De socialistische republiek Georgië (1918-1921) was van korte duur. Hoe vulden de Georgiërs die onafhankelijkheid in? Hoe ijverden ze voor een democratisch en socialistisch alternatief voor het bolsjewistische Rusland? En vanwaar kwam de fascinatie van de Belgische socialisten voor dit 'experiment'?
Op 24 februari 2022 begon de oorlog van Rusland met Oekraïne. Weinig journalisten hebben het patroon opgemerkt dat Poetin in de oorlog met Georgië in 2008 volgde en nu ook weer in Oekraïne toepast: separatisten steunen, Russische paspoorten uitdelen, de onafhankelijkheid van de ‘volksrepublieken Donetsk en Loehansk’ erkennen.
In Georgië gebeurde in 2008 hetzelfde in Abchazië en Zuid-Ossetië. Rusland verlegde toen in Zuid-Ossetië letterlijk de grenzen met Georgië. Sindsdien vragen veel Georgiërs zich niet af óf de Russische troepen komen, maar wanneer. Zij zijn ervan overtuigd dat de geschiedenis zich blijft herhalen. Zij zijn bang om opnieuw hun onafhankelijkheid te verliezen zoals honderd jaar geleden.
Op 15 februari 1921 vielen eenheden van het Sovjetleger de socialistische republiek Georgië binnen. Op 17 maart 1921 verliet de Georgische regering aan boord van een Italiaans schip de haven van Batoemi aan de Zwarte Zee, om de strijd vanuit het buitenland verder te zetten.
De onafhankelijke democratische en socialistische republiek Georgië, het democratische en socialistische alternatief voor het dictatoriale en bolsjewistische Rusland, verdween langzaam maar zeker uit het collectieve geheugen. De – kortstondige – socialistische republiek (1918- 1921) werd toen in de Belgische socialistische kranten nochtans op de voet gevolgd, besproken en zelfs bejubeld. Meer nog, ze stelden hun kolommen open voor de Georgische socialisten. Honderden artikels, berichten en berichtjes over Georgië verschenen in de kranten, die toen meestal maar vier pagina’s groot waren.
In deze bijdrage trachten we de relatie tussen de Belgische socialisten en hun Georgische kameraden te schetsen. We doen dat aan de hand van de voornaamste Belgische socialistische kranten, de congresverslagen van de partij en een aantal publicaties van socialistische voormannen.1
Georgië, in de Kaukasus, heeft een rijke, duizenden jaren oude geschiedenis. Georgiërs en Armeniërs, beide vroegchristelijke volkeren, wonen in de etnisch en taalkundig bontste regio van Oost-Europa. Het derde land in de zuidelijke Kaukasus is het islamitische Azerbeidzjan.
In de periode tussen de oudheid en de 18e eeuw was Georgië slechts enkele eeuwen onafhankelijk. In 1783 verloor het land opnieuw zijn onafhankelijkheid en werd het een protectoraat van het Russische tsarenrijk, dat Georgië in 1801 annexeerde. Georgië kreeg nu wel enige bescherming van de tsaar tegen zijn islamitische buren, maar werd gerussificeerd: cultuur, kerk en de zeer specifieke taal met een eigen schrift verdwenen naar de achtergrond. Een groeiend verlangen naar herstel van de onafhankelijkheid gaf impulsen aan nationalistische groepen.
Veel Georgiërs leken eind 19e eeuw nochtans tevreden met de banden met Rusland. Zeker de sociaaldemocraten zagen weinig heil in onafhankelijkheid. Zij waren meestal lid van de Russische sociaaldemocratische partij (RSDP). Op een conferentie in 1903 in Brussel en Londen splitste de partij zich. De gematigde mensjewieken wilden zoveel mogelijk arbeiders in de partij en waren bereid om samen te werken met de hervormingsgezinde liberalen. De bolsjewieken onder leiding van Lenin pleitten voor een elitepartij van beroepsrevolutionairen, die de macht zou grijpen en door de dictatuur van het proletariaat een socialistische, klasseloze maatschappij zou opbouwen. De mensjewieken wilden die maatschappij op een democratische manier, door verkiezingen, bereiken. De mensjewieken waren op dat congres bij bepaalde stemrondes in de minderheid. Vandaar hun naam: het Russische mensje betekent ‘minder’, bolsje betekent ‘meer’. In Rusland hadden de mensjewieken tot de Oktoberrevolutie van 1917 veel meer aanhangers dan de bolsjewieken. In Georgië was de overgrote meerderheid van de socialisten mensjewiek, op enkele markante uitzonderingen na, zoals Iosif Dzjoegasjvili, later bekend als Stalin.2
In Georgië, zoals in Rusland, leefde meer dan 90 procent van de bevolking op het platteland. De mensjewieken kregen de steun van de overgrote meerderheid van de boerenbevolking. Veel boeren waren als arbeiders naar de steden getrokken. Zij gaven de ideeën en ervaringen van strijd, solidariteit en organisatie door aan hun families op het platteland. Ook bij de bouw van de spoorwegen die Batoemi verbonden met Bakoe aan de Kaspische Zee kwamen de boeren in contact met Russische gespecialiseerde arbeiders, die marxistische ideeën doorgaven. Georgië, en vooral de hoofdstad Tiflis (huidige naam: Tbilisi), was onder de laatste tsaren een verbanningsoord, waar liberale dissidenten hun ideeën verkondigden.3 Toen de eerste groepjes marxisten gevormd werden, stonden ex-seminaristen4 aan de leiding, met onder hen Noé Zjordania 5 en Niko Tsjcheidze 6.
In 1905, toen over heel het Russische rijk opstanden uitbraken, waren de leiders van de opstandelingen in Georgië mensjewieken.7 In de provincie Goerië, in het zuidwesten van Georgië, verdreven ze het hele machtsapparaat en bleven ze aan de macht tot 1906. Georgische mensjewieken zoals Zjordania en Irakli Tsereteli 8 speelden een leidinggevende rol in het Russische parlement, de Doema, in Sint-Petersburg.
In de Februarirevolutie van 1917, de sovjets en de Voorlopige Regering speelden de Georgische mensjewieken een vooraanstaande rol: Irakli Tsereteli als minister in de Voor- lopige Regering en Tsjcheidze als voorzitter van de Petrogradse sovjet.9 Op 15 maart 1917 bracht Tsjcheidze Noé Zjordania, die in Tiflis verbleef, in een telegram op de hoogte van de Februarirevolutie10. Zjordania informeerde de vicekoning, groothertog Nikolaj Nikolajevitsj. Drie dagen later verliet die het paleis en liet hij paleis en ordehandhaving over aan de dominante partij van de sociaaldemocraten.11 In Georgië, zoals overal in Rusland, ontstonden sovjets (raden) van arbeiders, boeren of soldaten. In Tiflis, Batoemi en andere steden werden die gedomineerd door de mensjewieken. Zjordania werd voorzitter van de sovjet van Tiflis. De mensjewieken die Georgië controleerden, verlangden niet naar onafhankelijkheid, hoogstens naar autonomie in een democratisch Rusland.
