13, september 2024
Druk bebouwde woonkern met vooral oudere woningen
Druk bebouwde woonkern met vooral oudere woningen. (Copyright: Henning, Pixabay.)

Iedereen in Vlaanderen (en bij uitbreiding in België) kent de uitdrukking ‘Elke Vlaming/Belg is geboren met een baksteen in zijn maag’, wat zoveel betekent als: ‘Iedere Vlaming wil een eigen huis’, het liefst een huis dat hijzelf heeft gebouwd/laten bouwen. Het gevolg van deze drang naar ‘huiseigenaarschap’ is dat meer dan zeventig procent van de Vlaamse gezinnen een eigen woning bezit. Pascal De Decker vertelt waar die drang naar een eigen woning vandaan komt.

Bevraging na bevraging wordt (her)bevestigd dat de Vlaming het liefst huiseigenaar is; bij voorkeur van een eengezinswoning met een tuin buiten de stad. Een eigen woning lijkt bovendien een nationale obsessie te zijn geworden. De Vlaming wil al jong, als twintiger, in zijn eigen huis wonen. De weeklacht in de media dat ‘onze kinderen’ zich zonder steun van de ouders geen huis meer kunnen kopen, klinkt dan ook luid.

Het Vlaamse woonmodel

Dat zo veel Vlamingen in een eigen huis wonen, is het resultaat van een volgehouden beleid waarvan de ideologische grondslagen teruggaan tot ver in de negentiende eeuw. Huiseigendom, met een afbetaling gedurende een groot deel van het leven en de ermee samenhangende psychologische hechting, werd gezien als een centrale maatschappelijke stabilisator (‘Wie een woning bezit hecht zich aan de bestaande orde’). En het ontbreken van alternatieven – weinig sociale huurwoningen; behoorlijk vrije private huurmarkt – leidt de gezinnen nog meer naar woningeigendom als enige stabiele woonoplossing.

Het Vlaamse woonmodel zit diep in de vezels van de samenleving. Het bezitten van een woning is zeer betekenisvol in de hyper-geïndividualiseerde samenleving, meer nog dan in de negentiende eeuw, toen het voor de overgrote meerderheid een wensdroom bleef. Woonwensen zijn in de ‘postmoderne’  samenleving voor de meeste mensen losgekomen van behoeftes: de basisbehoeftes zijn voor de meeste mensen ingevuld.

Zelfgekozen levensstijl

Volgens Clapham (The meaning of housing, Cambridge, 2005) vormen de mensen hun woonwensen vandaag op basis van een zelfgekozen levensstijl. Hij stelt dat door de erosie van ‘traditionele instituties’ als kerken en vakbonden, steeds meer mensen in wat hij de ‘postmoderne’ samenleving noemt, in staat zijn om ‘hun eigen leven te maken’. Ontdaan van starre structuren, kunnen ze nu zelf kiezen welke betekenis ze aan het wonen toekennen.

Zelfbouwer bovenop de houten structuur van zijn woning.

Zelfbouwer bovenop de houten structuur van zijn woning.

Wonen is niet langer een ‘doel op zich’; wonen moet niet meer in de eerste plaats voldoen aan de basisbehoeftes; wonen wordt meer en meer een middel voor de eigen ‘zelfcreatie’ in het kader van zelfgekozen leefstijlen. De nadruk komt te liggen op het individu: ‘zelfcreatie’, ‘zelfvervulling’ en ‘vrije keuze over de eigen leefstijl’ komen voorop te staan. Clapham evalueert dit als overwegend positief.

Tegenstellingen binnen de samenleving

De nadruk op de rol van ‘het zelf’, ‘het individu’ en ‘kiezen’ wordt niet door iedereen gedeeld. Eerder formuleerde bijvoorbeeld Rakoff (Ideology in every day life: the meaning of the home, in: Politics and Society, 7, 1977) een kritiek op de ‘individualistische ideologie’ die volgens hem voorbijgaat aan de nog steeds aanwezige tegenstellingen tussen maatschappelijke klassen. Een groot deel van de mensen oefent eenvoudige taken uit. Weinigen kunnen in hun werksituatie hun creatief potentieel tot uiting brengen. Verder zijn er problemen van toegenomen flexibiliteit en controle op het werk en stokt de sociale mobiliteit waardoor klassengrenzen moeilijk te overschrijden zijn.

