Nr. 173 Vertaling

In april 2020 verscheen er in de London Review of Books een recensie van een nieuwe vertaling van twee van Gerard Reves novelles. Ondanks het belang van The Evenings, schreef de recensent Joe Dunthorne, waren er tot 2016 slechts ‘failed attempts to translate it’ (in het Engels).[1] Zelfs Lydia Davis was er niet in geslaagd. Reves werk, zo leek het wel, was onvertaalbaar. Ondanks Reves internationale aspiraties – hij ging zelfs in het Verenigd Koninkrijk wonen en schreef in het Engels – keerde hij aan het einde van de jaren zestig terug naar Nederland, ‘having come to accept that his writing was too Dutch to work in other languages’. Maar decennia na hun verschijnen in het Nederlands, is de recente publicatie van The Evenings en van die twee novelles als Childhood het bewijs voor Dunthorne dat ‘deze onvertaalbaare schrijver niet onvertaalbaar is’.

                  Maar waarom was Reve dan zo lang too Dutch to translate? Wat kon er niet overgezet worden? Was het werk te Nederlands voor het Engels? Werkte dat ‘Nederlandse’ karakter niet goed genoeg of net te veel door in het Engels? Waren de Engelstalige lezers te Engelstalig? En spreken we dan over de vorm of over de inhoud? Of gaat het over de relatie tussen die twee?

‘It was still dark, in the early morning hours of the twenty-second of December 1946, on the floor of the house at Schilderskade 66, when the hero of this story, Frits van Egters, awoke.’[2]

Misschien was het dat herhaaldelijke anusstaren dat als beeld nogal moeilijk lag in het Engels. Mogelijks was dat net iets te veel couleur locale voor John Bull. Waarom Frits van Egters er zo lang over deed om aan de overzijde van het kanaal van wal te gaan zal waarschijnlijk pas na een grondige vertaalsociologische studie aan het licht komen.[3] Daar is hier de tijd noch de plaats voor. Bij wijze van inleiding tot dit nummer over vertaling wil ik kort de aandacht vestigen op meer algemene vragen die de publicatie van Reve in het Engels oproepen, vragen die raken aan het hart van de taal.

                  Laten we beginnen bij een begin: als Dunthorne zegt dat het origineel te Nederlands is om te werken in het Engels, dan zegt hij eigenlijk dat er bij het vertalen iets essentieels van De avonden verloren gaat, waardoor De avonden niet meer de De avonden zou zijn. Maar zoals hij zelf ook aangeeft, heeft Sam Garnetts The Evenings van 2016 een einde gemaakt aan die patstelling. Reve in het Engels kan dus toch. Dat zet het idee van de ‘essentie’ van een werk op de helling. Volgens de logica van de onvertaalbare essentie, van een origineel en afgerond werk met een fundamentele kern, kan een Brit De avonden – zelfs als The Evenings – nooit echt helemaal vatten. En als de essentie van een werk toch niet overdraagbaar is, waarom zou men dan nog literatuur vertalen? Velen zullen antwoorden dat het de snelste en effectiefste manier is om nieuwe stromingen, scholen, ideeën of verhaaltechnische ontwikkelingen te ontdekken. Al is een vertaald werk dan misschien niet origineel, het kan toch aanzetten tot vernieuwing (originaliteit) in de eigen taal. Op die manier is alles heel duidelijk afgebakend, hiërarchisch onderverdeeld, en gesloten. De werkelijkheid is vaak wat chaotischer.

Illustratie door Sullivan voor 'Rubáiyát of Omar Khayyám'

Rubáiyát of Omar Khayyám

                  Halverwege de negentiende eeuw waren Britse lezers verrukt de Rubáiyát of Omar Khayyám te lezen, al deed de overgrote meerderheid dat niet in het Perzisch maar in het Engels. Het werd dan ook pas een boek met die titel in de Engelse vertaling van Edward FitzGerald. Volgens de verteller van Sebalds De ringen van Saturnus is dat een ‘prachtige vertaling’.[5] Meer nog, de zinnen van FitzGeralds vertaling ‘fingeren met hun schijnbaar onopzettelijke schoonheid een anonimiteit zonder een zweem van auteurspretentie, en verwijzen woord voor woord naar een onzichtbaar punt, waar het middeleeuwse Oosten en het zieltogende Westen elkaar mogen ontmoeten op een andere wijze dan in de onzalige loop der geschiedenis.’[5] Anthony Burgess, daarentegen, ziet in een bespreking van dezelfde vertaling het zwaartepunt eerder in het Westen liggen. Hij legt de nadruk op het auteurschap van FitzGerald: ‘[he] produced a series of quatrains which are still widely read […] These verses are very free translations of the Rubáiyát of the Persian poet, Omar Khayyam.’[6] De Perzische verzen zijn Khayyams werk, maar de vertaling is een FitzGerald. De vertaling kan dus een origineel zijn. Zo komt het dat FitzGerald met enkel een vertaling wordt opgenomen als auteur in Burgess’ literatuurgeschiedenis.[7]