Na de Februarirevolutie schreef de Voorlopige Regering verkiezingen uit voor een Grondwetgevende Vergadering die onder meer het Russische en Georgische hoofdprobleem, de verdeling van de gronden onder de boeren, moest oplossen. Die Vergadering zou worden gekozen volgens algemeen stemrecht. De meeste partijen, ook de bolsjewieken, steunden het plan. Op 26 oktober/8 november, een dag na de Oktoberrevolutie, werden de revolutie en de Raad van Volkscommissarissen (de ministerraad) in Georgië door de gezamenlijke vergadering van de regionale en stadssovjets echter verworpen met 147 tegen 16 en 5 onthoudingen.12 De Grondwetgevende Vergadering kwam er pas na de Oktoberrevolutie. Die kwam bijeen op 5/18 januari 1918. De volgende morgen werd dat democratisch verkozen parlement, het eerste in de wereldgeschiedenis met een socialistische meerderheid13, echter in opdracht van de regering gewapenderhand uiteengejaagd, ook al had Lenin beloofd de resultaten van de verkiezingen te eerbiedigen.
In Georgië hadden de mensjewieken de verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering gewonnen, in Armenië en Azerbeidzjan wonnen nationalistische partijen. De Transkaukasische afgevaardigden van de ontbonden Grondwetgevende Vergadering vormden op 10 februari 1918 het Transkaukasische parlement, de Sejm, met Tsjcheidze als voorzitter.14 De afscheiding van het bolsjewistische Rusland was een feit.
In 1917 en begin 1918 woedde de Eerste Wereldoorlog aan het Russisch-Turkse front in Georgië en de Kaukasus onverminderd voort. Waren de Duitse legers aan het oostfront succesvol, hun Turkse bondgenoten kregen zware klappen. Toch waren de inwoners van Georgië ongerust. Na de Turkse massamoorden op Armeniërs in 1915 zat de schrik er goed in, bij Armeniërs én bij Georgiërs. Tot er een stevig vredesakkoord kwam, moest dat front standhouden. Een kwestie van leven of dood.15 Maar dat gebeurde niet.
Op 5/18 december 1917 werd de wapenstilstand aan het Russisch-Turkse front afgekondigd. Op 3 maart 1918 sloten Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Turkse keizerrijk met het bolsjewistische Rusland het vredesakkoord van Brest-Litovsk.16 De Turken kregen bij dat verdrag niet alleen de op hen recent veroverde gebieden terug, maar ook Batoemi, Achaltsiche en Achalkalaki, van oudsher Georgische districten. Voor de Kaukasiërs was dat onaanvaardbaar.17 Het Turkse leger rukte op, en niet alleen in de toegewezen Georgische districten. Het inderhaast gevormde Transkaukasische leger was geen partij voor de Turken. Op 22 april 1918 proclameerde de Sejm de onafhankelijke Democratische Federale Republiek Transkaukasië. Die bestond uit Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. De regering van de Federale Republiek onderhandelde tevergeefs met de Turken, die steeds meer gebieden en de spoorweg tussen de haven van Batoemi in Georgië en de olievelden rond Bakoe in Azerbeidzjan opeisten.
De drie landen van de Federatie konden het nooit goed met elkaar vinden. Toen de Azeri’s weigerden om nog langer tegen hun Turkse islamitische broeders te vechten, was voor de Armeniërs de maat vol: de Federatie werd ontbonden. Op 26 mei 1918 riep Georgië de onafhankelijkheid uit en op 4 juni capituleerde het land voor de Turken. Om aan de Turkse wurggreep te ontkomen, vroegen de Georgiërs hulp aan de Duitsers, de bondgenoten van de Turken. Wanhopig op zoek naar olie en mangaan18 voor de oorlogsindustrie, waren de Duitsers bereid die hulp te verlenen. Zij stuurden vijfduizend soldaten en kregen in ruil voor ‘bescherming’ tegen de Turken, de controle over de spoorwegen en via de spoorweg olie uit Bakoe en mangaan uit Georgië.19
Op 10 mei 1918 verscheen in Le droit des peuples, een periodiek van Belgische socialisten in Frankrijk, een ‘verklaring’ van de unie van Georgische republikeinen. Met dit artikel werden de Belgische oorlogsvluchtelingen die in Frankrijk verbleven op de hoogte gebracht van wat er zich in de Kaukasus afspeelde. De auteurs kondigden aan dat de ‘Vergadering van de Constituante van Georgië’ de onafhankelijkheid van Georgië in overweging nam. Een ‘Grondwetgevende Vergadering van Georgië’ kwam er echter pas in maart 1919. Wat de auteurs bedoelden, was een vergadering van de gekozen Georgische afgevaardigden in de Russische Grondwetgevende Vergadering. Om de eventuele afkondiging van de Georgische onafhankelijkheid te verantwoorden, verwezen de auteurs naar de politieke en militaire ineenstorting van Rusland, het verlies van drie provincies met het verdrag van Brest-Litovsk, de dreiging van een Turkse invasie en de toenemende sociale anarchie in Rusland. Het uiteenjagen van de Russische Grondwetgevende Vergadering had hen diep geraakt. In de steek gelaten door Rusland richtten Georgië, Azerbeidzjan en Armenië de Democratische Federale Republiek Transkaukasië op. De auteurs beriepen er zich op dat deze republiek de enige instantie in Rusland was die het democratische karakter van de Russische Revolutie begrepen had. Zij wezen erop dat Rusland de Kaukasus en de Entente, de bondgenoten in de Eerste Wereldoorlog met Frankrijk, Engeland en Rusland, in de steek had gelaten. De Kaukasische republiek verloochende de banden met het democratische Rusland niet. Zij wilde toetreden tot een federatie met de andere republieken als Rusland bestuurd werd door een regering aangeduid door de Grondwetgevende Vergadering. Tot dat moment hield de Kaukasische Republiek de Duits-Turkse legers tegen om zo de route naar Bagdad en Indië en de belangen van hun westerse bondgenoten te beschermen. Zoals vermeld, bleek dat laatste een vrome wens: midden juni 1918 was Georgië een Duits protectoraat.20
In West-Europa eindigde de oorlog in november, in Rusland woedde intussen de burger- oorlog: het Rode Leger of de bolsjewieken tegen de Witte Legers of een verzameling van antibolsjewieken.