De individualistische ideologie doet geloven dat mensen individueel verantwoordelijk zijn voor de problemen die ze ervaren. Volgens Rakoff leidt dit ertoe dat mensen die maatschappelijke problemen ondervinden, - zoals de moeilijkheid om via de werksituatie maatschappelijk succes te bereiken -, proberen ‘respectabel’ te worden door bijvoorbeeld op het vlak van huisvesting ‘respectabele’ - lees breed maatschappelijk aanvaarde - normen na te streven.

De individualistische ideologie doet geloven dat mensen individueel verantwoordelijk zijn voor de problemen die ze ervaren.

Het verwerven van een eigen woning is zo’n breed maatschappelijk gedragen norm. Ze voldoen daarmee aan de individualistische normen - ‘mijn woning’. Volgens Rakoff werkt socialisering dus heel ver door: mensen nemen de heersende ideologie min of meer ‘klakkeloos’ over.

Klassensamenleving

In zijn zoektocht naar een antwoord op de betekenisvraag komt Rakoff terecht bij Sennett & Cobb (The hidden injuries of class, New York, 1972). Zij vonden dat de positieve boodschap van individualisme (hard werken, streven naar meer verantwoordelijkheid nemen) niet alleen voortdurend gefrustreerd wordt door de structuren van de klassensamenleving, maar zich soms ook kan keren tegen de mensen die er zo in geloven, leidend tot innerlijke, subjectieve kwetsuren van de klasse –  the hidden injuries of class. Ze hebben geleerd dat het succes van de middenklassen het gevolg is van hogere inner resources.

Gebrek aan succes is bijgevolg de eigen fout: een persoon neemt verantwoordelijkheid voor zijn eigen falen en voelt zich verantwoordelijk voor iets dat hij niet gecreëerd heeft. De reactie is echter niet om er iets aan te doen, bijvoorbeeld meer macht na te streven of andere waarden aan te nemen. Neen, de arbeiders, die zichzelf als het probleem zien, zijn gemotiveerd om de twijfel over het zelf te helen door een variëteit zelfverloochenende rituelen, in hun private sfeer gecentreerd rond de aanbidding van het gezin en de toekomst van de kinderen. Dit lijkt de enige weg, hoe imperfect en bedrieglijk ook, om respect als individu te krijgen.

Individualistische cultuur

Arbeiders proberen dan ook het probleem op te lossen door het negeren of ontkennen van de sociale en klassendeterminatie en door het actualiseren van individualistische metaforen (zelfrespect, zelfoordeel, persoonlijke verantwoordelijkheid en controle) middels een aantal cultureel aanvaarde vehikels: verhuizen weg van etnische enclaves, het kopen van woningen, zich opofferen voor het comfort van het gezin en de opwaartse mobiliteit van de kinderen...

Een gelukkig gezin tussen de verhuisdozen in hun nieuwe woning.

Een gelukkig gezin tussen de verhuisdozen in hun nieuwe woning.

Samenvattend, de problemen van betekenis in een geïndividualiseerde cultuur hebben dus zowel een theoretische als een empirische betekenis. Rakoff vindt dat dit ook voor andere beroepsgroepen dan arbeiders geldt. Want, zo stelt hij, zelfs de succesvolle individuen hebben weinig opties om aan de cognitieve en morele imperatieven van de individualistische cultuur en ideologie te  ontsnappen. Ook zij moeten omgaan met het conflict tussen individu en samenleving en ook zij doen dit voor een groot deel thuis – at home.

Wat ‘woning’ betekent

Uit onderzoek blijkt, aldus Rakoff, dat de materiële  betekenis van de woning van de tweede orde is. Een reeks moeilijk vast te pinnen betekenissen hebben een groter gewicht:

