Nu vele Belgische steden zich buigen over de verwijdering van Leopold II-standbeelden en de debatten rond teruggave van het (twijfelachtig) verworven Afrikaanse erfgoed steeds meer weerklank vinden, wordt de nood urgenter aan een debat over de koloniale archieven. De documenten die opgesteld zijn in het kader van de Belgische koloniale overheersing van het huidige Congo, Rwanda en Burundi, maken een genuanceerde en gedetailleerde benadering van deze specifieke historische periode mogelijk. Ze dwingen ons ook tot een reflectie over de definitie van koloniaal erfgoed en over de dekolonisatie van archieven als kerntaak van het archivalisch metier.
Hoe bakenen we de archieven van het koloniaal verleden precies af? Deze benaming groepeert archiefcollecties met een verschillend juridisch statuut, die vandaag door tal van actoren bewaard worden en waarvan de archiefvormers duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn. ‘Koloniale archieven’, ‘met betrekking tot de kolonisatie’, ‘Afrikaanse’, ‘verplaatste archieven’, ‘publiekrechtelijk’ en ‘privaatrechtelijk’: al deze concepten overlappen elkaar en brengen hun eigen problematiek met zich mee. Daarnaast beïnvloeden de verschillende realiteiten op het vlak van wetgeving, locatie en bewaaromstandigheden op hun beurt de toegankelijkheid van de archieven. Daarom ondernemen we eerst een poging om deze begrippen te definiëren.
De benaming ‘koloniale archieven’ is een rekbaar begrip, dat verschillende benaderingen toelaat. In zijn engste benadering doelt het op de archieven die de koloniale administratie binnen de koloniale gebieden vormde, met andere woorden de publiekrechtelijke archieven die in Afrika gevormd werden. In dat geval zou de problematiek van de koloniale archieven deels met deze van de zogenaamde displaced archives (verplaatste archieven) overlappen, waar we later op terugkomen. De term kan echter ook verwijzen naar de archieven die door de koloniale administratie in België gevormd werden.
De koloniale autoriteit omvatte echter vele facetten en het systeem van overheersing dat eraan ten grondslag lag, werd niet enkel door de overheidsinstellingen in stand gehouden. Reeds ten tijde van Congo Vrijstaat was het systeem van de concessiemaatschappijen volop in ontwikkeling en werd er, op een kleinere schaal, land afgestaan aan religieuze missies. Historici zijn het erover eens dat de kerk en de grote bedrijven een groot gewicht in de koloniale schaal gelegd hebben. Samen met de staat maakten zij deel uit van de zogenaamde koloniale drievuldigheid. Hierdoor nam het aantal houders van de openbare macht toe. Hun archieven kunnen dus ook als koloniale archieven beschouwd worden.
We kunnen deze redenering nog verder doortrekken. Kunnen we de geschiedenis van de kolonisatie en de dekolonisatie wel schrijven zonder rekening te houden met publieke vertogen, het privé-leven, de populaire cultuur, de kunst, of het onderwijs? De term ‘koloniale archieven’ kan dus ingezet worden om te verwijzen naar elk document dat een getuigenis vormt van de koloniale ervaring: de archieven van religieuze missies, ondernemingen, persorganen, universiteiten, internationale stichtingen en organisaties, individuen, administraties waarvan het primaire doel niet het beheer van de koloniale gebieden betrof, enzovoort. Daarom zien we alle archieven verbonden met het koloniale fenomeen en de gekoloniseerde gebieden als koloniale archieven, ongeacht hun archiefvormer en plaats van archiefvorming.
Er sluimert een wijdverspreide overtuiging dat bepaalde aspecten van de Belgische kolonisatie van het huidige Congo, Rwanda en Burundi opzettelijk verzwegen en verborgen worden. Dat argument werd onlangs opnieuw aangehaald tijdens de discussies die voorafgingen aan de oprichting van de zogenaamde Congo-commissie. De koloniale archieven zijn inderdaad (nog) niet volledig toegankelijk, maar dat mag geenszins geïnterpreteerd worden als een bewuste poging om een deel van deze archieven verborgen te houden.
Om deze situatie minstens gedeeltelijk te verhelpen, schreven het Rijksarchief en het AfricaMuseum een omvangrijke bronnengids over het koloniale verleden waarvan de publicatie voor begin 2021 gepland is. Dat zoekinstrument zal een overzicht opleveren van de ongeveer tien lineaire kilometer publieke en privé-archieven over het koloniale verleden die in België bewaard worden.