In het zuiden van Rusland stonden de Witten onder bevel van generaal Denikin.21 Een week na de wapenstilstand namen de Britten Georgië en de controle over de spoorwegverbindingen van de Duitsers over. Zij wilden vooral beletten dat de bolsjewieken de olievelden van Bakoe zouden innemen. De Britse houding tegenover de Georgiërs was koel. De Britten vonden dat Georgië wel erg gemakkelijk met de Duitsers in zee was gegaan. Dat de Britten steun verleenden aan Denikin, die het Rusland van de tsaren wilde heroveren, Georgië inbegrepen, verbeterde dan weer de relaties van Georgië met de Britten niet.22
Na de wapenstilstand verschenen de socialistische kranten Le Peuple en Volksgazet opnieuw, Vooruit verscheen terug ongecensureerd. De aandacht van de drie kranten ging in de eerste plaats naar België, de wederopbouw van het land, de loon- en werkomstandigheden, de partij en de regeringsdeelname. Tot de tweede helft van 1919 telden ze ook maar twee tot vier pagina’s.23 En toch kwamen Rusland en de burgeroorlog, met de interventie van vooral Britse en Franse troepen, regelmatig aan bod.
Dat er veel aandacht ging naar Rusland, dat beweerde een nieuwe socialistische maatschappij uit te bouwen, lag voor de hand. Maar dat Georgië, een klein land in de Kaukasus, op zoveel belangstelling kon rekenen, was minder evident.
Het beeld van Georgië werd vooral gevormd door de Georgiërs die artikels schreven of geinterviewd werden door journalisten van de drie socialistische kranten. De belangrijkste Georgische auteur was Kh. Gourouli. Zeer waarschijnlijk was Kh. Gourouli het pseudoniem van Chariton Sjavisjvili.24
De belangrijkste Belgische auteur was Louis de Brouckère, redacteur buitenland van Le Peuple. Ook Emile Vandervelde en Camille Huysmans, voorzitter en secretaris van de Tweede Internationale, schreven regelmatig over het land. De meeste artikels over Georgië in Volksgazet en Vooruit waren vertalingen van artikels in Le Peuple.
Op 28 januari 1919 vermeldde Le Peuple dat Georgië een van de achttien deelnemende landen aan de internationale socialistische conferentie van Bern was. Op die conferentie werd het bolsjewisme veroordeeld, een motie die de Georgische delegatie steunde. De lezers vernamen ook dat de Britten een eind hadden gemaakt aan de vijandelijkheden tussen Armenië en Georgië.25
Voor Georgië kwam het erop aan erkenning te krijgen voor zijn onafhankelijkheid. Het stuurde Tsjcheidze en Tsereteli naar de op 18 januari 1919 gestarte vredesconferentie in Parijs. Le Peuple en Vooruit brachten een interview met de Georgische leiders in Le Petit Parisien. Op de vraag wat de houding van het onafhankelijke Georgië zou zijn als Rusland zich bevrijd had van het bolsjewisme, antwoordde Tsereteli dat Georgië tegenover de reactie en het herstel van de monarchie dezelfde houding had als tegenover Lenin: ‘Als Rusland een republiek wordt zal onze houding wijzigen, maar het is aan het Georgische volk om te beslissen over een toetreding tot een federatie van alle democratische en republikeinse regeringen van Rusland.’26
De Tweede Internationale schaarde zich op de conferentie van Amsterdam in april 1919 achter de onafhankelijkheid van Finland, Estland en Georgië en veroordeelde in een resolutie de massamoord in Armenië. De Internationale probeerde ook te bemiddelen in het grensconflict tussen Armenië en Georgië.27
De Brouckère verdedigde het zelfbeschikkingsrecht van alle volkeren in de landen die waren ontstaan in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. Hij stelde vast dat de landen ontstaan uit het Russische tsarenrijk een verschillende koers voeren. Zo wilden de Baltische landen, Finland en Polen niet terug bij een Russisch rijk. Finland en Polen werden in het Westen feitelijk als onafhankelijk erkend. De andere landen werden beschouwd als delen van het Russische rijk.28 Maar voor Georgië, Oekraïne en de Koeban29 leek hun onafhankelijkheid slechts een voorlopige maatregel. Vanuit die ‘democratische en progressieve’ landen zou een federatief Rusland kunnen ontstaan. De Brouckère stelde vast dat het streven naar onafhankelijkheid van die landen geen onverdeeld succes was. ‘Socialistisch Georgië’ hield ondanks moeilijkheden stand, maar Oekraïne stond dichter bij de burgeroorlog en had het moeilijker. De Internationale moest ervoor zorgen dat alle landen die waren ontstaan uit het vroegere tsarenrijk diplomatieke erkenning kregen en opgenomen werden in de Volkenbond. Zij moesten ook economische hulp ‘en dehors de tout esprit de colonisation’ krijgen, aldus De Brouckère. Hij zou dat blijven herhalen.30
De Brouckère wilde ook dat de grootmachten hun steun aan Koltsjak31 en Denikin zouden stopzetten. Dat waren militaire en politieke leiders van het ‘vrijwilligersleger’, dat het Rode Leger bevocht in de Russische burgeroorlog. De drie landen van de Kaukasus werden zowel door de troepen van Denikin als door het Rode Leger bedreigd.32 Zoals de sovjet van Tiflis – zo heette Tbilisi tot 1936 – vreesde de Brouckère dat Denikin na drie eerdere pogingen opnieuw zou oprukken naar Georgië. Hij vond dat de Volkenbond moest ingrijpen voor het te laat was. De volkeren van het Westen droegen immers een grote verantwoordelijkheid: zij hadden Denikin het oorlogsmateriaal geleverd.33
Eind januari 1920 was het zover. De drie landen van de zuidelijke Kaukasus werden de facto erkend. Niet door de Volkenbond, wel door de regeringen van de Entente. Tiflis vierde feest.34
Op 16 november 1919 verscheen een eerste bericht dat de Georgische regering een bolsjewistische poging tot staatsgreep had onderdrukt en dat vierhonderd bolsjewieken waren gearresteerd. Meer kwamen de lezers niet te weten.35 De bolsjewieken hadden inderdaad een opstand gepland op 5 november. Het plan werd echter verraden.36 Moskou reageerde op die arrestaties door de Georgische vertegenwoordiging in Rusland gevangen te nemen. De Georgische president Zjordania wees er in een reactie op dat Rusland de regels van het internationale recht had geschonden.37
In mei verschenen tegenstrijdige berichten over een bolsjewistische opstand in Tiflis.38 Op 2 mei was er inderdaad een mislukte couppoging.39 Op 14 mei 1920 was er sprake van vredesonderhandelingen tussen Georgië en Rusland40 en op 23 mei vernamen de lezers van Le Peuple dat Georgië en Rusland effectief vrede gesloten hadden. De bron van dat bericht was de Duitse socialistische krant Vorwärts. In dat vredesverdrag van 7 mei 1920 erkende Rusland de onafhankelijkheid van Georgië. In de berichten van mei 1920 werd duidelijk dat Azerbeidzjan een Sovjetrepubliek was geworden en dat er oproer was in Armenië. Georgië had dan ook gemobiliseerd. Ertoba, de socialistische krant van Georgië, verwachtte opnieuw burgeroorlog, oorlogsmisdaden en de ‘ontaarde buitengewone commissies’.41 Het vredesverdrag kon Vorwärts, Le Peuple en Vooruit niet geruststellen. Toch publiceerde Vooruit de voornaamste bepalingen uit het vredesakkoord tussen Rusland en Georgië.42
Konden de lezers van Le Peuple in mei 1920 wel begrijpen wat er in Georgië gebeurde: met couppogingen van bolsjewieken in Georgië, terwijl er vredesonderhandelingen liepen met Rusland? Dat deed waarschijnlijk vragen rijzen over de geloofwaardigheid van het vredesverdrag en de erkenning van de onafhankelijkheid.