  • Het huis is de plaats waar het kind opgroeit. Zelfs huishoudens zonder kinderen benadrukken dit.  Deze betekenis wordt goed geïllustreerd door het onderscheid tussen huis (house) en thuis (home). Het is de aanwezigheid van kinderen en de huishoudelijke activiteiten die van een huis een thuis maken.
  • Het huis is een indicator van persoonlijke status en succes (van zichzelf en dus ook van anderen), een voor de hand liggende variante van status zoeken. Belangrijk daarbij is dat huishoudens een  oordeel van anderen over henzelf zoeken, terwijl het  ook  zelfbeoordeling inhoudt. Ze zien het huis als een bewijs van het eigen succes (of falen). Het huis heeft dus een plaats in de sociale mobiliteit.
  • Het huis staat ook voor een gevoel van bestendigheid en zekerheid. Mensen refereren aan sinking roots, nesting en meer algemeen zich vestigen. Het huis, en dan vooral het eigen huis, lijkt een zeer belangrijk symbool van orde, continuïteit, fysieke veiligheid en een gevoel van plaats, van ergens thuishoren, te zijn.
  • Het huis is ook een vluchtplaats weg van de buitenwereld, een bastion tegen invloeden van buiten. Hoewel velen benadrukken wat privacy te vinden in het huis, heeft het toch vaak nog een andere betekenis: een wens om te ontsnappen aan andere mensen, aan sociale verantwoordelijkheden, een plaats waar anderen kunnen worden uitgesloten: we kunnen er echt onszelf zijn. Het is belangrijk voor eigenaar-bewoners, maar ook huurders streven ernaar.
  • De vorige punten worden ondersteund met de opvatting dat eigendom noodzakelijk is om dit alles te realiseren. Ook huurders zijn het met deze uitspraak eens. Eigendom betekent controle, veiligheid, status, familieleven. Eigendom wordt gezien als vrijheid. Deze vrijheid wordt soms als positief gedefinieerd: om fysieke dingen te veranderen of het veranderen van het eigen gedrag, of als vrijheid om verantwoordelijkheid te nemen voor de welvaart van de familie … Soms wordt de vrijheid negatief ingevuld: vrij zijn van de controle van anderen. Bovendien geloven allen dat ‘het eigen huis’ als private ruimte het reële en zuivere koninkrijkje van zelfontplooiing is. Het eigen huis is één van de plaatsen waar je iets van jezelf als persoon kunt maken. A house is better than anything else (…). Coming from a stable environment makes dealing with the chaos of the external world easier. Eigendom staat voor een gevoel van controle, van identiteit, van ergens thuishoren.

Eigendom als oplossing

Een huis en de plek waar de woning staat, zo blijkt uit de voorgaande opsomming, is een veelzijdig symbool dat vele alledaagse handelingen raakt. De betekenissen van de woning zijn bovendien niet alleen een weerspiegeling van de troebele ervaringen van het alledaagse leven, maar ook van de dubbelzinnigheden van het denken van mensen over publieke en private ruimtes.

Een eigen woning als symbool van vrijheid.

Een eigen woning als symbool van vrijheid

Het bezit van de woning is bovendien zeer belangrijk, omdat eigendom toelaat om conflicten op te lossen. Eigendom maakt het de eigenaars op twee manieren gemakkelijk: enerzijds door het aanbieden van een criterium om verschillende private ruimtes te maken (en daardoor conflicten uit de private sfeer naar gescheiden ruimtes te leiden), en  anderzijds, om met verschillende levensproblemen om te gaan. Het is vooral dit laatste, het gebruik van het huis als symbolisch vehikel ter oplossing van vele problemen en conflicten in het dagelijkse leven, dat ons terugbrengt bij onze eerdere discussies van de problemen rond betekenis in een geïndividualiseerde cultuur.

Een alternatieve visie

Rakoff schetst, voortbouwend op het aliënatieconcept en op Sennett & Cobb’s studie, hoe mensen de spanning tussen individu (iemand zijn in de wereld) en samenleving (een immense waaier aan gedragsbelemmeringen) onder andere via de woning oplossen. Hoe goed hij het belang ervan ook blootlegt, toch doet hij dit streven ook als wat zielig (is het maar dat?) af. Met dergelijke appreciatie is Dickens in zijn artikel Modernity, Alienation and Environment (in: Danermark, B&I. Elander, (eds.), Social rented housing in Europe, Delft, 1994, 123-138) het niet helemaal eens.

Dickens stelt weliswaar dat mensen op het vlak van maatschappelijk functioneren problemen ervaren,  hij gelooft echter niet dat ze zomaar slaafs de individualistische ideologie volgen. Volgens hem hebben mensen wel degelijk goede redenen om individualistische normen na te streven op het vlak van wonen. Wonen is immers één van de middelen in de consumptiesfeer waar mensen behoeftes kunnen vervullen waarvoor ze via hun werk (de productiesfeer) geen vervulling weten te vinden. Het gaat dan voor hem vooral over de behoefte aan veiligheid, zekerheid en creativiteit.