Wat de archieven van Belgische archiefvormers betreft, denken we in de eerste plaats aan de documenten van het ministerie van Koloniën en zijn rechtsopvolgers. Deze institutionele archieven (3,5 km) zijn sinds meer dan zestig jaar toegankelijk. Briefwisseling tussen het ministerie en het gouvernement-generaal, debatten over de geldende wetgeving in het toenmalig Belgisch Congo en Ruanda-Urundi, stukken over de financiering en de aanwerving van koloniale agenten en ambtenaren en vele andere zaken worden bewaard in het Afrika-archief, dat in 1962 binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgericht werd. Tot het begin van de twintigste eeuw vormden deze institutionele archieven het grootste deel van het koloniale archief dat (onder voorwaarden) raadpleegbaar was.
Het hart van de koloniale archieven werd gevormd in het toenmalig Belgisch Congo en Ruanda-Urundi. Aanvankelijk bewaarden de betrokken administraties deze documenten, totdat de lokale autoriteiten een eigen archiefbeleid ontwikkelden. Dat gebeurde in 1957, toen naar het voorbeeld van België gekozen werd voor een centrale opslagplaats in de Congolese hoofdstad en een depot in elke provincie. Maar omdat deze plannen kort voor de onafhankelijkheid uitgerold werden, bleef de uitvoering ervan onvolledig, met een gefragmenteerde bewaring van het koloniale archieferfgoed tot gevolg.
Een principebeslissing en een politieke keuze
Onder druk van een internationale context die de onafhankelijkheid genegen was, bogen de koloniale autoriteiten zich in 1959 over het vraagstuk van de archieven die in de kolonie bewaard werden. Net zoals andere koloniale machten kozen zij voor een onderscheid tussen archives de souveraineté (soevereiniteitsarchieven) en archives de gestion (beheers- of bestuurarchieven), een onderscheid dat vaker voorkwam in periodes van dekolonisatie.
Volgens dat onderscheid omvatten de archives de souveraineté alle archieven die besluitvormingsprocessen documenteerden, de politieke dossiers en de documenten die als een verlenging van het koloniale archief gezien werden, en die bestemd waren om naar België overgebracht te worden. Het ging hier dus om de gevoeligste dossiers of deze die het belang van de staat en zijn onderdanen raakten. De archives de gestion, die vooral betrekking hadden op de uitvoering van de besluiten, bleven op locatie. Telkens wanneer kolonisatoren deze opdeling toepasten, werd ze eenzijdig opgelegd en stond ze op geen enkel moment ter discussie.
Samen met de staat maakten de kerk en de grote bedrijven deel uit van de zogenaamde koloniale drievuldigheid
Aan de vooravond van de onafhankelijkheid besloot België echter af te wijken van deze opdeling. In Belgisch Congo vond tussen 1959 en 1960 de relatief geheime Operatie Archieven plaats. Het doel was om zoveel mogelijk openbare archieven via zee- en luchttransport naar België te verschepen. Deze archieven zouden in België geklasseerd worden en de als archives de gestion geïdentificeerde documenten zouden naar Congo teruggestuurd worden. Deze selectie en teruggave vond echter nooit plaats. De casus van Ruanda-Urundi was anders, gezien deze gebieden onder het mandaat van de Verenigde Naties vielen.
Het was de bedoeling om de archives de souveraineté over te brengen naar België en de archives de gestion op microfilm te zetten. Dat moest gebeuren tussen maart en juni 1961 in het kader van de Missie Neven, genoemd naar de rijksarchivaris die hiervoor verantwoordelijk was. Het contrast tussen beide scenario’s is frappant. Toch werden zelfs vanuit Ruanda-Urundi, waar het Belgische bestuur een voorbeeldfunctie moest vervullen, enkele zogenaamde archives de gestion naar België verplaatst.
Postkoloniale verwaarlozing van de archieven
In België beschikte het ministerie van Afrikaanse Zaken (en het ministerie van Buitenlandse Zaken als zijn voornaamste rechtsopvolger) noch over de ruimte, noch over voldoende personeel om de zes kilometer archieven te herbergen die van de kolonie kwamen. Er werd besloten dat het Rijksarchief zou instaan voor de bewaring ervan, maar niet voor het beheer of de communicatie. Hierdoor bleven deze archieven ontoegankelijk tot 1997, toen het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn nieuwe gebouwen betrok.
