militanten die, veelal in een eerder leven, lokaalhouder waren: Augustinus Hens (Turnhout), Frans Gelders (Vilvoorde), Victor Hessens (Tienen) en August Feyaerts (Haacht) schopten het nog tot volksvertegenwoordiger en Emiel Collijns was in het interbellum in Geraardsbergen tezelfdertijd schepen en lokaalhouder van het plaatselijke volkshuis. Voor de petite histoire, maar niet zonder belang: Hens en Hessens waren 'zendelingen' van Vooruit, die het goede woord ‘op den buiten’ moesten verspreiden, terwijl Gelders voor 1914 lokaalhouder en gemeenteraadslid en na WO I beheerder van het Maison du Peuple was.

Foto van Het volkshuis van Geraardsbergen tijdens het interbellum

Het volkshuis van Geraardsbergen tijdens het interbellum. (Amsab-ISG)

Lokaalhouders effenden soms ook het pad voor hun kroost in de socialistische beweging. Zo groeide Monica De Coninck, federaal minister van Werk van 2011 tot 2014, bijvoorbeeld op in het volkshuis van Heist. Jean Puissant stelde het fenomeen ook vast in Henegouwen in de periode tot 1914: ‘Le premier investissement immobilier d’une coopérative est toujours la Maison du Peuple, qui sert à la fois de local pour les sociétés et leurs militants. En outre, la coopérative fournit à certains d’entre eux des emplois appointés qui leur permettent en retour de se consacrer totalement à la propagande et au mouvement socialiste.’39 Een van die functies was die van lokaalhouder.

Foto van Het broodmagazijn en de stallingen van de coöperatie/het volkshuis De Redding in Ninove, 1924.

Het broodmagazijn en de stallingen van de coöperatie/het volkshuis De Redding in Ninove, 1924. (Amsab-ISG)

De hechte band van bezoekers en volkshuis

Hieronder gebruiken wij de bevindingen van Tatiana Willems, ook om onze eigen vaststellingen te structureren. Die laatste bestaan uit biografieën van volkshuizen die we konden reconstrueren (met aandacht voor de organisaties die er actief in waren)40 en data uit egodocumenten. Die gegevens zijn niet volledig. We gebruiken ze louter indicatief, maar formuleren wel voorzichtige conclusies. Bij elk van haar getuigen merkte Willems een grote verbondenheid met het volkshuis en de activiteiten in dat gebouw. Veel getuigen waren betrokken bij de redding van hun volkshuis of zijn herbestemming. Zo vond Willems hen trouwens. Het nadeel is dat ze zo bij een staal van haast onvoorwaardelijke voorstanders van volkshuizen uitkwam. Zo ontdekte Willems tijdens haar interviews veel relicten in de woningen van de getuigen waaruit hun verbondenheid met een volkshuis bleek. De respondenten spraken trouwens ook vaak over ‘hun’ volkshuis.41

Voor velen was het volkshuis hun omega en alfa. Dat was zeker zo voor Marcel Schoeters: ‘Ik stam eigenlijk uit een volkshuis. In Kontich was dat de plaats waar men zich kon thuis voelen. De socialisten in de minderheid hadden alleen maar hun volkshuis en de pioniers mochten vanuit dat fort aanvallen lanceren op de clericalen. En ik durf gerust zeggen dat er niets plaatsgreep in onze beweging of dat vertrok vanuit het volkshuis.’42 Dat had voor- en nadelen. De volkshuisbezoekers voelden zich geborgen, maar sommige militanten ondervonden door hun bezoek moeilijkheden in hun dagelijkse leven. In zijn memoires beschrijft Jozef Volckaert hoe zijn werkgever hem kapittelde toen bekendraakte dat hij het volkshuis op de Gentse Garenmarkt frequenteerde: ‘“Gij zijt er ook ene van het Garenplaatske, ik zal u gedenken.” Van toen af kon ik niets meer goed doen en waren alle verbeteringen voor mij uitgesloten.’43

De meeste getuigen van Willems stamden uit traditionele socialistische families en ontdekten het volkshuis in hun kindertijd door sport- en jeugdgroepen of vakantiekolonies. Zo werd het socialisme soms willens nillens doorgegeven: ‘Als ik klein was, zegde mijn vader: “Er is bij ons een harmonie: onze kleine moet in de harmonie.” En ik had geen keus, ook niet voor het instrument: er was er maar één vrij. Er was toneel: de kleine moest mee toneel spelen. Er waren Valken: de kleine moest erbij. Er was een koor. Ik had een enorm slechte stem, maar de kleine moest meezingen. Zo ging dat eigenlijk bij alle kinderen van socialisten die in dat volkshuis bijeenkwamen en waar er vandaag toch een heleboel hun weg hebben kunnen vinden in de syndicale beweging of in de politieke beweging.’44 Volkshuisbezoek was voor velen ook een familiegebeuren. Zo woonden veel kinderen en jongeren samen met hun ouders manifestaties bij.45

Anderen ontdekten het volkshuis door mond-tot-mondreclame, via vriendengroepen of omdat ze in de buurt van een volkshuis woonden. Wie als kind een volkshuis bezocht, kwam vaak uit een socialistisch gezin. Wie dat op latere leeftijd deed, kwam veelal niet uit dat milieu. Volkshuizen probeerden ook jongeren aan te trekken. Die initiatieven gingen met hun tijd mee. Na WO II organiseerden de volkshuizen bijvoorbeeld ciné- of basketclubs.