Eigen woningbezit kan een manier zijn tot (her)bevestiging van de eigen identiteit.

Dickens werpt dus een ander licht op begrippen als  ‘vrijheid’ en ‘zelfcreatie’ waar Clapham het over heeft. Mensen zijn niet zomaar vrij om zelf een levensstijl te kiezen en wonen daarbij als middel tot zelfcreatie te gebruiken. Ze zijn juist verplicht om hun natuurlijke behoefte aan zelfcreatie via private consumptie in te vullen. Het is juist omdat de behoefte aan zelfcreatie in de productieve arbeid voor heel veel mensen geen invulling krijgt dat ze moeten teruggrijpen naar consumptie om deze en andere behoeftes in te vullen.

Eigen woningbezit kan zo bekeken wel degelijk een manier zijn tot (her)bevestiging van de eigen identiteit, ook omdat huishoudens in feite weinige andere keuzen hebben: The home, the housing estate, and the community can be seen as representing those spheres of social life in which those aspects of species being which have become suppressed at the point of production (association with other humans, engagement with nature, self-realization, assertion of personal identity and so on) can be at least partly restored or realized. (Dickens, 1994, p. 130).

Afstand nemen en autonomie

Volgens Dickens heeft wonen in belangrijke mate de betekenis gekregen van ‘afstand nemen’, het zich terugtrekken uit de gemeenschap naar een sfeer waar gezinnen en individuen het gevoel hebben een zekere mate van autonomie te bezitten. In de Vlaamse context is iets gelijkaardigs aan de hand, men kan spreken over een ‘defensieve’ wooncultuur.

Dickens benadrukt wel dat eigen woningbezit niet noodzakelijk in alle bronnen voorziet die een individu nodig heeft voor ‘zelfrealisatie’. Zo kan een gevoel van verbondenheid en gemeenschap achterwege blijven. Het is volgens hem zeker ook niet zo dat eigendom noodzakelijk is voor het vormen van een eigen identiteit, zoals sommigen beweren. Er zijn tot nu toe noch uit de menswetenschappen noch uit de biologische wetenschappen aanwijzingen dat eigendom een biologische of evolutionaire noodzaak is, ook al is het zo dat bezit inderdaad één van de dominante manieren is waarop identiteit gevormd wordt in kapitalistische en marktgeoriënteerde samenlevingen.

Verlangen naar een eigen woning

Dickens gaat dus niet akkoord met Rakoff’s opvatting dat zelfverwezenlijking alleen maar mogelijk is door niet-vervreemdende arbeid in het productieproces en dat het nastreven van een eigen woning alleen maar tot meer vervreemding zou leiden. Volgens hem kan een eigen woning wel degelijk zorgen voor een (gedeeltelijke) vervulling van de menselijke potenties en van de menselijke natuur.

Het  verlangen naar een eigen woning is dus niet zomaar ‘een valse behoefte’ die leidt tot de vervreemding van de mens van zichzelf. Dickens biedt hiermee weerwerk tegen de visie dat mensen die eigendom nastreven in een kapitalistische samenleving willoze slachtoffers zouden zijn van ‘warenfetisjisme’. Mensen kunnen volgens hem wel degelijk én eigendom nastreven én inzicht hebben in hun eigen maatschappelijke positie. Eigendom kan dus wel voor een gedeeltelijke zelfverwezenlijking zorgen, al zijn er ook belangrijke problemen aan verbonden, zoals het gebrek aan gemeenschapsgevoel dat er dikwijls aan gekoppeld is.

Tot slot. Indien deze redenering wordt gevolgd, is het extra schrijnend dat zij die het meeste behoefte hebben aan zelfbevestiging door het verwerven van een eigen woning zich dit financieel niet kunnen veroorloven.

Pascal De Decker studeerde sociologie en ruimtelijke planning aan de UGent en promoveerde in de politieke en sociale wetenschappen aan de UAntwerpen. Hij is emeritus hoogleraar aan de faculteit Architectuur van de KU Leuven.

 Nog meer lezen over ‘Waar is thuis’?