De documenten werden toevertrouwd aan de dienst Afrika-archief, die ze aan de Belgische archieven toevoegde. Na de herziening van de archiefwet uit 1955 verloor het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2010 zijn uitzonderingsstatuut. Dat statuut had er tot op dat moment voor gezorgd dat het ministerie vrijgesteld was van de verplichting om zijn archieven naar het Rijksarchief over te brengen. In 2014 ondertekenden beide partijen een protocolakkoord (met wijziging in 2017) over de overdracht van de koloniale archieven naar het Rijksarchief.
Een eerste overdracht vond plaats in 2018 en de volledige operatie zal naar verwachting nog meerdere jaren in beslag nemen. Net zoals België, besteedden Congo, Rwanda en Burundi tot voor kort weinig aandacht aan het archivalisch patrimonium dat uit de kolonisatie voortkwam. De vele kilometers aan archieven die niet door de koloniale autoriteiten overgedragen zijn, werden blootgesteld aan verschillende bewaaromstandigheden. Het valt echter niet te ontkennen dat het weghalen van de archieven die in het kader van de kolonisatie gevormd werden, ter plekke een leemte creëerde, waarrond de nationale archieven van deze drie landen zich desondanks ontwikkeld hebben.
De publieke autoriteiten, of het nu gaat om deze in de kolonie of in België, zijn lang niet de enigen die het koloniale gebeuren documenteerden. Vooral bedrijven, missionarissen en particulieren produceerden tal van archieven die hun deelname aan het kolonisatieproces in kaart brengen. Deze archieven vormen een aanvulling op die van de koloniale autoriteiten, nuanceren ze of bieden, in sommige gevallen, een conflicterende visie. De documenten die deze actoren voortbrachten, hoe belangwekkend ook, zijn echter aan geen enkele verplichting onderworpen rond bewaring of deponering in een archief.
Bovendien zijn slechts beperkte delen van deze archieven raadpleegbaar en liggen ze verspreid over talloze instellingen. Deze erfgoedversnippering dwingt de lezer om een gedegen kennis van het institutionele landschap te verwerven en om de heuristische inspanningen te vermenigvuldigen. Voor België zou de lancering van de bronnengids over de koloniale periode die het Rijksarchief binnenkort uitgeeft, deze situatie moeten verhelpen. We kunnen enkel hopen dat een soortgelijk initiatief op een dag het licht ziet voor de archieven die bewaard worden in de landen van het Grote Merengebied.
De belangrijkste uitdagingen van de koloniale archieven hebben enerzijds te maken met hun decontaminatie en declassificatie (zie Lien Ceuppens, ‘Verwaarlozing koloniale archieven vernietigt geschiedenis’, META 2020/6, p.38-40). Anderzijds gaat het ook over de dekolonisatie van deze documenten en van de manier waarop ze behandeld worden. Dekolonisatie wordt vaak gereduceerd tot restitutie of ten minste het (digitaal) delen van archieven. Hoewel deze praktijken centraal staan, kan dekolonisatie hier niet toe beperkt worden.
M. Karabinos suggereert dat dekolonisatie niet gezien moet worden als een materieel doel of een tijdgebonden taak, maar eerder als een houding, een mentaliteit. Archivarissen moeten deze denkwijze omarmen in een voortdurende inspanning om de kolonialistische macht te bestrijden, die nog steeds op zijn minst latent aan het werk is in westerse bewaarinstellingen. Met de gedachte van gemeenschappelijk erfgoed in het achterhoofd, dienen archivarissen al hun beroepsspecifieke processen te herevalueren.
Met het oog op de dekolonisatie van de archieven is restitutie de eerste actie die overwogen wordt. Restitutie is echter geen wondermiddel en brengt meer problemen met zich mee dan oplossingen. Het betekent letterlijk het teruggeven van eigendom aan zijn wettelijke eigenaar. Maar hoe kan men gezamenlijk erfgoed restitueren? En wat houdt restitutie precies in?