Eind maart 1920 verscheen in Vooruit onder de krantenkop Het Socialistisch Georgië een eerste artikel waarin Irakli Tsereteli uitlegt waarom de democratische republiek Georgië ‘socialistisch‘ is. Camille Huysmans ontving Tsereteli in het parlement in Brussel, waar die een beeld schetste van het socialistische Georgië: ‘Een streng sociaaldemocratische regeering gekozen met zuiver algemeen stemrecht, een Nationale Vergadering, het parlement met een meerderheid van 105 sociaaldemocraten op 130 leden. De voorzitter van onze socialistische regering is gezel Jordania, [president Zjordania, red.] een in den strijd vergrijsden sociaal-democraat jarenlang voorzitter van de partij en later van de sovjet van Tiflis. Wij hebben sovjets gehad, de eigenlijke revolutionaire kracht van ons georganiseerd proletariaat. Het regeringswerk laten de sovjets nu over aan de Constituante.
De bolsjewieken hebben hemel en aarde verzet om ons hunne regeeringswijze op te dringen. Wij hebben dat kunnen beletten. Heel ons volk heeft de wapens gegrepen om de “bolchewisten” over de grenzen te jagen.’ Hij verwees naar de noodzakelijke oprichting van ‘een rood leger’ dat in een onschendbaar en onafhankelijk Georgië zou worden afgeschaft of omgevormd tot een volksleger naar Zwitsers model.43
In september 1917 was een Volksgarde opgericht, bestaande uit arbeiders trouw aan de sociaaldemocratische partij. Later kwam er ook een regulier leger. De Nationale Vergadering waarvan sprake was de Georgische Grondwetgevende Vergadering, die was opgericht na verkiezingen in februari 1919 met algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. De eerste vergadering vond plaats op 12 maart 1919. De mensjewieken hadden 109 zetels,44 maar om onbekende redenen duiken in de socialistische kranten telkens andere cijfers op.
Belgische en Georgische socialisten waren begin augustus 1920 aanwezig op het (heroprichtings)congres van de Tweede Internationale in Genève, waar nogmaals het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren aan bod kwam. Het congres protesteerde onder meer tegen de Russische bezetting van het grondgebied van andere volkeren, zoals Azerbeidzjan, en nam het op voor de volkeren van de Kaukasus.45
De Tweede Internationale probeerde in die jaren invloed uit te oefenen op of actief deel te nemen aan de werkzaamheden van de Volkenbond en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO).46 Ze besliste om op 1 september een onderzoeksmissie naar Georgië te sturen om haar interventies in de Volkenbond en de IAO te baseren op concrete feiten.47 In een interview naar aanleiding van het congres van Genève had Huysmans het over de ‘commissie naar het sociaaldemocratisch model-land Georgië’.48 In een tweede interview legde hij uit wat het doel was van de missie:
‘Georgië is het eerste land waar het socialisme, naar onze inzichten en opvattingen in tegenstelling met het Bolsjevisme van de theorie in de praktijk omgezet worden [sic].’
De commissie wou ter plaatse vaststellen wat ‘onze menschen’ in moeilijke omstandigheden hadden verwezenlijkt. Hij zag al economische betrekkingen ontstaan tussen België en Georgië, tussen de havens van Antwerpen en Batoemi: ‘Grondstoffen zoals petroleum, metaal en katoen uit Georgië zouden wij ruilen met onze fabrikaten.’ Huysmans zei dat hij al onderhandelde met de grootste rederij van Antwerpen. Hij zei ook dat ‘onze regering op het punt staat de republiek Georgië te erkennen’.49 In zijn verslag van de onderzoeksmissie in Volksgazet schreef Huysmans: ‘Hij [Kandelaki, minister van Financiën van Georgië, red.] verneemt met genoegen dat de Belgische Lloyd het aanleggen van een transportlijn per schip tusschen Batoem en Antwerpen onderzoekt.’50 Hij schreef ook dat verschillende Belgische nijverheids- en handelsondernemingen belangstelden in de ontwikkeling van betrekkingen tussen beide landen.51
Met het besluit om een missie naar Georgië te sturen, nam het aantal artikels over het socialistische modelland Georgië toe. De verwachtingen over dat land, waar de collega’s-sociaaldemocraten alleen konden regeren, waren gespannen. In een interview met de Georgische minister Kandelaki temperde die meteen het enthousiasme: ‘Wij hebben geen echt socialistisch regime omdat wij niet geraakt hebben aan het systeem van de privé-industrie. Wij hebben een socialistisch minimum-programma toegepast.’52 Over Georgië en de studiereis van de delegatie van de Tweede Internationale publiceerde Le Peuple illustré een speciaal nummer op 28 november 1920.53
Het beeld dat Kandelaki schetste, werd aangevuld en herhaald: door de Georgiër Kh. Gourouli, die uitvoerige artikels schreef in Le Peuple en Vooruit, en door Emile Vandervelde in artikels in Le Peuple en Vooruit en in een interview in Le Peuple. Vooruit publiceerde ook Huysmans’ voordrachten over Georgië.