Een groot scala aan organisaties en activiteiten: enkele voorbeelden

Uit het voorgaande blijkt al dat de volkshuisbezoekers hun agenda met de vele activiteiten makkelijk konden vullen. Op de grote volkshuizen na was het verenigingsleven in het volkshuis van Sint-Gillis zeker in het interbellum exemplarisch voor dat van andere volkshuizen. Zo beschikte Sint-Gillis vanaf 1926 over een groep Volkskinderen voor de jongsten en een groep Socialistische Jonge Wachten (SJW) voor adolescenten. Voor sportievelingen waren er de vrijetijdsvereniging La Pédale rouge en Aurore sportive, waar ze konden voet- en handballen, atletiek beoefenen, zwemmen en turnen. Het volkshuis had ook een vrouwengroep (Femme prévoyante), een zanggroep (Echo du Fort), een ‘Harmonie socialiste’ en een toneelgroep (Education par le théâtre). Diverse vakbonden, zoals de AC, die van de kasseileggers, voedings- en fabrieksarbeiders en de metaal- en bronsbewerkers, organiseerden zitdagen in het volkshuis, en de werkersbond vergaderde er. Met een kruidenierswinkel, een beenhouwerij, een apotheek, een café en een feestzaal telde het volkshuis nog andere ontmoetingsplaatsen voor zijn leden. Wie naar een zitdag of winkel kwam, dronk makkelijk iets of legde een kaartje.46

De Waalse volkshuizen beschikten gewoonlijk over een gevarieerder verenigingsleven dan de Brusselse en zeker dan de Vlaamse. Mogelijk is dat omdat de Vlaamse volkshuizen minder omstandige geschiedenissen nalieten, waardoor we het daar eerder moeten stellen met momentopnames. Zo omvatte het volkshuis van Boussu-Bois vakbonden – het volkshuis was opgericht door de plaatselijke mijnwerkersvakbond –, de mutualiteit en de coöperatie met bureaus en diverse winkels, de lokale partijafdeling, de mutualistische vrouwenvereniging Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV), twee gepensioneerdengroepen, de opvoedkundige organisatie Cercle locale d’Education ouvrière (CLEO), een fanfare, acht sportclubs (worstelen, turnen, voetbal, wielrennen, tafeltennis, kaatsen, basketbal, boogschieten), drie zanggroepen, vier jongerengroepen, twee toneelgroepen, een feestcomité, een duivenmaatschappij, een tuinbouwkring en verschillende hobbykringen. Ook andere Waalse volkshuizen beschikten over een duivenmaatschappij en een tuinbouwkring, terwijl die in Vlaanderen zeldzaam waren. Een uitzondering was de duivenclub van het volkshuis in de taalgrensgemeente Geraardsbergen.

Prentbriefkaart met foto van Touwtrekkers van het Maison du Peuple van Brussel, rond 1900.

Touwtrekkers van het Maison du Peuple van Brussel, rond 1900. (Amsab-ISG)

Zoals in Boussu-Bois zijn in sommige andere volkshuizen meerdere organisaties van hetzelfde type te vinden, vooral in Wallonië. Zo waren er in Beyne-Heusay in het interbellum maar liefst drie vrouwengroepen: de politieke Ligue des femmes socialistes (1919), Les guildes des coopératrices (1921) en de mutualiteit La Femme prévoyante (1927). Lag dat aan de sterke socialistische beweging in veel Waalse gemeenten, waardoor een grote groep vrouwen over meerdere organisaties te spreiden was? Al weten we natuurlijk niets over een mogelijk meervoudig lidmaatschap van bepaalde militanten. In het geval van Beyne-Heusay kan het er ook mee te maken hebben dat de gemeente de thuisbasis was van Lucie Dejardin (1875-1945), ’s lands eerste vrouwelijke en socialistische volksvertegenwoordiger in de periode 1929-1936.

Algemeen blijkt dat hoe sterker de lokale socialistische beweging in een gemeente stond, hoe uitgebreider het sociale en verenigingsleven er was.

Ook in Vlaanderen ging dat verband op, zoals in Geraardsbergen en Hoboken, twee gemeenten waar de BWP in een groot deel van het interbellum de absolute meerderheid had. Zo huisden in het volkshuis van Hoboken drie vakbonden, vier kinder- en jeugdgroepen, vijf sportgroepen, twee vrouwengroepen, de mutualiteiten, vier socioculturele verenigingen, propaganda- en actiecomités, een opvoedingscomité, de lokale partijafdeling en de gepensioneerdenbond.

In het Hobokense volkshuis was ook een afdeling actief van de Socialistische Anti-Oorlogsliga, kortweg Liga. Dat was niet evident. De Liga was een buitenparlementaire politieke organisatie, die vanaf 1931 de massa wilde mobiliseren tegen een nieuwe oorlog. De Liga was zo radicaal dat de BWP de bedeling van het blad Liga-Signaal in de volkshuizen verbood en vanaf 1935 ook de organisatie zelf weerde.47 Het volkshuis van Hoboken herbergde tot slot ook een afdeling van het Bestendig Centrum ter Verdediging van de Officiele Scholen. Dat een Vlaams volkshuis zo’n afdeling herbergde, hoeft niet te verbazen. In Vlaanderen ondervond het officiële onderwijs lang de concurrentie van het veel sterkere katholieke onderwijs, waardoor de verdediging van het officiële onderwijs er zwaarder op de politieke agenda woog. In Antwerpen en de omliggende agglomeratie, waartoe Hoboken behoorde, was het onderwijs zeker van belang voor de socialisten, omdat zij in het interbellum steevast de schepen van Onderwijs leverden.

Uit het voorgaande is al duidelijk dat ook regionale verschillen een invloed hadden op de aard van de organisaties en activiteiten. Zo kan de grote aandacht van de Antwerpse BWP-federatie voor de jeugd verklaren waarom het volkshuis van Kalmthout een jeugdherberg en dat van Hoboken een jeugdhuis had.

In Waalse volkshuizen waren vaak vrijdenkersgroepen actief, zoals in Beyne-Heusay, Souvret en Pont-à-Celles. Dat ook het volkshuis van Geraardsbergen een vrijdenkersgroep had, is waarschijnlijk te wijten aan de nabijheid van de taalgrens. De Arbeiderstoeristenbond was dan weer een overwegend Vlaamse organisatie, die we dan ook alleen in Vlaamse volkshuizen, zoals Rumst, Geraardsbergen, Kalmthout en Sint-Niklaas vinden.