In het geval van de koloniale archieven is het concept restitutie niet geheel bevredigend, noch vanuit juridisch, noch vanuit historisch oogpunt. Archieven zijn geen manifestatie van een territorium, maar van een gemeenschap, hoe tijdelijk en ongelijk deze ook is. De noties van herkomst en respect voor de context van de archiefproductie worden vaak aangevoerd om ervoor te pleiten de archieven terug te geven aan de staten die voortkwamen uit de dekolonisatie.
De koloniale archieven zijn echter het resultaat van een periode en een fenomeen van overheersing dat zowel kolonisatoren als gekoloniseerden voortbracht. Ze behoren met andere woorden evenzeer toe aan het huidige Congo, Rwanda en Burundi als aan België. Ze zijn zowel van de gekoloniseerde bevolking (en hun nakomelingen) als van de voormalige kolonisatoren (en hun nakomelingen). Het gaat om een gedeelde geschiedenis, dus moeten ook de sporen ervan gedeeld worden.
De restitutie van koloniale archieven naar voormalig gekoloniseerde gebieden is dus juridisch gezien nietig en zou de huidige situatie alleen maar omkeren, zonder deze op te lossen. Ze zou op haar beurt een leemte in België creëren, niet alleen omdat de Belgische samenleving zich de archieven toegeëigend heeft, maar ook omdat ze deel uitmaken van het Belgische erfgoed. Tegelijkertijd zou een handhaving van de huidige situatie neerkomen op het verlengen van een superioriteit die rechtstreeks uit de koloniale tijd stamt. Laten we dus in plaats van restitutie de piste van gedeeld erfgoed verkennen, omdat het patrimonium gemeenschappelijk is.
Het concept ‘gedeeld erfgoed’ (ook wel joint, shared, of common heritage genoemd) wordt zowel door Unesco als de International Council on Archives (ICA) erkend; met name wanneer archieven deel uitmaken van het erfgoed van meerdere staten en dat erfgoed niet verdeeld kan worden zonder een deel van zijn historische of juridische waarde te verliezen. Dat brengt een ware paradigmaverschuiving teweeg: een aanpak die gestoeld is op samenwerking en de evenwaardigheid van de betrokken partners neemt de plaats in van de juridische impasse rond restitutie.
Recentelijk riep de ICA een werkgroep in het leven die zich over dit vraagstuk buigt. De Expert Group on Shared Archival Heritage bracht onlangs de resultaten uit van een groot onderzoek naar de problematiek van displaced archives. De ontwikkeling van nieuwe technologieën opent veelbelovende perspectieven voor het beheer van deze specifieke archieven.
Het delen van koloniale archieven veronderstelt de digitalisering van deze betwiste collecties en fondsen, zodat voormalige koloniale mogendheden en gekoloniseerde gebieden elk over een digitale kopie kunnen beschikken of zelfs samen een documentatieportaal kunnen beheren. Deze oplossing staat niet zo ver af van de reproductie- en microfilmcampagnes van de voorgaande decennia. Ze gaat echter gepaard (of dat zou toch moeten) met een reflectie over de deconstructie van de denkkaders uit de koloniale periode.
Erfgoed beschouwen als een gedeeld object houdt in dat we proberen bij te dragen aan het herstel van een ongelijke relatie die uit de koloniale periode voortkomt. België is, net als andere voormalige koloniale mogendheden, de weg ingeslagen van het digitaal delen van koloniale archieven die betrekking hebben op Rwanda. Dat project, ontstaan naar aanleiding van een samenwerkingsverzoek van de Rwandese overheid in 2018, wordt gefinancierd door de Belgische Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking, wegens een gebrek aan voldoende middelen bij de Belgische archiefinstellingen.
De term ‘koloniale archieven’ kan dus ingezet worden om te verwijzen naar elk document dat een getuigenis vormt van de koloniale ervaring
Aan een dergelijk digitaliseringsproject hangt een aanzienlijk prijskaartje. Archiefbestanden bestaan uit spontane, organisch gegroeide reeksen. Daarom kunnen we nooit genoegen nemen met slechts een selectie, hoe relevant we deze vandaag ook achten, en moet de digitalisering per archiefbestand of ten minste per reeks uitgevoerd worden.