Bij de lezing van die artikels valt de onteigening door de Georgische sociaaldemocraten het meest op: de uitgestrekte bossen (2.600.000 hectare), water- en spoorwegen, de rijkdommen van de ondergrond (steen- kool, ertsen, met vooral mangaan), minerale bronnen en waterkrachtcentrales werden eigendom van de democratische staat.54
Maar de sociaaldemocraten raakten niet aan de privé-industrie. Onteigening daarvan zou de productie ontwricht hebben, zoals in Rusland gebeurde, zo lezen we. Ze deden wel inspanningen om fabrieken en bedrijven op te richten om progressief de privéproductie te vervangen door collectieve productie.55 De sociaaldemocraten lieten ook de 8-urige werkdag en 48-urige werkweek inschrijven in de grondwet en voerden loonkamers in, waarin werkgevers en werknemers de lonen vastlegden. Daarnaast controleerde en monopoliseerde de staat de voornaamste export- en importartikelen en voerde harde strijd tegen speculatie. Privéhandel werd niet verboden, maar had minder impact omdat de 1500 coöperaties sterk stonden.
Gourouli spande zich in om aan te tonen dat Georgië het minimumprogramma van de internationale socialistische partijen uitvoerde. Het land verbood kinderarbeid en nachtarbeid voor vrouwen en minderjarigen, en door de minister van Arbeid aangestelde en door de syndicaten voorgedragen kandidaten controleerden de arbeidsomstandigheden.56
In een verslag van een voordracht van Camille Huysmans in december 1920 kregen de lezers van Vooruit informatie over de Georgische vakbonden en coöperaties. In de tweede helft van de 19e eeuw werden in Georgië vakbonden opgericht, die later door de tsaren werden vernietigd. Na de Februarirevolutie werden ze opnieuw opgericht. Omdat de vakbonden in Rusland en Georgië, zoals in België, niet aan politiek mochten doen, waren de coöperaties belangrijker voor de opbouw van het socialisme. De Georgische coöperatie leerde veel van de Belgen. Na 1867 werden kredietcoöperaties gesticht, in 1907 verbruikscoöperaties. Blijkbaar met groot succes: in 1918 telden ze 1.856.000 leden.57
Van de initiatieven van de Georgische sociaaldemocraten sprak de landbouwhervorming het meest tot de verbeelding van de Belgische partijleiding. Na de Eerste Wereldoorlog worstelden enkele nieuwe staten die waren ontstaan uit de vroegere keizerrijken Oostenrijk-Hongarije en Rusland met de landbouwkwestie. In de Belgische socialistische kranten doken berichten op over landbouwhervormingen in Hongarije, Tsjechoslowakije en Polen. De meeste aandacht ging echter naar de ontwikkelingen in de landbouw in Rusland en Georgië.Emile Vandervelde, pas terug uit Georgië, zette meteen de toon in een interview, dat Le Peuple op 10 oktober 1920 publiceerde: ‘La Géorgie est la première des républiques socialistes.’ Van de 130 afgevaardigden in het parlement waren er 123 sociaaldemocraten. Dat was zeker buitengewoon, omdat het industrieel proletariaat slechts enkele duizenden mensen omvatte, aldus Vandervelde.58
De overgrote meerderheid van de bevolking waren boeren, zij waren de erfgenamen van de revolutie: ‘C’est à son profit que s’est operé, en même temps que le bouleversement politique qui l’a libérée du tsarisme, la plus formidable des réformes agraires révolutionnaires. L’expropriation des grands domaines fonciers s’est faite sans indemnité. Nul ne peut posséder plus de 7 hectares.’
Vol enthousiasme herhaalde Emile Vandervelde een tiental dagen later in een artikel in Le Peuple waarom de Georgische landbouwhervorming de meest revolutionaire was. Zij was ‘extreem radicaal omdat zij zonder vergoeding de eigendommen van de Kroon, de groothertogen en alle domeinen groter dan 7 ha heeft onteigend’.59
En in Vooruit schreef hij: ‘De Georgische mensjewiki hebben de bossen genationaliseerd. De schapenweiden en braakliggende gronden hebben zij genationaliseerd of gecommunaliseerd. In regie hebben zij de plantages van thee en wijngaard georganiseerd die vroeger door de heren met geperfectioneerde methoden werden uitgebaat.’60 Vandervelde prees ‘de wijsheid’ waarmee de sociaaldemocraten de eigendommen van de boeren met rust lieten. En ze deden nog meer: ‘Zij hebben de boeren de persoonlijken eigendom verzekerd van de gronden die zij vroeger als pachters bewerkten. In de gegeven toestanden en omstandigheden, hebben zij de enigste houding aangenomen die zij konden aannemen, dat is iets dat door een Lenin niet zal kunnen betwist worden, want na vroeger eene tegenovergestelde zienswijze verdedigd te hebben is hij er toe gekomen om juist dezelfde handelswijze te volgen.'61
Pessimisten beweerden dat Georgië niet in staat was om zijn bevolking te voeden, ondanks de inspanningen van de regering om de ingezaaide graanoppervlakte te vergroten. Op 1 september 1920, de dag dat Vandervelde, Huysmans en de Brouckère naar Georgië vertrokken, schreef Kh. Gourouli een antwoord aan die pessimisten. Hij wees erop dat een deel van het Georgische landbouwareaal al tientallen jaren gebruikt werd om industriële gewassen te telen.