Affiche voor het 23e bondscongres van de Socialistische Turnbond van België, op 25 en 26 februari 1950 in het Volkshuis van Brussel.

Affiche voor het 23e bondscongres van de Socialistische Turnbond van België, op 25 en 26 februari 1950 in het Volkshuis van Brussel. (Amsab-ISG)

Ook zuigelingenconsultaties gingen soms door in Vlaamse  volkshuizen. Zo vonden we in Geraardsbergen en Kalmthout sporen van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK). In sommige volkshuizen nam de SVV die taak op zich. Het  NWK werkte van bij zijn ontstaan sterk samen met het maatschappelijke middenveld. Ziekenfondsen, sociale bewegingen en vrouwenorganisaties zoals het Nationaal Verbond der Kristelijke Vrouwengilden en de SVV werkten in de frontlinie aan kinderwelzijn, terwijl het NWK de regie en kwaliteitsbewaking uitvoerde.48 Dat we die consultaties alleen in Vlaamse volkshuizen vinden, kan ermee te maken hebben dat de Waalse openbare ruimte meer gedomineerd werd door socialisten en de Vlaamse eerder door katholieken.

Foto van een Betoging van de Socialistische Anti-Oorlogsliga tegen de steeds dreigender oorlog, Brussel, tweede helft jaren 1930.

Betoging van de Socialistische Anti-Oorlogsliga tegen de steeds dreigender oorlog, Brussel, tweede helft jaren 1930. Foto: M. Leiseroff (Amsab-ISG)

Sommige verenigingen zijn dan weer uniek en zijn waarschijnlijk het werk van individuen. De banjoclub in Rumst, de jazzband van Anderlecht, de radiokamer in Kalmthout, de Société de crossage au paillet in Boussu-Bois of de Club der Gesyndikeerde Lange Pijpen in het Achturenhuis van Kortrijk zijn enkele voorbeelden.

Zoals er verschillen zijn, zijn er ook constanten, zoals de door de SVV georganiseerde kindervakanties die gewoonlijk vertrokken en aankwamen aan de volkshuizen. Veel getuigen van Willems hadden er nog levendige herinneringen aan, niet het minst omdat het hun eerste vakantie ooit was: ‘Pour la majorité de ceux qui y étaient inscrits, elles ont représenté leur premier départ en vacances et leur première vision de la mer.’49 Na de val van de Spaanse republiek waren de volkshuizen ook de plaats waar Spaanse kinderen toekwamen en aan Belgische gezinnen werden toegewezen.

Een aanbod voor jong en oud

Alle door ons bestudeerde volkshuizen herbergden naast vaste basisvoorzieningen dus ook tal van organisaties waar de socialistische militanten zich in elke fase van hun leven bij konden aansluiten. Zo konden de jongsten de Volkskinderen en daarna de Rode Valken en de SJW of de Arbeidersjeugdcentrale doorlopen – na WO II ook de Jongsocialisten. In diverse volkshuizen waren ook syndicale jeugdgroepen actief. Zo springt de provincie Antwerpen in het oog met syndicale jeugdgroepen in Terhagen en Hoboken.

Affiche voor een samenkomst van de Socialistische Anti-Oorlogsliga te Leuven, eind jaren 1930.

Affiche voor een samenkomst van de Socialistische Anti-Oorlogsliga te Leuven, eind jaren 1930. (Stadsarchief Leuven)

Jongeren konden ook al vroeg terecht in de socioculturele organisaties van de volkshuizen. Die zijn op te splitsen in sport- en cultuurverenigingen. Elk zichzelf respecterend volkshuis had op zijn minst één sportvereniging. In de Brusselse agglomeratie was dat laatste in het interbellum letterlijk te nemen.

Veelal betrof het dan één organisatie die actief was in diverse sporttakken, zoals L’Aurore sportive van Sint-Gillis in 1926. Elders ging het veelal om afzonderlijke sportorganisaties, die ogenschijnlijk weinig met elkaar te maken hadden en waarbij de lokale sportbeoefening de aard van de sportclubs in het volkshuis bepaalde. Kaatsen werd bijvoorbeeld vooral beoefend in de Denderstreek en in het Brusselse. Behalve in Sint-Gillis werd dan ook gekaatst in de volkshuizen van Geraardsbergen, in Oost-Vlaanderen en in het Henegouwse Boussu-Bois. Sporten als judo of basketbal doken pas na WO II in een aantal volkshuizen op. Zowat elk volkshuis had ook een eigen voetbalploeg, die gewoonlijk aantrad in een socialistische competitie.

Jongeren konden zich ook aansluiten bij uiteenlopende culturele organisaties. De meeste volkshuizen hadden op zijn minst een muziekmaatschappij (harmonie, fanfare of koor) of een toneelgroep. Meestal waren er zelfs meerdere muziekmaatschappijen. Soms konden de jongeren terecht in aparte muziek- of toneelgroepen. Zo had de SJW van Boussu-Bois een eigen toneelgroep, het Théâtre du Peuple, en kregen de socialistische jongeren er in 1961 ook een eigen Cercle des jeunes chanteurs, vanaf 1968 Chantecité. Ook sportverenigingen ontstonden soms vanuit socialistische jeugdorganisaties. Zo was basketbalclub Le Flambeau opgericht door de SJW van Sint-Jans- Molenbeek.

