2025-3

Jongeren lezen steeds minder. Moeten we de alarmbel luiden, of valt het allemaal nog mee? Aan meningen geen gebrek: beleidsmakers, leerkrachten, schrijvers en bezorgde ouders ... allemaal hebben ze hun verklaringen en aanbevelingen. Maar wat zegt de wetenschap?

Meisje dat een boek leest voor de tent

Zelfs onder collega’s kom je wel eens mensen tegen die vinden dat het allemaal niet zo’n vaart loopt met wat recent ontlezing is gaan heten. Ja, jongeren lezen misschien wat minder romans dan vroeger, maar we zijn niet met z’n allen analfabeten geworden. Films of televisieseries worden nog steeds ondertiteld, op school gebruiken ze leerboeken en mensen lezen op hun telefoon berichten op sociale media. Dat is ook allemaal leeswerk.

Dat het vroeger beter was, is een mythe, hoor je dan. Romans waren toen ook al een nichegenre: er zijn tal van mensen uit zogezegd hoger geletterde generaties die na hun schooltijd nooit meer een boek opengeslagen hebben. En een krantenabonnement, ho maar. De zorgelijke berichten over ontlezing komen van oudere veellezers, die vroeger ook al buitenbeetjes waren door hun leesgedrag, menen ze. Er zijn trouwens legio podcasts over boeken en er zijn drukgevolgde Instagram- en TikTokpagina’s met leestips.

Wij delen die onbekommerde houding niet. Wie er recent onderzoek op naleest, kan niet anders dan besluiten dat er massaal minder gelezen wordt en dat de effecten daarvan niet genegeerd kunnen worden. De toegang tot het immaterieel cultureel erfgoed dat in boeken opgeslagen ligt, wordt smaller en de verbale intelligentie neemt af. Wat zegt het onderzoek? Lezen staat jongeren tegen. Niet alle jongeren, maar wel een zorgwekkend groot aantal – en veel groter dan vijftien jaar geleden. Vooral jongens. Meisjes lezen meer, maar ook voor hen zijn de cijfers niet bemoedigend. Jongeren hebben leesweerstand en leesschaamte en zelfs leesangst. Van de Vlaamse vijftienjarigen haalt bijna een kwart geen redelijk basisniveau voor lezen. Er zijn grote verschillen tussen de studierichtingen, maar de achteruitgang zet zich overal door. In Nederland is het niet beter dan in Vlaanderen. Slechts één procent van de scholieren haalt het topniveau voor lezen, terwijl één op de drie er onder het basisniveau scoort. De helft van de leerlingen leest enkel onder dwang en vindt lezen ‘tijdverspilling’. Dezelfde cijfers als in Vlaanderen, waarmee de Lage Landen de trieste hekkensluiter zijn in Europa als het aankomt op leesmotivatie. Dat is opmerkelijk, want de Lage Landen zijn een regio die zeker vijfhonderd jaar koploper was in geletterdheid. De opmars van het geschreven woord is gestuit. Tot in de 20e eeuw zijn mensen steeds meer gaan lezen dan hun ouders, maar in de 21e eeuw is die trend gekeerd. Kinderen lezen minder dan hun ouders deden toen ze jong waren.

Lezen staat jongeren tegen. Niet alle jongeren, maar wel een zorgwekkend groot aantal

De effecten van belezenheid zijn bekend: literaire teksten lezen vergroot het empathisch vermogen, draagt bij tot succes op school of in de carrière, verhoogt het redeneervermogen en de creativiteit, hangt samen met communicatievaardigheden, heeft een positieve invloed op de fysieke gezondheid en leidt tot een grotere woordenschat. Je zou verwachten dat de grootscheepse ontlezing op maatschappelijk niveau zichtbaar is, in een collectieve daling van die vaardigheden.

Is dat zo? Zijn we met z’n allen, door minder te lezen, een beetje dommer geworden? Minder creatief? Minder welbespraakt? Het is niet eenvoudig om dat goed te achterhalen. Het intellectuele peil van een samenleving wordt door heel wat factoren beïnvloed. Toch zijn er vege tekens. Bekend in het onderzoek naar intelligentie is het zogeheten Flynn-effect: een historische trend waarbij het IQ in de loop van de 20e eeuw met twee à drie punten per decennium gestegen is. Zou je iemand van de jaren tachtig met een gemiddeld IQ een tijdreis naar het begin van de 20e eeuw laten maken, dan zou die daar tot het schranderste deel van de bevolking horen. En dan niet omdat hij de geschiedenis van de 20e eeuw beter kan overzien, maar op grond van zijn redeneervermogen en woordenschatkennis. Dat Flynn-effect werd gezien als een soort ijzeren wet, maar recent is die trend gekeerd: in de huidige eeuw scoren mensen juist weer minder goed op IQ-testen. Het valt niet goed in te schatten wat oorzaak en wat gevolg is: Is de ontlezing de oorzaak van het dalende IQ? Is die het gevolg ervan? Of is er een derde factor, die verantwoordelijk is voor beide effecten?

