Der Radwechsel
Ich sitze am Strassenhang.
Der Fahrer wechselt das Rad.
Ich bin nicht gern, wo ich
herkomme.
Ich bin nicht gern, wo ich
hinfahre.
Warum sehe ich den
Radwechsel
mit Ungeduld?
Uit: Bertolt Brecht, Buckower Elegien. Mit Kommentaren von Jan Knopf, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 2019, 7. Auflage
'Der Radwechsel' is het openingsgedicht van de Buckower Elegien van Bertolt Brecht, een gedichtenreeks waaraan hij in de zomer van 1953 werkte. Tijdens zijn leven werden slechts zes van de elegieën gepubliceerd, pas in 1964 verschenen ze in boekvorm. Het is een reeks van drieëntwintig gedichten, waarvan de titel verwijst naar Buckow, een stadje vijftig kilometer ten oosten van Berlijn waar Brecht na terugkeer uit ballingschap was gaan wonen. Tegelijkertijd is de bundeltitel ook opgevat als allusie op bucolische elegiën, landelijke, pastorale poëzie.
Het bekendste uit de bundel is zonder twijfel het gedicht 'Die Lösung', dat de reactie beschrijft van de Partij, de communistische machthebbers in de DDR, op de arbeidersopstand van 17 juni 1953 - met de fameuze slotregels:
Wäre es da
Nicht doch einfacher die Regierung
Löste das Volk auf und
Wählte ein anderes?
Brecht schreef de gedichtenreeks als reactie op de gebeurtenissen van 17 juni. Veel van de, meestal korte, haast puntdichtachtige verzen reflecteren op de toestand in het naoorlogse Oost-Duitsland, waar Brecht zelf bewust was gaan wonen, conform zijn fraaie maxime: "Ich habe meine Meinungen nicht, weil ich hier bin, sondern ich bin hier, weil ich meine Meinungen habe." Uit de Buckower Elegien spreken - Die Lösung bewees het al - Brechts dubbele gevoelens: de communistische partij heeft het pleit gewonnen - een overwinning dus voor zijn eigen opvattingen, maar tegelijkertijd ziet hij een stramme orthodoxie opdoemen die hij bepaald niet beoogt.
In die context is Der Radwechsel in eerste instantie dan ook te lezen: Brecht reflecteert op het verleden, het Duitsland dat hij ontvluchtte en dat de Nazi's verwoestten ("ich bin nicht gern wo ich herkomme"), maar tegelijk vreest hij ook voor de toekomst, met een dogmatisch, stalinistisch star bewind in Oost-Duitsland. Hij is niet blij met wat was, noch met wat komt. En dan volgen die mooie, paradoxale slotregels: "Warum sehe ich den Radwechsel / Mit Ungeduld?"
Het verleden is akelig en de toekomst al evenzeer.
En toch stelt de ik-figuur vast dat hij ongeduldig verlangt vérder te willen gaan. Hoe frappant dat is, kun je vaststellen door je even een heel andere slotconclusie bij Brechts gedicht voor te stellen: ik zit tenminste veilig op de plek waar ik zit en laat mij maar hier.
Los van de feitelijke context was Brechts gedichtje voor mijzelf altijd al een soort van lijfgedicht: de nodige misantropie is mij niet vreemd, behorend tot de No Future-generatie die gevormd werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toch was er tegelijkertijd altijd ook de drang nieuwsgierig te blijven uitkijken naar wat komen ging.
In de huidige coronatijden is dat natuurlijk des te prangender. Er is veel aan te merken op de neoliberale jungle achter ons, maar even ongewis is wat we - na lockdowns, inbreuken op persoonlijke vrijheden en economische instortingen - straks te zien gaan krijgen. En tóch wil je het weten en er bij zijn.
Interessant is, ten slotte, iets wat op het eerste gezicht een detail lijkt in Brechts gedicht. Hijzelf aanschouwt alles - veelzeggend - vanaf de rand van de weg, en dan vooral: hoe de chauffeur het wiel verwisselt. Niet de dichter bepaalt de situatie, maar het lot ligt in de handen van - letterlijk - de bestuurder.
Jos Joosten (afdeling Rijk van Nijmegen) is hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Meer poëzie ontdekken in 'Zijn Gedichten besmettelijk'?