Het benodigde budget wordt gebruikt voor de eigenlijke digitaliseringsoperatie, een proces dat niet automatisch kan gebeuren vanwege de diversiteit aan formaten en de staat van de documenten, maar ook voor het ontwerp van een adequaat hosting- en consultatieportaal, de onderhouds- en beheerkosten op de lange termijn, enzovoort. We kunnen de kosten voor de digitalisering van de publiekrechtelijke koloniale archieven in België dus terecht op veertig tot vijftig miljoen euro ramen.
De archiefcentra, die het water reeds aan de lippen staat, kunnen in geen geval de kosten van dit project dragen. Alleen al het inventariseren van de collecties en de fondsen vergt een aanzienlijke inspanning van hun kant. De politieke wereld moet zich inzetten en krachtige maatregelen nemen, zodat ze de resoluties en spijtbetuigingen van de afgelopen jaren kan omzetten in echte acties. Daar komt bij dat het digitaal delen de vragen rond de bewaring van de originelen niet oplost.
Vooraleer we een dergelijk deelbeleid kunnen overwegen, vormt de creatie van toegankelijke online zoekinstrumenten alvast een eerste stap in de richting van het dekoloniseren van de archieven. Wat de koloniale archieven betreft, is de kwestie van toegankelijkheid minstens even belangrijk als die van bewaring (hoe belangrijk en symbolisch die ook is).
Dat idee indachtig moet de te verschijnen gids over de koloniale archieven onderzoekers en burgers voor de eerste keer in staat stellen om de Belgische instellingen te identificeren die documenten bewaren, en hun archiefbestanden in kaart te brengen. Dat instrument, dat men in de loop der tijd zal moeten actualiseren, wil een hulpmiddel zijn om aan kwaliteitsvol heuristisch onderzoek te doen, maar wil evenzeer aanzetten tot een reflectie over gedeeld erfgoed.
Nu komt het erop aan om de verwaarloosde archiefbestanden te inventariseren en de bestaande onderzoeksinstrumenten aan te passen aan de eisen van het gebruik op afstand. Dat betekent dat ze ontworpen moeten zijn voor volledig autonoom gebruik, zonder dat er toelichting van een archivaris nodig is. De zoekinstrumenten moeten de gebruiker in staat stellen om dossiers gemakkelijk te identificeren, zodat hij of zij kan bepalen of een raadpleging ter plaatse of een verzoek tot reproductie nodig is.
De woord- en taalkeuzes van de inventarissen vormen evenzeer een gevoelig punt. De archivaris kan zich bij de beschrijving van de archieven onmogelijk volledig ontdoen van de koloniale woordenschat die eigen is aan de context waarin de archieven gevormd zijn. Dat zou immers de identificatie van de fenomenen en de dynamieken die aanwezig zijn in de dossiers kunnen bemoeilijken. Tegelijkertijd moet de archivaris erover waken dat hij of zij de logica van de overheersing en de gewelddadige semantiek van de archiefbestanden die hij of zij beschrijft niet reproduceert.
Het openstellen van de archieven gebeurt ook via projecten. Van de projecten die het Rijksarchief momenteel uitvoert, richten SHARE en DIGICOLJUST zich voornamelijk op gerechtelijke archieven, die eerst geïnventariseerd zullen worden. Deze bronnen bevatten getuigenissen van personen wier stem nergens anders opgenomen werd, zoals die van Congolese vrouwen en kinderen. Het project Resolutie Metissen zal dan weer alle persoonlijke dossiers inventariseren van metissen die tijdens de Belgische kolonisatie geboren zijn en een databank oprichten die hun individuele, familiale en collectieve parcours in kaart brengt.
De overdracht van de koloniale archieven van de FOD Buitenlandse Zaken naar het Rijksarchief vormt een eerste stap in de richting van hun dekolonisatie. Het zal de toegang tot de archieven die in het kader van de kolonisatie gevormd werden drastisch verbeteren. Deze archieven worden dan niet langer bewaard door de rechtsopvolger van het ministerie dat ze gevormd heeft.
Het Rijksarchief zal het dekolonisatieproces voortzetten door deze archieven (te zijner tijd) open te stellen voor onderzoek. Het is de verantwoordelijkheid van de archivarissen om ervoor te zorgen dat zij de diversiteit van de koloniale samenleving, met inbegrip van de gekoloniseerde bevolkingsgroepen waaronder vrouwen en kinderen, zo goed mogelijk weerspiegelen.