                  Volgens de Bijbel is vertaling een noodzakelijk kwaad dat we aan ons onzelf te danken hebben. Als overmoed ons niet tot de bouw van de toren van Babel had geleid, zou de toorn Gods ons niet veroordeeld hebben tot het spreken van verschillende talen, verspreid over de wereld. Ooit was er één taal voor ons allen, nu slechts verwarring, onbegrip, en vertaling. Het mag niet verwonderen dat het ontstaan van de Bijbel zelf daar het mooiste voorbeeld van is. De katholieke kerk heeft een lange en moeilijke geschiedenis met Bijbelvertalingen achter de rug. Alles wat afweek van de Vulgata Clementina (zelf een vertaling) was op zijn minst verdacht omdat een vulgaire versie van de autoritaire Latijnse tekst makkelijk tot pervertering van de betekenis zou kunnen leiden. Als de vorm van Gods woord kan veranderen, dan zou als gevolg daarvan ook het geloof van de lezer kunnen veranderen. Die zou wel eens protestant of, erger, ongelovige kunnen worden.

                  Vanuit dat Bijbelse perspectief is het dan ook niet verbazend dat vertaling in de westerse geschiedenis vooral een slechte naam heeft gekend. Altijd is er die angst dat bij het overzetten van een werk uit de ene taal naar de andere een fundamenteel aspect van de vorm of de inhoud verloren gaat. Denk maar aan les belles infidèles of aan de uitdrukking traduttore, traditore (‘de vertaler is een verrader’). Denk aan al die keren dat je je vrienden op het hart drukte om Harry Potter toch vooral in het Engels te lezen. Bij elke vertaling is er het vermoeden van verraad. Bovendien is vertaling ook sterk gelinkt aan censuur. In het Engels spreekt men nog steeds van bowdlerizations, naar Thomas en Henrietta Bowdlers intralinguale vertaling van Shakespeare als The Family Shakespeare (1818) waarbij de inhoud gezuiverd werd op maat van vrouwen en kinderen.

                  Naast het veranderen van de inhoud van een werk, kan vertaling ook dienstdoen als scherm voor de auteur-vertaler die zijn naam liever niet verbonden ziet aan de tekst. Dat kan bijvoorbeeld omdat de auteur nog op zoek is naar een eigen stem en zich in tussentijd liever op het werk van anderen stort. Zo durfde James Holmes in zijn beginjaren zijn stem als homoseksuele dichter niet te laten weerklinken en spitste zich daarom eerst toe op het vertalen van het werk van anderen.[8] Maar een auteur kan er ook voor kiezen om een ‘originele’ tekst als vertaling te presenteren. Het topos van de vertaling van een gevonden manuscript wordt al sinds het begin van de moderne roman gebruikt om elk definitief oordeel over de oorsprong van de tekst of de identiteit van de auteur te destabiliseren. Een auteur kan daarvoor kiezen uit angst om vervolgd te worden maar evengoed om esthetische, creatieve of humoristische redenen. Zo beschrijft Cervantes in De vernuftige edelman Don Quichote van La Mancha hoe hij het verhaal dat de lezer aan het lezen is, ‘op een dag in Toledo’ als manuscript van de hand van de Arabische geschiedkundige Sidi Hamid Benengeli aantrof.[9] Die papieren laat hij door een ‘morisk […] zonder iets weg te laten of toe te voegen’ in het Spaans vertalen, in ruil voor ‘een baal rozijnen en een mud tarwe’.[10] Gelukkig worden literair vertalers deze dagen toch net iets beter vergoed voor anderhalve maand werk. Andere bekende voorbeelden van pseudovertalingen zijn Montesquieus Letrres Persanes, Robert Southeys Letters from England, Boris Vians J’irai cracher sur vos tombes (‘uit het Amerikaans van Vernon Sullivan’), of Translated Accounts van James Kelman.[11]