Tot in de 20e eeuw zijn mensen steeds meer gaan lezen dan hun ouders, maar in de 21e eeuw is die trend gekeerd

In dit stuk willen we iets laten zien van de samenhang tussen geletterdheid en woordenschatkennis. Niet in historisch perspectief, maar bij jongeren. Wat bepaalt of een scholier veel of weinig woorden kent? Is het leesgedrag of leesklimaat bepalend? Is de rol van de school belangrijker dan de rol van de thuisomgeving? De aanleiding daarvoor zijn twee afstudeerscripties die recent door Mira Wyns (begeleiding: Jordi Heeren) en Oona Mennekens (begeleiding: Marieke Vanbuel en Freek Van de Velde) aan de KU Leuven gemaakt zijn. Wyns heeft de woordenschatkennis onderzocht bij leerlingen uit het zesde jaar van het middelbaar onderwijs, Mennekens bij leerlingen uit het zesde jaar van het lager onderwijs in Vlaanderen. De resultaten sluiten aan bij wat de vakliteratuur zegt: woordenschatkennis hangt samen met belezenheid. Veellezers beschikken over een grotere woordenschat. Dat verschil is al goed te merken bij jonge kinderen, die veel voorgelezen hebben gekregen of die zelf veel lezen. Vooral lezen op papier heeft een gunstige invloed.

In het onderzoek van Wyns zijn 138 leerlingen bevraagd uit het algemene en technisch georiënteerde onderwijs. Die moesten aangeven welke auteurs ze kenden uit een lijstje van populaire en literaire auteurs. Om poseurs te ontmaskeren, werden ook namen toegevoegd van niet-bestaande auteurs. Wie die ook aankruist, bluft. Verder werden ook de leesattitude, het leesgedrag en het boekenbezit thuis gepeild. Dat laatste is een belangrijk symptoom van de leescultuur thuis. Interessant is dat Wyns ook vragen stelt over het genre: hoe vaak lezen de leerlingen tijdschriften en kranten, stripverhalen, online content of fictie?

Wie meer auteurs kent, meer boeken in huis heeft en meer leest, kent meer woorden

Opvallend is dat dyslexie noch thuistaal een significante invloed heeft op de resultaten van de woordenschattest of begrijpend lezen. Afwezigheid van bewijs is natuurlijk niet hetzelfde als bewijs van afwezigheid – een statistisch adagium – maar dat sommige variabelen wel en andere geen significante verschillen laten zien, kan een indicatie zijn over het belang ervan. Leerlingen met een migratieachtergrond lezen líéver en méér dan Vlaamse leerlingen. Dat is al eerder vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek naar leesvaardigheid. Het onderwijstype heeft wel een groot effect: leerlingen in het technisch georiënteerd onderwijs kennen minder woorden en scoren lager op begrijpend lezen. Voor geslacht zijn de resultaten gemengd: jongens lezen minder en doen het minder graag, maar ze kennen significant meer woorden en scoren niet slechter op het vlak van begrijpend lezen dan meisjes.

De resultaten van Myns bevestigen verder de verwachting: wie meer auteurs kent, meer boeken in huis heeft en meer leest, kent meer woorden. Voor begrijpend lezen geldt hetzelfde, maar intrigerend is dat de eerste twee factoren betere voorspellers zijn voor begrijpend lezen dan het leesvolume. Veel boeken hébben hangt sterker samen met tekstbegrip dan veel boeken lézen – een wat tegenintuïtieve vaststelling. Hier wijken de resultaten wel af van wat eerder geobserveerd is in de vakliteratuur: elders zijn er aanwijzingen dat meer lezen sterker gecorreleerd is met een beter tekstbegrip.

Wat het genre betreft geldt dat een voorkeur voor fictie samenhangt met een hogere taalvaardigheid. Ook dat spoort met eerder onderzoek naar andere positieve aspecten van teksten lezen: vooral de omgang met langere, literaire teksten leidt tot hogere empathie.

Mennekens heeft 183 lagereschoolleerlingen ondervraagd en een vergelijkbare set factoren in rekening gebracht, met uitzondering van de studierichting, die ofwel weinig ofwel helemaal niet relevant waren voor deze jongere kinderen. (Mennekens heeft ook de regio in kaart gebracht: of je opgroeit in een stedelijke omgeving of op het platteland, zou ook een impact kunnen hebben op de woordenschat, omdat steden, van oudsher, talige broeihaarden zijn, waar vernieuwing zich vaker en sneller voordoet. We laten deze variabele hier buiten beschouwing. Er zijn geen grote verschillen in de resultaten.)