Omdat granen goedkoop geïmporteerd werden, konden die gronden gebruikt worden voor bosbouw: voor thee, katoen en tabak. De gemiddelde opbrengst per hectare was intussen aanzienlijk toegenomen. Hij verwees naar het bureau voor de statistiek in Tiflis, dat zelfs al een toekomst zag in graanexport. Die zou buitenlandse valuta opleveren, waarmee het land andere noodzakelijke producten zoals schoenen en werktuigen zou kunnen kopen. Het brood werd goedkoper en de prijs van het graan was gehalveerd. De regering had zelfs kredieten om moerassen droog te leggen. ‘Dit jaar kan men de bevolking voeden’, besloot hij.62
Kandelaki legde als eerste het fundament van de landbouwhervorming in zijn land uit: ‘Wij hebben de grote domeinen van de adel genationaliseerd en de gronden herverdeeld aan 7 ha per familie. Dat is ook het maximum dat elke eigenaar mocht behouden. Het surplus werd genationaliseerd. Ook de bossen, de waterkrachtcentrales en de mijnen werden genationaliseerd. De (groot)grondbezitters werden niet vergoed behalve voor de gebouwen gebruikt voor de exploitatie. De mijneigenaars krijgen de voorkeur om voor de staat de mijn uit te baten.’ Kandelaki wees er ook op dat zij het vertrouwen hadden gewonnen van de boeren in de strijd tegen het tsarisme en dat dat vertrouwen bevestigd werd met 90 procent van de zetels in de Constituante na democratische verkiezingen, ‘elue au suffrage universel direct et secret des deux sexes’.63
Gourouli benadrukte dat de gronden langs ‘wettelijken weg’ in beslag waren genomen en verdeeld, zonder vergoeding. De regering had dus gedaan wat de grote meerderheid van de bevolking, de boeren, had gevraagd: ‘de evenredige verdeling’ van ‘500.000 hectare aangeslagen gronden’.64 En hij vervolgde dat de staat die gronden ‘voor een zeer gematigden prijs [had] afgestaan aan diegenen die konden betalen’.65
Toch werden niet alle onteigende eigendommen herverdeeld: 22 grote gespecialiseerde landbouwondernemingen bleven in staatsbezit, omdat verbrokkeling ten nadele zou zijn van de opbrengst. Ook de enorme bossen met een oppervlakte van 2.600.000 hectare, de watervallen en waterkrachtcentrales, de minerale bronnen en de mijnen bleven in staatshanden.66
Kandelaki had in het eerder vermelde interview de blijkbaar enthousiaste interviewer duidelijk gemaakt dat met die ingrepen het socialisme niet gerealiseerd was.67 Toch waren de ingrepen volgens de Georgische auteurs democratisch: de overgrote meerderheid van de bevolking steunde de onteigening en herverdeling. Bovendien waren onteigening en nationalisering socialistische maatregelen.
Wij kunnen alleen maar vaststellen dat Le Peuple en in mindere mate Vooruit een vrij goed beeld schetsten van de landbouwhervorming. Dat de Georgische boeren grond konden kopen, was bekend bij de lezers van de socialistische kranten. Dat de boeren dat hadden afgedwongen, wisten de lezers niet. Dat verhaal speelde zich immers af tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen alleen de gecensureerde Vooruit verscheen.
De landbouwhervorming in Rusland en in Georgië, toen een deel van het tsarenrijk, begon met de Russische Revolutie van februari 1917. Op veel plaatsen in Rusland kwamen boeren in opstand en eigenden ze zich delen van het grootgrondbezit toe, dikwijls met geweld.68 In Rusland hadden het decreet over het land van 26 oktober 1917 en de burgeroorlog de chaos nog doen toenemen.69
In Georgië bewerkten pachters al lang de gronden van de grootgrondbezitters. Volgens Woytinsky betaalden zij een pacht die gewoonlijk een kwart tot de helft van de opbrengst bedroeg. In de lente van 1917 werd de pacht in ‘stilzwijgende overeenkomst’ tussen pachters en eigenaars niet betaald. Dat zorgde voor een afkoeling in de verhitte betrekkingen tussen beiden. Geweld was in Georgië eerder uitzonderlijk in die eerste maanden van de Februarirevolutie. De boeren vertrouwden op de nieuwe machthebbers om een wettelijke oplossing te vinden.
De Constituante zou daarvoor zorgen …70 Maar, zoals eerder al vermeld, werd die vergadering uiteengejaagd.
De Georgische mensjewieken beseften dat ze de landbouwkwestie zelf moesten oplossen. Op 7 maart 1918 aanvaardde het Transkaukasische parlement een wetsontwerp van de Georgische mensjewieken. Die wet was bestemd voor de hele Kaukasus, maar werd enkel uitgevoerd in Georgië, dat op 26 mei 1918 onafhankelijk werd. In Georgië was de landhonger groter dan in Armenië en Azerbeidzjan.71 Die wet onteigende de grootgrondbezitter, zonder compensatie. Die kon nog maximaal 7 desjatina (1 desjatina = 1,09 hectare) wijngaarden of (moes) tuin, 15 desjatina akkerland of 40 desjatina weideland in bezit houden. De staat nam alle bezittingen die het maximum overschreden in beslag als landreserve.72
Die landreserve moest verdeeld worden over de boeren die geen of (te) weinig land bewerkten. Zij konden grond huren van de landreserve. Weiden werden gegeven voor gemeenschappelijk gebruik. Plaatselijke commissies moesten alles uitvoeren. Volgens Woytinsky betaalden de boeren vanaf toen de pacht met 5 à 10 procent van de oogst. Maar veel pacht zal er waarschijnlijk niet betaald zijn. De confiscatie en (her)verdeling van de duizenden gronden liep niet overal even vlot en was zelfs nog niet afgerond in februari 1921.
Het feit dat de gronden verhuurd werden, bracht veel ongenoegen, onzekerheid en verwarring. Wie verzekerde de boer dat hij wel kon blijven werken op de hem toegewezen grond? De groeiende onrust en de druk uitgeoefend door de boeren zorgde op 28 januari 191973 voor een nieuwe wet. Die bepaalde dat de boeren grond konden kopen tegen een gematigde prijs.74 ‘Dit is zeker geen socialistische maatregel maar was onvermijd- baar door de druk van de landbouwers’, vond Kautsky.75 Er werd verwacht dat de boer als eigenaar de grond zou verbeteren en rationeler zou omgaan met zijn land dan als pachter. De som die de boeren moesten betalen, zou de uitgaven van de staat moeten dekken om de landbouwhervorming uit te werken, de moerassen droog te leggen en het landbouwareaal uit te breiden.76 De staat had ook het voorkooprecht bij de verkoop van een grond, waardoor de vrije markt van gronden verdween. Volgens auteur Eric Lee was er wel een zwarte markt van gronden.77
Alhoewel Abchazië en Zuid-Ossetië niet ter sprake kwamen in de Belgische pers in de door ons onderzochte periode, geven we het volgende toch mee. Op sommige plaatsen bracht de landbouwrevolutie ook geweld. Vooral in de bergdistricten, in Zuid-Ossetië en Abchazië, waar gewelddadige etnische conflicten telkens weer opflakkerden en dat nog steeds doen. De Russen grepen die conflicten toen en ook nu nog aan om het Russische grondgebied te vergroten. Dat was ook in de periode 1917-1919 het geval.78 In Zuid-Ossetië begon het conflict met de herverdeling van grootgrondbezit. De regering in Tiflis werd ervan beschuldigd de Georgische grootgrondbezitters in Zuid-Ossetië te steunen.