Jongeren konden hun socialistische opleiding ook nagenoeg in elk volkshuis voortzetten of voltooien in plaatselijke studiekringen en/of bibliotheken. Ook de studie- en sprekersscholen werkten aan de opvoeding van de jeugd, zoals de Université populaire, die in 1905 in Frameries werd opgericht.50

Eens volwassen konden de socialistische militanten in de volkshuizen terecht voor tal van al dan niet essentiële zaken. Essentieel waren de zitdagen of permanenties van mutualiteiten of vakbonden. Elk volkshuis herbergde ook zijn plaatselijke partijafdeling. Uiteraard was ook de coöperatie aanwezig met één of meer winkels of met één of meer aan de coöperatie verbonden organisaties, zoals Les Guildes coopératrices in Beyne-Heusay of het Propagandakomiteit Kavé in Hoboken. Ook voor volwassenen was het aanbod van culturele organisaties groot. Elk volkshuis legde daarbij zijn eigen accenten, die vaak aansloten bij de plaatselijke interesses. Zo waren de Natuurvrienden in Vlaanderen populair en deed de vrijetijdsvereniging La Pédale rouge het goed in Sint-Gillis. Daarnaast waren er fotokringen, zoals die van Rumst, amateur-radioverenigingen in Kalmthout, Hoboken en Maffle, plaatselijke afdelingen van de Socialistische Anti-Oorlogsliga (SAOL), zoals in Kalmthout, organisaties die streden tegen het fascisme, zoals de Milices de défence rouge in Beyne-Heusay en Rood Verweer in Geraardsbergen. Vrouwelijke socialistische militanten waren, zoals eerder al vermeld, actief in politieke, mutualistische en coöperatieve groepen en organiseerden in het kader daarvan eigen activiteiten, zoals zuigelingenconsultaties, vakantiekolonies, rode kerstfeesten, eigen koren, sportorganisaties enzovoort.

Zwart-wit foto van het ​​​​​​​Café van het volkshuis SWM De Noordster in Oostende, 17 maart 1924

Café van het volkshuis SWM De Noordster in Oostende, 17 maart 1924. (Amsab-ISG).

Ook gepensioneerden vonden hun gading in zowat elk volkshuis: in eigen organisaties of met activiteiten als kaartmiddagen of koffietafels. En soms begeleidde de muziekmaatschappij van het volkshuis overleden militanten bij hun begrafenis, al dan niet georganiseerd door de plaatselijke vrijdenkers- organisatie.51

In de volkshuizen konden de bezoekers dus terecht van geboorte tot overlijden. Ze konden zich er voeden, kleden, hun professionele belangen (laten) verdedigen, zich verzekeren tegen werkloosheid, ziekte en (arbeids)ongevallen, hun vrije tijd organiseren en doorbrengen enzovoort. Het volkshuis was een levendige bijenkorf, waarin militanten voortdurend kwamen en gingen. Het meest nog op zondag, wanneer allerhande activiteiten, zoals muziek- en theatervoorstellingen, bals, sportieve en politieke manifestaties, plaatsvonden. En in het café leerde menig koppel elkaar kennen.52

Werelds vertier

Het café was nochtans niet altijd de place to be. Toch niet voor wie al eens graag een glas dronk. Ook de Belgische volkshuizen weerden vaak alcohol. Toen een groep samenwerkers in de periode voor WO I toch alcohol wilde schenken in het volkshuis van Hoei om er het zakencijfer te verbeteren, vroeg toenmalig SJW’er en later communistisch politicus Joseph Thonet (1883- 1973) Emile Vandervelde (1866-1938) om raad. Vandervelde antwoordde: ‘On invoque, me dites-vous, pour proposer de vendre du poison à la Maison du Peuple, que cela augmentera le chiffre d’affaires. On pourrait proposer, dans le même or- dres d’idées, de transformer la Maison du Peuple en maison de  prostitution ou en maison de jeux clandestins. Cela pourrait augmenter aussi les chiffres d’affaires.’53 Ook in de volkshuizen van de UCL mochten geranten, die niet voor niets ‘gerant-limonadier’ werden genoemd, vanaf 1907 geen alcohol meer schenken. Ze mochten trouwens ook geen kansspelen, duivenmaatschappijen of zangwedstrijden voor hanen (chants de coq) toelaten.54 Vaak was er ook een verbod om carnaval te vieren. Toch waren verschillende volkshuizen pragmatisch als het op alcohol aankwam. Dat van Menen serveerde voor 1914 bijvoorbeeld geen jenever, maar wel bier. Toch waren niet-alcoholische dranken er goedkoper.55 Bier bannen was ook moeilijk omdat diverse coöperaties na WO I hun eigen bier brouwden.

Een belangrijk tijdverdrijf in de volkshuizen was een bezoek aan de cinema. De socialistische beweging pikte er dan ook al vroeg op in. Op 1 mei 1904 waren in Ons Huis op de Gentse Vrijdagmarkt al ‘lichtbeelden van de cinematograaf’ te zien. Vanaf 1908 waren er wekelijkse voorstellingen in het Feestpaleis in de Bagattenstraat, en later ook in het Feestpaleis van Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat en in de wijkclubs in de randgemeenten. Andere Vlaamse volkshuizen volgden snel.56 Na WO I drong de film helemaal door in de Vlaamse volkshuizen. Op meerdere plekken werden heuse filmzalen ingericht, ook buiten Gent. Wallonië bleef niet achter. In de periode 1920-1921 hadden 15 van de 78 volkshuizen van de UCL een cinema. In 1931 was dat aantal al opgelopen tot 40 op een totaal van 90 Belgische volkshuizen met een cinemazaal. In 200 andere volkshuizen was de vertoning van films mogelijk door snelle aanpassingen in de theaterzalen, die toen trouwens verlieslatend waren. Hoewel veel socialistische leiders film wilden gebruiken voor propaganda-, educatieve en emancipatorische doeleinden, kwamen de bezoekers van de socialistische cinema’s vooral voor de grote commerciële successen.57 Cinema Vooruit-Gent vertoonde voornamelijk Franse, Amerikaanse en Duitse films. Vooral fictie, komedie en drama werden gesmaakt om de grauwe dagelijkse realiteit te ontvluchten.58 Zo keek een in 1914 geboren getuige in de Gentse socialistische bioscopen nog het liefst naar Stan Laurel en Oliver Hardy.59