St. Jerome Translating

Sint Hiëronymus in zijn studie

                   Pseudovertalingen spelen bewust in op de schijnbaar zekere waarden van originaliteit en auteurschap. Door een origineel te presenteren als een vertaling – en dus als een valse vertaling en een echt origineel – haalt die techniek de vaste grond onder de voeten van beide begrippen uit.[12] Zo ontstaat er ruimte om opnieuw na te denken over wat een literaire tekst moet zijn en hoe vertaling zich daartegenover verhoudt. Men heeft het vaak over wat er verloren gaat in vertaling (lost in translation) en dan gaat het over hoe getrouw de nieuwe weergave van de originele tekst is: hoe Nederlands – vormelijk, inhoudelijk, of beide – is de Engelse versie van De avonden? En wat wil dat zeggen? Want er is op een dieper niveau in de originele tekst ook al een vertaling aan de gang. Tussen het taalteken, het concept en dat ding op zich waar dat naar verwijst, is er al zo’n wirwar van relaties dat we met de poststructuralisten wel kunnen zeggen dat elk taalgebruik meteen een daad van vertaling is. Aangezien er binnenin één taal al geen eenduidige relatie tussen betekenissen en hun vormen kan bestaan, kan er dus ook nooit een definitieve vertaling zijn. Het is onmogelijk om een tekst volledig trouw aan de bron weer te geven in een andere taal als ‘het origineel’ zelf niet op één betekenis vast te pinnen is. Barbara Johnson vergelijkt het met trouw in het huwelijk: onmogelijk maar noodzakelijk, lijkt het wel.[13] Johnsons essay ‘Taking Fidelity Philosophically’ sluit af met een beeld van vertaling als een brug naar het vreemde: ‘Translation is a bridge that creates out of itself the two fields of battle it separates.’[14]

                  Zo komen we terug bij de toren van Babel en de verbreiding van het vreemde terecht. De Bijbelse mythe is natuurlijk net het omgekeerde van wat ze beweert te zijn. Het is niet wat in het verhaal verteld wordt dat verheldert waarom we vertaling nodig hebben. Het verhaal is er gekomen om vat te krijgen op de vreemde werkelijkheid, om die warboel van verschil te verklaren. Maar als we dat heilige geloof in de oorsprong, de essentie of het originele kunnen nuanceren, is er hoop voor de voortdurende proliferatie van betekenisvolle relaties. Misschien is er dan ook meer ruimte voor bruggen in plaats van torens. Naast alle vertalingen die je in dit nummer leest, is een opvallend voorbeeld daarvan de selectie indirecte vertalingen die Xavier Roelens levert uit zeven verschillende brontalen die (via het Engels van telkens andere vertalers) hun weg vinden tot schoonheid in de Nederlandse taal.

                  Er valt heel wat te zeggen voor het volgende citaat van Wittgenstein: ‘Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt.’ Maar in vertaling kan iedereen spreken, en dan zijn de grenzen plots ver te zoeken. Misschien vinden we collectief vrijheid in vertaling, en nemen we vrede met het onverstaanbare. Dit nummer van Deus Ex Machina poogt bij te dragen aan de zichtbaarheid van vertaling en vertalers. Lees het als een pleidooi voor vertaling, vrijheid en verschil. Als we de toren van Babel op zijn kop zetten, zijn we allemaal één, in vertaling. Vive la différence!

[1] Joe Dunthorne ‘His Secret Opening’ London Review of Books (Vol. 42. No. 7, 2 april 2020).
[2] Gerard Reve The Evenings (Pushkin, 2016: 7). Vertaald door Sam Garnett.
[3] Meer over Reve en/in Engelse vertaling vind je verderop in Jack McMartins bijdrage aan DEM nr. 173.
[4] W. G. Sebald De ringen van Saturnus (De Bezige Bij, 2007: 204). Vertaald door Ria van Hengel.
[5] Idem.
[6] Anthony Burgess English Literature (Longman, 1895: 193).
[7] Zie ook Theresia Feldmanns essay over de onzichtbaarheid van de vrouwelijke vertaler in dit nummer. Daar vertelt ze over de Catalogus van boeken door vrouwen geschreven en sedert 1850 uitgegeven waar naast ‘origineel’ werk ook vertalingen in opgenomen zijn.
[8] Zie McMartins portret van Holmes verderop in dit nummer.
[9] Cervantes De vernuftige edelman Don Quichote van La Mancha (Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2012: 78). Vertaald door Barber van de Pol.
[10] Ib. 79.
[11] Er zijn op het eerste gezicht weinig pseudovertalingen van vrouwelijke hand. Mogelijks is dat te verklaren door het feit dat vrouwen in de literatuurgeschiedenis vaak genoeg geen identiteit als auteur hadden om afstand van te nemen. Aangezien hun identiteit als auteur om te beginnen al vaak onbestaande of onbekend was, kenden ze niet de noodzaak nog een scherm tussen hun naam en de tekst op te zetten. Dit is echter pure speculatie.
[12] Onze collega’s van DW B brachten in 2017 (2) een interessant nummer uit over het onderwerp.
[13] Barbara Johnson “Taking Fidelity Philosophically” in Joseph F. Graham, ed. Difference and Translation (Cornell University Press, 1985).
[14] Ib. 148.

Meer lezen?

Bestel het nummer over vertalen van Deus Ex Machina hier!