Alarmerend is dat Mennekens vaststelt dat nog geen veertig procent van de leerlingen in het zesde leerjaar slaagt voor de test met de ‘instapset’ woorden voor 11- tot 13-jarigen. Meer dan de helft van de leerlingen kan aan het einde van de lagere school geen correcte koppeling maken tussen woorden als sanitair, competitief of balken en de juiste plaatjes. Daarmee scoren ze gemiddeld op het niveau van 10-jarigen, volgens normeringen uit 2005. Verder zien we voor een goed deel dezelfde correlaties als bij Wyns. De verschillen tussen de 18-jarigen kunnen al vastgesteld worden bij de 12-jarigen. Wie meer leest en wie meer boeken in huis heeft, kent ook meer woorden. Boekbezit blijkt een wat sterkere voorspeller van woordenschatkennis dan leesvolume. Een uitzondering is de thuistaal en het genre. Kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands scoren significant minder goed op de woordenschattest. Toch is het niet zo dat de slechtere resultaten op de woordenschattests van wie minder leest, volledig op het conto komen van nieuwkomers van wie de thuistaal niet het Nederlands is. De samenhang is er net zo goed bij autochtone kinderen.

Wat het genre betreft geldt dat een voorkeur voor fictie samenhangt met een hogere taalvaardigheid

Wat het genre aangaat: bij de 18-jarigen bleek het lezen van fictie, meer dan andere genres, een positieve samenhang te vertonen met taalvaardigheid. Bij de 12-jarigen is er alleen verschil tussen romanlezers en stripverhalenlezers. Jonge lezers van non-fictie (encyclopedieën) kennen niet minder woorden dan de romanlezertjes.

Dat boekbezit een iets betere voorspeller is van taalvaardigheid dan het leesvolume, lijkt te wijzen op het belang van cultureel kapitaal, in de terminologie van de invloedrijke Franse socioloog Pierre Bourdieu. In milieus waarin een positief leesklimaat heerst, worden kinderen taalvaardiger. Dat kan gemakkelijk tot zogenoemde Mattheüs-effecten leiden: kinderen kunnen zich moeilijk ontworstelen aan hun achtergrond. De omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol. Een advies voor beleidsmakers zou kunnen zijn om niet alleen de individuele leesmotivatie van kinderen en jongeren te verhogen, maar ook aandacht te hebben voor de materiële en immateriële voorwaarden daarvoor: bibliotheken, betaalbare boeken en een (voor)leescultuur thuis en op school.

Dit artikel is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur. Wie meer wil weten, kan onder andere terecht in de bronnen die hieronder opgegeven zijn.

Literatuur

  • Altamura, L., Vargas, C. & Salmerón, L. (2023). Do New Forms of Reading Pay Off? A Meta-Analysis on the Relationship Between Leisure Digital Reading Habits and Text Comprehension. Review of Educational Research, 95(1), 53-88.
  • De Meyer, I., Janssens, R. & Warlop, N. (2019). Leesvaardigheid van 15-jarigen in Vlaanderen: Overzicht van de eerste resultaten van PISA2018. Universiteit Gent.
  • Denies, K., Bleukx, N., Pelgrims, L., Laga, J., Van Steertegem, K., Dockx, J., Vanbuel, M., Van Keer, H. & Aesaert, K. (2023). Leesvaardigheid in het vierde leerjaar in Vlaanderen: Resultaten van PIRLS 2021 in internationaal vergelijkend perspectief. KU Leuven.
  • Gallik, J. D. (1999). Do they read for pleasure? Recreational reading habits of college students. Journal of Adolescent and Adult Literacy, 42(6), 480-488.
  • Mol, S. & Bus, A. G. (2011). Lezen loont een leven lang: de rol van vrijetijdslezen in taal- en leesontwikkeling van kinderen en jongeren. Levende Talen Tijdschrift, 12(3), 2-15.
  • Stalpers, C. (2007). Het verhaal achter de lezer: Een empirisch onderzoek naar variabelen die verschillen in leesgedrag verklaren. Stichting Lezen.
  • Thielemans, K., Vanlaar, G., Van Damme, J. & De Faire, B. (2019). Lessen door en voor het Vlaams begrijpend leesonderwijs. 2006-2016. Tien jaar PIRLS in Vlaanderen.

Freek van de Velde is hoogleraar Nederlandse taalkunde en historische taalkunde aan de KU Leuven. Hij is verbonden aan de onderzoeksgroep kwantitatieve lexicologie en variatielinguïstiek.

Marieke Vanbuel is postdoctoraal onderzoeker aan de UGent en KU Leuven. Haar onderzoek focust op taalbeleid, tweedetaalverwerving en taalonderwijseffectiviteit. 

Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2025-3.