Vooral in het interbellum hadden de socialistische cinema’s veel succes. In Wallonië kwam dat onder meer omdat ze vaak de enige cinema in een gemeente waren. En als ze niet de enige waren, dan waren ze vaak de grootste van de gemeente, zoals bijvoorbeeld in Seraing.60 Naar de cinema gaan was meestal een avondvullende activiteit. Zo werden de cinemabezoekers in Seraing rond 19 uur verwelkomd door een orkest, waarna een eerste film volgde. Na een pauze van een klein halfuur was er een voorstelling van goochelaars, acrobaten of zangers, waarna de avond na een tweede film eindigde rond 23.30 uur.61

Vanuit de partijtop, zoals vanwege Hendrik de Man, klonk soms luide kritiek op de ‘vulgaire filmschouwspellen’ in de socialistische volkshuizen. Een ‘cinemabureel’ moest er dan ook het filmaanbod aansturen, desnoods door zelf films te maken. Vanaf 1930 ging die taak naar de Socialistische Cinema Centrale (SCC). Die moest de propagandataken van de partij met film ondersteunen en optreden als verdeler voor zeventien meestal kleine socialistische cinemazalen.62 Het bleek een maat voor niets, net zoals de poging om de socialistische bioscoopuitbaters te verenigen in een gezamenlijke pool tegenover de klassieke filmdistributeurs.

De socialistische bioscopen van de volkshuizen speelden snel in op de komst van de geluidsfilm, al bracht dat soms grote financiële inspanningen met zich mee. Het volkshuis van Geraardsbergen moest zo in 1931 nieuwe projectiecabines bouwen, de verouderde elektriciteitsinstallaties aanpassen en nieuwe decors, gordijnen en meubilair aankopen. De geluidsfilm was in Geraardsbergen een voltreffer, maar de economische crisis van begin jaren 1930 gooide gauw roet in het eten. Eind 1932 viel het cinemabezoek er al terug tot het oude niveau.63 De definitieve neergang zette zich in Geraardsbergen eind jaren 1950 in. De intrede van de televisie was er ook daar te veel aan.64 Na WO II ondergingen de socialistische cinema’s het lot van de coöperatieve magazijnen. Geleidelijk verdreven ook grote bioscoopcomplexen hen uit de markt.65

Vollkshuis, thuis van 'goeie socialisten'

In de volkshuizen heerste volgens de respondenten van Tatiana Willems een latent politieke sfeer, die zich manifesteerde in allerlei activiteiten en materiële relicten in, rond en op de volkshuizen, zoals bustes van prominente vroegere leiders, opschriften, de naamgeving van de zalen, enzovoort. Die acculturatie uitte zich in de onderlinge naamgeving (‘camarades’, ‘citoyens’) en in manifestaties, zoals rode kerst, 1 mei, verkiezingsmeetings, stakingsvergaderingen enzovoort. Het volkshuis was de plaats waar allerlei manifestaties vertrokken of aankwamen. Een ‘goeie socialist’ werd volgens de getuigen ook verondersteld om tijd, energie en geld in het volkshuis te steken. Diezelfde ‘goeie socialist’ was antiklerikaal, las de socialistische pers, deed aankopen in de winkel van de coöperatie, was lid van de socialistische mutualiteit, partij en vakbond én van elke socialistische organisatie die zich per leeftijdscategorie aandiende.66 Jean Puissant vatte dat als volgt samen: ‘Grâce à la Maison du Peuple, il est possible de vivre “en parfaite autarcie socialiste” […] en créant un environnement social du type traditionnel […] elles (les Maisons du Peuple) contribuent à homogénéiser le milieu social et offrent un maximum de services aux membres, sans qu’ils doivent pour cela sortir des organisations socialistes.’67

Foto van de Afbraak van het oude volkshuis, bijhuis n° 4, van Menen.

Afbraak van het oude volkshuis, bijhuis n° 4, van Menen. (Amsab-ISG)

Een van de belangrijkste manifestaties was de jaarlijkse 1 meiviering, althans volgens Simonne Van Ootegem, van wie de vader vanaf 1925 lokaalhouder was van het volkshuis van het Oost-Vlaamse Moerzeke: ‘Een jaarlijks hoogtepunt was het Feest van den Arbeid: met plechtige redevoeringen, oproepen om aan de 1 mei stoet in Zelzate deel te nemen en vooral ook het volkse samenzijn op meiavond. Traditioneel met kaarten en pierbollen voor konijnen, hanen, ja zelfs voor korrentenbrood. De week na een geslaagd meiavondfeest kwam er een uitgebreid relaas in het weekblad Noorderlicht: “vol geestdrift en plezier trokken we terug naar het lokaal waar veel volk zat te wachten om deel te nemen aan de bolling en de kaarting … Het Noorderlicht zat zoo vol met kaarters en bolders dat wij ze over andere cafés moesten verdelen.’68

Ook tijdens stakingen speelden volkshuizen een belangrijke rol. Dat de rijkswacht tijdens de staking tegen de Eenheidswet (1960-1961) iedereen de toegang tot het volkshuis van Luik ontzegde, is waarschijnlijk de beste illustratie daarvan.69 Volkshuizen waren gedurende die en andere stakingen vaak het vertrekpunt van optochten of plaatsen waar stakersvergaderingen werden gehouden, waar de stakerscomités huisden of waar soep bedeeld werd. In het volkshuis van Auvelais kwamen de vrouwen bijvoorbeeld samen om in groep hun mannen in de gevangenis te bezoeken of de bevoorrading van stakers te verzekeren.70 Door de autoriteiten gezochte stakers sliepen ’s avonds liever in het volkshuis dan thuis ‘omdat ze er met een groep verbleven en zich konden verzetten tegen een mogelijke inval’.71

Failliet van de volkshuizen

Uiteraard maakten alle getuigen de neergang van de volkshuizen mee. Sommigen schreven die toe aan de neergang van de coöperaties.