Bij de bijzonder bloedige gevechten met de Russen in Zuid-Ossetië, met duizenden doden en zo’n 20.000 vluchtelingen, werd Georgië zelfs van ‘etnische zuivering’ beschuldigd.79
In Georgië leefden ongeveer 320.000 landbouwfamilies, waarvan zo’n 30.000 genoeg grond bezaten om in hun behoeften te voorzien. De in beslag genomen gronden moesten over de 290.000 andere families herverdeeld worden. Het ministerie van Landbouw berekende dat er zo’n 350.000 tot 380.000 hectare te verdelen was.80 Meteen is duidelijk dat de iets meer dan één hectare grond die gemiddeld per familie ter beschikking kwam, onvoldoende was, zeker voor de landarbeiders die geen grond bezaten. Dus ging de grond, zoals bij wet voorzien, in de eerste plaats naar diegenen die weinig of geen grond hadden.81 Op sommige plaatsen hadden al die maatregelen toch nog (te) weinig resultaat. Ofwel was er te weinig (groot)grondbezit om te verdelen, ofwel was het aantal bezitloze of zeer kleine boeren te groot. Zo waren de landbouwbedrijven in de provincie Kutaisi gemiddeld niet groter dan 1,6 hectare. Daarom begon de overheid vanaf midden 1918 met de verhuizing van zo’n achtduizend arme landbouwfamilies naar districten waar nog grond vrij was. Ook politieke motieven speelden hierin een rol. Zo werden er boeren verplaatst naar gebieden die Armenië betwistte.82
De regering had ook grootse plannen om moerassen en bossen om te vormen tot landbouwgrond en zo (meer) interne kolonisatie mogelijk te maken. Begin 1920 zouden er al tweeduizend families een nieuwe stek gevonden hebben. Voor nog tweeduizend andere families zou grond landbouwrijp gemaakt zijn.83
Hoe reageerde de bevolking op die revolutionaire veranderingen? Eric Lee verwijst naar de schitterende resultaten bij de verkiezingen in 1919: 82 procent haalden de mensjewieken op het platteland, 72 procent in de steden.84 Natuurlijk was dat een goedkeuring.
Alleen kwamen die verkiezingen toch wel wat kort na de uitvaardiging van de wet die de aankopen mogelijk maakte. Ook de Belgische socialistische pers benadrukte herhaalde malen de goedkeuring van de bevolking in de verkiezingsresultaten.
Op 16 november 1920 maakte Le Peuple voor de eerste keer gewag van het mogelijke einde van het onafhankelijke Georgië. De volgende dag kondigde Volksgazet onder de titel De socialistische republiek overrompeld dat einde al aan. Foute berichtgeving blijkbaar. Louis de Brouckère maakte de lezers van Le Peuple duidelijk dat Georgië niet overrompeld was. Nog niet, maar Georgië kon dat lot alleen bespaard blijven als het land vastberaden zijn onafhankelijkheid verdedigde en het materiële militaire steun kreeg van de geallieerden. Maar vooral de erkenning de jure door de geallieerden en de opname in de Volkenbond zouden helpen.85
Hoe precair de situatie was, werd duidelijk toen de Brouckère met een kaart in Le Peuple aantoonde dat Georgië omsingeld was door Sovjet-Rusland, Sovjet-Azerbeidzjan en Sovjet-Armenië.86
Eind november 1920 onderzocht de Volkenbond de vraag tot opname van de drie Kaukasische landen, naast andere landen zoals Oekraïne en Costa Rica. Voor Azerbeidzjan en Armenië kwam een eventuele erkenning van de onafhankelijkheid door de Volkenbond te laat, voor Georgië nog niet. Maar ondanks de inzet van Louis de Brouckère en andere socialisten lukte het niet. Huysmans, secretaris van de Tweede Internationale, vroeg Hjalmar Branting, afgevaardigde van Zweden in de Volkenbond en eerste socialistische premier van Zweden, om de aanvraag van Georgië te steunen. Ook bij de Belgische regering werd op erkenning aangedrongen.87 Le Peuple meldde op 18 december 1920 dat Georgië niet aanvaard werd als lid van de Volkenbond, Finland en Costa Rica wel. Georgië mocht, zoals Litouwen en Estland, wel deelnemen aan de werkzaamheden van de technische commissies. Dat de teleurstelling in de Tweede Internationale groot was, mag blijken uit de publicatie van een telegram van Arthur Henderson, parlementslid voor de Engelse Labourpartij, aan Irakli Tsereteli.88 De socialistische kranten volgden de gebeurtenissen met argusogen en een bang hart. Vooruit en Le Peuple meldden dat het Rode Leger naar de grenzen van Georgië oprukte en Volksgazet en Vooruit berichtten dat een aanval op Georgië was uitgesteld. Er volgden toch nog enkele positieve berichten uit Georgië: de staatsinkomsten stegen en de Volksgarde vierde feestelijk haar derde verjaardag. De boodschap was duidelijk: Georgië kon en zou zich verdedigen.
Maar toen volgden de negatieve berichten elkaar op. De uitvoer van petroleum naar Georgië vanuit Azerbeidzjan werd stopgezet.89 Kautsky vervloekte in een felicitatiebrief aan de Volksgarde iedereen die het vreedzame Georgië bedreigde. Hij zag de toekomst van de gardeleden somber in: ‘Op elk moment kunnen jullie opgeroepen worden om, ten koste van jullie leven, jullie land te verdedigen tegen de invasie van de verwoestende hordes.’90
En toen, bijna triomfantelijk, kondigden de kranten aan dat de Opperste Raad van de geallieerden de onafhankelijkheid van Georgië en de Baltische landen de jure zou erkennen.91 De volgende dagen toonden de drie kranten bedankingen van Tsereteli en Guetguetchkori92 aan de Europese socialisten en speciaal aan Vandervelde voor zijn steun bij het verkrijgen van de erkenning.