Ze verwezen zowel naar het failliet van de Bank van de Arbeid in 1934 als naar de opkomst van de grootwarenhuizen. Anderen verwezen naar de toename van het individualisme en de verbeterde mobiliteit door de personenwagen, naar de toegenomen vrije tijd door de gestage uitbreiding van het betaald verlof en naar de betere lonen, die vakanties in binnen- en buitenland mogelijk maakten. Ook de opkomst van de televisie en de verhoging van het huiselijke comfort speelden een rol, omdat de mensen niet meer naar het volkshuis afzakten voor socioculturele activiteiten. Daarnaast wordt de depolitisering van de militanten aangehaald, net als een zekere ontgoocheling in de socialistische partij(en). Sommigen schrijven de terugval van het volkshuisbezoek ook toe aan de teleurstellende resultaten van de staking tegen de Eenheidswet van 1960- 1961. In Sint-Jans-Molenbeek ten slotte wordt verwezen naar het overlijden van burgemeester Edmond Machtens, die de socialistische spilfiguur was in de gemeente.72

Zwart-wit foto van Archieven van het volkshuis van Ronse, kort voor de afbraak en renovatie van het volkshuis, rond 2000

Archieven van het volkshuis van Ronse, kort voor de afbraak en renovatie van het volkshuis, rond 2000. Foto: Lieve Cosyns (Amsab-ISG)

Besluit

In België speelden de volkshuizen zowat een eeuw lang een heel belangrijke rol in de socialistische arbeidersbeweging. Zij waren de lokale verzamelpunten voor militanten van de verschillende takken van de partij, vakbond, mutualiteit en coöperatie. Zij veruitwendigden die cohesie en de samengebalde macht van de anders gespreide socialistische organisaties: in verkiezingstijden, gedurende stakingen, tijdens de jaarlijkse hoogdag die 1 mei toch wel was enzovoort. Het volkshuis was ook een plek van socialisatie, waar een socialist haast geboren werd en stierf. Het was de plek waar veel kinderen uit rode en andere families hun eerste stappen zetten in de socialistische beweging via organisaties voor kinderen en adolescenten en politieke en syndicale jongerenbewegingen, om de lijn door te trekken in de vrouwenorganisaties, turnkringen, toneelgroepen, muziekmaatschappijen tot de verenigingen voor gepensioneerden. Als de verzuiling van de socialistische beweging in een gebouw te vatten was, dan wel in het volkshuis. In het beperkte aantal pagina’s konden we niet elk aspect uit het leven van de Belgische volkshuizen aan bod laten komen. Zo was er geen ruimte voor bijvoorbeeld beide wereldoorlogen, waarin de bezetter de volkshuizen soms letterlijk in bezit nam. We hopen toch op een of andere manier het leven in de volkshuizen wat aan de oppervlakte te hebben laten komen. Meer onderzoek is evenwel nodig, door meer egodocumenten op te snorren en te doorploegen, door meer geschiedenissen van afzonderlijke volkshuizen te reconstrueren enzovoort. Ik hoop dat dit kleine onderzoek daartoe een aanzet kan geven.

Ontdek het volledige nummer van Brood & Rozen

Over de Belgische Volkshuizen, de belevingen van voormalig mijnwerker Constant Malva, een publicatie over Lalla Vandervelde, het thema migratie in Amsab-ISG en de waardering van hashtags.

  1. 1. Liesbet NYS, Over de buren van Vooruit. Op: Instituut voor publieksgeschiedenis, UGent, https://www.ipg.ugent.be/nl/blog/ over-de-buren-van-vooruit. Laatst geraadpleegd op 15/11/2021.
  2. 2. Liesbet NYS & Lith LEFRANC, Het spektakel van het socialisme. Naar een sociale en architecturale biografie van Europese volkshuizen. In: Stadsgeschiedenis, 11(2016)1, p. 49.
  3. 3. Dora B. MONTEFIORE, Maison du Peuple in Brussels. Op: Marxist Internet Archive, https://www.marxists.org/archive/montefiore/1901/02/peuple.htm. Laatst geraadpleegd op 15/11/2021.
  4. 4. Op basis van de verkiezingsuitslag van 1932. Toen mochten in België alleen mannen stemmen.
  5. 5. Françoise FONCK, Les Maisons du Peuple en Wallonie, Namen: Institut de Patrimoine wallon, 2010, p. 12.
  6. 6. Leen Meganck noemde Gent in het interbellum een socialistische stad door de combinatie van enerzijds het gebouwenpatrimonium van Vooruit en anderzijds de bouwpolitiek van het Gentse stadsbestuur (stadsscholen, rustoorden, publieke douches, sociale woningen enz.), waar de socialisten haast ononderbroken deel van uitmaakten. Zie: Leen MEGANCK, It’s all-in the mind …? The Belgian socialist city in the interwar period. Paper presented at the Eight International Conference on Urban History, Stockholm 2006, pp. 1-11.
  7. 7. Onderzoek van Anne De Smet naar de activiteiten in het Feestpaleis in het interbellum wees uit dat die vooral cultureel van aard waren, voor 72,3 procent. Politieke activiteiten waren goed voor 9 procent, syndicale voor 3 procent en coöperatieve voor maar 1 procent. De Smet stelde zo vast: ‘de culturele functie van dit gebouw is complementair aan de rol van ‘Ons Huis’. In dit lokaal op de Vrijdagmarkt speelde zich immers naast het syndicale, ook het politieke en coöperatieve leven af.’ Zie: Anne DE SMET, Rode cultuurbeleving. Een literatuurstudie van de culturele rol van het ‘Feestlokaal van Vooruit’ tijdens het interbellum (1919-1939), UGent, licentiaatsverhandeling, 2000-2001, p. 96. De culturele activiteiten zelf werden gedomineerd door de podiumkunsten: 63 procent. Bals en feestelijkheden waren goed voor 12 procent. Soortgelijk onderzoek van Johannes Teerlinck wees via steekproefonderzoek zelfs uit dat 84 procent van de activiteiten in het Feestpaleis cultureel waren. Zie: Johannes TEERLINCK, Rode cultuurbeleving in het feestlokaal van Vooruit tijdens het interbellum (1919-1939). Focus op de podiumkunsten, UGent, 2009-2010, masterproef, deel I, p. 18.
  8. 8. Dora B. MONTEFIORE, Maison du Peuple in Brussels. […]. Laatst geraadpleegd op 15/11/2021.
  9. 9. Guy VANSCHOENBEEK, Onroerend goed. Het Gentse Oeuvre au rouge. Wandeling langsheen de bouwkundige geschiedenis van het socialistische Gent, Gent: Amsab-ISG, 1991, p. 39. De Gentse katholieken noemden dat gebouwenpatrimonium dan weer De Roode Dode Hand. Zie: Guy VANSCHOENBEEK, Onroerend goed. […], p. 32.
  10. 10. Françoise FONCK, Les Maisons du Peuple […], pp. 35-36.
  11. 11. Bart DHONDT, Vastgoed als wapen in de ideologische strijd, Gent: Liberaal Archief, s.d., p. 2.
  12. 12. Robert FLAGOTHIER, Contribution à l’étude des Maisons du Peuple en Wallonie et à Bruxelles. In: Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK, Les Maisons du Peuple entre militantisme et loisirs, Namen: Institut du Patrimoine wallon, 2012, p. 54.
  13. 13. Daar vond in 1891 trouwens het eerste congres van de Tweede Internationale plaats na het eerdere stichtingscongres van de Tweede Internationale te Parijs in 1889.
  14. 14. Nicole MALINCONI, De fer et de verre. La Maison du Peuple de Victor Horta, s.l., Les Impressions nouvelles, 2017, p. 18.
  15. 15. Lucia VAN DER HORST, Het proces rondom de afbraak van het Maison du Peuple in Brussel, s.l., Onderzoekswerkgroep Architectuur: Horta in Context, 2011, p. 8.
  16. 16. Marc Reynebeau beschrijft die dualiteit mooi, zie: Marc REYNEBEAU, Apollo’s klacht. Over cultuur in Vlaanderen en elders, Leuven: Kritak, 1988. Reynebeau verwijst in die studie naar de uitspraak van de Vlaamse geschiedkundige Karel van Isacker dat het Brussels Volkshuis het treffende voorbeeld was ‘van de poging om de maatschappelijke tegenstellingen door de kunst te overbruggen’ (p. 75), terwijl in de volkshuizen een volkscultuur groeide ‘met spelletjes, fanfare- en koormuziek, excursies in de natuur of individuele lectuur, vooral voor jongeren op zondagochtend, als alternatief voor de zondagsmis’ (p. 77).
  17. 17. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple. In: Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK. Les Maisons du Peuple entre militantisme et loisirs, Namur, Institut du Patrimoine wallon, 2012, pp. 158-200.
  18. 18. Liesbet NYS, Over de buren van Vooruit […].
  19. 19. Annick BRAUMAN & Brigitte BUYSSENS, Voyage au pays des maisons du peuple. In: Annick BRAUMAN, Marie DEMANET, Maurice CULOT, Marc GIERST, Architecture pour le peuple. Maisons du Peuple. Belgique, Allemagne, Autriche, France, Grande-Bretagne, Italie, Pays-Bas, Suisse, Brussel: Archives d’Architecture moderne, 1984, p. 37.
  20. 20. Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK, Introduction. In: Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK, Les Maisons du Peuple entre militantisme et loisirs, Namen: Institut du Patrimoine wallon, 2012, p. 14.
  21. 21. Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK, Introduction. […], p. 14.
  22. 22. Rik STALLAERTS, Volkshuizen: vrij in eigen tempel. In: Amsab-Tijdingen, 4(1986)3-4, p. 19.
  23. 23. Dat was in 1923 bijvoorbeeld het geval in Kalmthout en Kontich. Zie: Rik STALLAERTS & Luc SCHOKKAERT, Onder dak. Een eeuw volks- en gildehuizen, Gent: Provinciaal bestuur Oost-Vlaanderen, 1997, p. 86; R. De Vries, De kinderen van het kanalje 1914-1940, Kontich: CSC-afdeling Kontich-Waarloos, s.d., p. 39.
  24. 24. Zie: Wikisage, http://nl.wikisage.org/wiki/Caf%C3%A9Café. Laatst geraadpleegd op 16/11/2021.
  25. 25. Liesbet NYS, Over de buren van Vooruit […].
  26. 26. Liesbet NYS & Lith LEFRANC, Het spektakel van het socialisme […], p. 49.