Op 15 februari 1921 was het echter zover: de angstig verwachte inval was een feit.93
In de drie kranten verscheen op 21 februari een onooglijk klein berichtje. Na de bevestiging van de inval door de Georgische vertegenwoordiging in Parijs veroordeelde Louis de Brouckère in de drie kranten ‘de hinderlaag’ die de bolsjewieken voor Georgië hadden gelegd. Volgens de Russen had Georgië geweigerd om zijn troepen terug te trekken uit de neutrale zone in het grensgebied met Armenië, maar voor de Brouckère was de inval daar zeker geen reactie op. Ook Le Peuple trok van leer tegen de Daily Herald en l’Humanité, die de leugen van de Russen hadden verspreid.94 Na de grensoorlog tussen Armenië en Georgië in december 1918 was het grensgebied in de provincie Lori namelijk als neutrale zone toegewezen aan Georgië.95
De kranten maakten de volgende dagen duidelijk dat Georgië verslagen was, ondanks enkele twijfelachtige positievere berichten. In Volksgazet lezen we dat de socialisten in Tsjechoslowakije de Russen vergeleken met de Duitsers, die België zonder oorlogsverklaring waren binnengevallen.96 En de Turken eisten opnieuw enkele zuidelijke districten van Georgië op. De Brouckère deed een oproep: Georgië zat geklemd tussen het Rode en het Turkse leger en het kon zich niet verdedigen als de grootmachten, die het land erkenden, niet ter hulp kwamen.97 Maar op 25 maart berichtten de socialistische kranten dat de Georgische regering het land had verlaten aan boord van een Italiaans schip. Nu was voor iedereen duidelijk dat het afgelopen was.
Dat de Belgische socialisten en zeker de leidende figuren enthousiast opkeken naar de Georgische partijgenoten, is duidelijk. Zeker voor Vandervelde, Huysmans en de Brouckère was de onafhankelijke republiek Georgië hét alternatieve socialistische model. Het alternatief voor het bolsjewistische Rusland. Of zoals Huysmans het uitdrukte: ‘Georgië is de eenige socialistische Staat van gansch de wereld. Geen socialistische Staat, die gesticht werd op grond van terror, dwang en moord, maar op grond van democratie. Een Staat zooals wij die zouden opbouwen moesten wij nu reeds meester zijn in het land.’100 De afwijzing van het bolsjewistische Rusland was duidelijk en absoluut. De kranten hadden de rode terreur en het dictatoriale bewind altijd al afgewezen. Van de geringste hoop op verbetering in Rusland was niets meer terug te vinden.101
Vandervelde was zich bewust van het paradoxale karakter van de ontwikkelingen in socialistisch Georgië. Met Marx hadden de meeste socialisten verwacht dat door het groeiende kapitalisme een toenemend aantal proletariërs zou overgaan tot de revolutie en tot de onteigening van het kapitaal. Maar in Georgië waren het de landbouwers die onteigenden, daarin gevolgd en gesteund door de socialisten die het wettelijke kader maakten om dat te regelen. Maar waren de onteigening van landbouwgronden zonder vergoeding, de herverdeling van het grootste deel van die landbouwgronden en de mogelijkheid om die gronden te kopen, weliswaar beperkt, wel socialistisch? Het antwoord was ook duidelijk: een landbouwrevolutie door socialisten was daarom nog geen socialistische revolutie. Ze kwam wel ten goede aan de overgrote meerderheid van de bevolking, die de socialisten vervolgens een overdonderende meerderheid bezorgde bij de verkiezing van de Constituante.
De andere verwezenlijkingen van Georgië kwamen minder opvallend aan bod in de kranten. Georgië was een van de eerste landen in de wereld waar vrouwen stemrecht kregen.102 Dat de Grondwetgevende Vergadering de grondwet vier dagen voor het Rode Leger Tiflis binnenrukte, had goedgekeurd, haalde de Belgische socialistische kranten niet meer. De tekst van de grondwet werd op de valreep gedrukt in Batoemi. De grondwet voor een staat die nooit werkelijkheid werd, was een van de eerste die zijn burgers naast de klassieke mensenrechten ook economische en sociale rechten garandeerde.103
De revolutionaire landbouwhervorming en de uitvoering van een socialistisch minimum- programma door de Georgische mensjewieken, ‘onze partijgenoten’, heeft Vandervelde gesteund in zijn geloof dat revolutionaire maatregelen mogelijk zijn als een grote meerderheid van de bevolking ze draagt. Dat zien we op het Allerheiligencongres van 1920. Daar toonde Vandervelde Georgië als voorbeeld voor ‘de vrienden van de Brusselse Federatie’. Het kon, reformisten gesteund door een democratische meerderheid, die revolutionaire maatregelen nemen. Terzelfdertijd duwde hij Jacquemotte, die later de communistische partij zou stichten, een lange lijst van bolsjewistische terreurdaden in de Kaukasus onder de neus. Hij wees erop dat hij zou moeten kiezen tussen de Tweede en de Derde Internationale.104
Op het congres van maart 1921, toen de overrompeling van Georgië een feit was, steunde het volledige congres (min acht stemmen) de strijd voor onafhankelijkheid van de Georgiërs. Toen Jacquemotte het woord nam, werd hij enkele keren onderbroken door kreten als ‘Vive la Géorgie’.
We mogen gerust besluiten dat de vernietiging van de socialistische maatschappij in opbouw in Georgië het antibolsjewisme in de Belgische Werkliedenpartij (BWP) heeft versterkt. Hoelang en hoe intens de vriendschapsbanden van de Belgische socialistische leiders met de Georgische ‘partijgenoten’ bleven bestaan, vraagt verder onderzoek. We weten dat Noé Zjordania, president van Georgië in ballingschap, ontvangen werd op de vergadering van de Algemene Raad van de BWP op 14 juni 1921. Vergezeld van Wladimir Woytinsky werd hij ook toegejuicht in het Volkshuis van Brussel. En Vandervelde schreef in 1921 het voorwoord bij het boek van Woytinsky, La démocratie Géorgienne.
Heeft Lenin door de verovering van Georgië niet alleen zijn enige volwaardige concurrent uitgeschakeld, maar ook bij veel socialisten het geloof vernietigd dat het ooit nog goed kon komen met Rusland? Verdween met het democratische socialistische rolmodel Georgië het geloof in een democratisch verkozen socialistische massapartij, die revolutionaire socialistische maatregelen neemt? Die onteigent om grondstoffen, productiemiddelen en banken collectief te bezitten? Die grenzen stelt aan het privaat bezit en bereid is tot herverdeling? Ook dat mag verder onderzocht worden.
De bolsjewieken hebben niet alleen de Democratische Republiek Georgië vernietigd, zij zijn er zelfs in geslaagd de herinnering aan die onafhankelijke republiek uit de geschiedenis van Georgië te schrappen en blijkbaar niet alleen in Georgië. Toch is er hoop. In Georgië, en ver daarbuiten, wordt ‘Georgië 1918-1921’ met veel enthousiasme bestudeerd.
Met dank aan Ekaterina Latsabidze.
Over de kortstondige socialistische republiek Georgië, de mislukte poging van de socialisten om de Eerste Wereldoorlog af te wenden en het fenomeen van de badcabine.