  27. 27. Bart DHONDT, Vastgoed als wapen in de ideologische strijd. […], p. 1.
  28. 28. Tatiana WILLEMS & Renaud ZEEBROEK, Introduction. […], p. 14.
  29. 29. La Maison du Peuple et la coopération des idées, Genève: Imprimerie ouvrière, 1899, p. 9.
  30. 30. Annick BRAUMAN & Brigitte BUYSSENS, Voyage au pays des maisons du peuple. […], p. 34.
  31. 31. Annick BRAUMAN & Brigitte BUYSSENS, Voyage au pays des maisons du peuple. […], p. 34.
  32. 32. Tina De Gendt, Moeder Vooruit en hare kinderen. De socialistische coöperatie Vooruit nr 1, Gent, tijdens het Interbellum, UGent, masterscriptie, 2003-2004.
  33. 33. Robert FLAGOTHIER, Contribution à l’étude des Maisons du Peuple […], p. 62.
  34. 34. Architecture pour le peuple. Maisons du Peuple. Belgique, Allemagne, Autriche, France, Grande-Bretagne, Italie, Pays-Bas, Suisse. Brussel: Archives d’Architecture moderne, 1984, pp. 63-69.
  35. 35. Robert FLAGOTHIER, Contribution à l’étude des Maisons du Peuple […], p. 61.
  36. 36. De lijst in de publicatie van Françoise Fonck bevestigt dat trouwens. Zie: Françoise FONCK, Les Maisons du Peuple […].
  37. 37. Robert FLAGOTHIER, Contribution à l’étude des Maisons du Peuple […], pp. 49, 53, 56. Het aantal volkshuizen in Franstalig België bedroeg 17 in 1893, 66 in 1902, 149 in 1914, 215 in 1924, 277 in 1935, 210 in 1949, 167 in 1982. Vlaanderen telde in 1951 ruim 130 volkshuizen.
  38. 38. L. WALRAET, 90 jaar coöperatieve werking in Geraardsbergen en Ninove: geïllustreerde geschiedenis van de socialistische coöperatieve "De Verbroedering" (1900-1990), Geraardsbergen: CSC-Vormingswerk-gewest Aalst, 1991, pp. 41-42.
  39. 39. Jean PUISSANT, L’évolution du mouvement ouvrier socialiste dans le Borinage, Brussel: Palais des Académies, 1979, pp. 444-445.
  40. 40. We hebben het over de volkshuizen van Sint-Gillis, Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek, La Docherie, Beyne-Heusay, Elouges, Souvret, Boussu-Bois, Braine-L’Alleud, Pont-à-Celles, Frameries, Pâturages, Maffle, Sint-Niklaas, Rumst, Hoboken, Kalmthout, Geraardsbergen, Mechelen, Terhagen en Menen, Vilvoorde en Zaventem. Dus drie Brusselse, tien Waalse en tien Vlaamse volkshuizen.
  41. 41. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 158-164.
  42. 42. Rik STALLAERTS & Luc SCHOKKAERT, Onder dak. […], p. 114.
  43. 43. Jozef Volckaert, En dat alles voor een paar tirannen. Herinneringen van een socialistische arbeider, Leuven: Kritak, 1983, p. 37.
  44. 44. Rik STALLAERTS & Luc SCHOKKAERT, Onder dak […], pp.114-115.
  45. 45. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 166-170.
  46. 46. Parti Ouvrier Belge. Fédération Bruxelloise, Annuaire du propagandiste, s.l., s.d., pp. 84, 94, 98, 104, 112, 124, 142, 150, 212, 236, 246, 252, 262, 270-271.
  47. 47. Dat consigne werd evenwel niet door alle partijfederaties gevolgd. Limburg en Leuven gaven er geen gevolg aan, zie ook: Raf VAN LERBERGHE, De Internationale socialistische anti-oorlogsliga 1931-1939, UGent, licentiaats- verhandeling, 1975-1976, pp. 34, 44-45.
  48. 48. Jan STEYAERT, 1919 Nationaal werk voor kinderwelzijn. Op: Canon sociaal werk Vlaanderen, https://www.canonsociaalwerk. eu/be/details.php?cps=25&canon_id=218. Laatst geraadpleegd op 22/11/2021.
  49. 49. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], p. 166.
  50. 50. Andere voorbeelden van studie- en sprekersscholen zijn Geraardsbergen (1898), de socialistische school (Geraardsbergen, 1912; Anderlecht, 1939), de Socialistische studie- en actiekring (Geraardsbergen, 1930; Rumst, 1900; Menen), een avondschool (Menen, 1903), een CLEO (Beyne-Heusay, Pont-à-Cel-les, Pâturages, Maffle, Vilvoorde), een afdeling van het Emile Vanderveldeinstituut (Kalmthout) …
  51. 51. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], p. 182.
  52. 52. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 184-188.
  53. 53. Joseph THONET, Mémoires et souvenirs, IV. Jeune Garde socialiste, s.l., s.d., p. 6.
  54. 54. Petit manuel pratique à l’usage des membres des Comités locaux de l’Union Coopérative, Liège, 1931, pp. 56, 69.
  55. 55. Daphné MAES, Biografie van een socialistische militante, Sirène Missiaen-Blieck (1899-1976). Schepen van Menen, nationale secretaresse van de SVV en provinciale secretaresse van de SVV van West-Vlaanderen, UGent, licentiaatsverhandeling, 1998-1999, p. 22.
  56. 56. Rik STALLAERTS, De weg naar het paradijs. Socialisme en filmvertoningen in Vlaanderen. In: Daniël BILTEREYST & Philippe MEERS, Een geschiedenis van bioscopen filmvertoningen en filmcultuur in Vlaanderen, Leuven: Lannoo Campus, 2007, pp. 161-162.
  57. 57. Françoise FONCK, Les Maisons du Peuple […], p. 27.
  58. 58. Anne DE SMET, Rode cultuurbeleving […], p. 135.
  59. 59. Johannes TEERLINCK. Rode cultuurbeleving […], p. 130.
  60. 60. Souvenirs des années 30-50: les mines, les commerces (suite); quelques loisirs … et les beaux restes. In: Seraing, Ougrée, Jemeppe au passé, avril-juin 1997, 10, p. 21.
  61. 61. Souvenirs des années 30-50: Fêtes de quartier, théatre wallon, soins de santé (et vieux remèdes). In: Seraing, Ougrée, Jemeppe au passé, (1994)5, p. 10.
  62. 62. Rik STALLAERTS, Volkshuizen: vrij in eigen tempel […], pp. 167-170.
  63. 63. L. WALRAET, 90 jaar coöperatieve werking in Geraardsbergen en Ninove […], pp. 85-88.
  64. 64. L. WALRAET, 90 jaar coöperatieve werking in Geraardsbergen en Ninove […], p. 161.
  65. 65. Françoise FONCK, Les Maisons du Peuple […], p. 27.
  66. 66. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 170-183.
  67. 67. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 183-184.
  68. 68. Facebookbericht van Vooruit Moerbeke-Waas, 20/12/2020.
  69. 69. Gustave DACHE, De opstandige en revolutionaire staking van de winter van 1960-61, Sint-Jans-Molenbeek, 2010, p. 124.
  70. 70. Gustave DACHE, De opstandige en revolutionaire staking van de winter van 1960-61 […], pp. 84, 95, 137, 144.
  71. 71. Gustave DACHE, De opstandige en revolutionaire staking van de winter van 1960-61, p. 229.
  72. 72. Tatiana WILLEMS, Le patrimoine immatériel des Maisons du Peuple […], pp. 188-194.