2022-1

Tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1914-1918 heeft het Duitse keizerrijk ruim vier jaar lang bijna heel het grondgebied van België bezet. De regering was uitgeweken naar Le Havre in Frankrijk, het Belgische leger hield nog slechts stand in een klein deel van West-Vlaanderen, achter de overstroomde IJzervlakte. Na de inname van Brussel vroeg de Duitse kanselier Theobald von Bethmann-Hollweg meteen aan het bezettingsbestuur om de Vlaamse beweging zoveel mogelijk zichtbaar te ondersteunen. Maar toen het in december duidelijk was geworden dat de oorlog lang zou aanslepen, vroeg hij met veel meer nadruk om daarvan gebruik te maken om een taalpolitiek te voeren, waardoor de Vlamingen in Duitsland hun natuurlijke beschermer en trouwe vriend zouden erkennen, en om daartoe alvast de Gentse universiteit te vernederlandsen. Vier jaar lang werd die Flamenpolitik geïntensifieerd, en tijdens de volgende bezetting in de Tweede Wereldoorlog werd ze hernomen, zij het in afgezwakte vorm. Zij heeft fundamenteel haar stempel geslagen, niet alleen op de Vlaamse beweging maar op België, en het is de vraag hoelang dat land haar nog kan overleven. Vanwege die belangrijke impact werd er natuurlijk over dat Duitse ingrijpen gepubliceerd, en nog veel meer over de medewerking die het vond vanwege een aantal Vlaamsgezinde ‘activisten’.

De toonaangevende wetenschappelijke studie over de Duitse Flamenpolitik, lag tot nu vervat in Die belgische Frage in der deutschen Politik des Ersten Weltkrieges van Frank Wende, uit 1969.1 Na een halve eeuw was het tijd voor een nieuwe synthese, en die werd ons gebracht in het indrukwekkende doctoraatsproefschrift waarop Jakob Müller in juni 2018 promoveerde aan de Freie Universität Berlin, ter afsluiting van zijn studie neerlandistiek en geschiedenis. Het gaat over ‘de invloed van de Duitse bezettingspolitiek van de Eerste Wereldoorlog op het ontstaan van het Vlaamse nationalisme’, en die invloed wordt onderzocht tot 1945, dus met inbegrip van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog. De auteur vatte zijn bevinding al samen in de titel ‘De ingevoerde natie’, Die importierte Nation. Deutschland und die Entstehung des flämischen Nationalismus 1914 bis 1945.2

Het werk bevat twee duidelijk onderscheiden delen. In het eerste en grootste, over 1914-1918, ligt de nadruk op de Flamenpolitik zoals die werd aangestuurd vanuit Berlijn en uitgevoerd in Brussel. Dus haar ontstaan en ontwikkeling, haar doeleinden, het touwtrekken van de verschillende Duitse instanties, de figuren die haar stuwden of afremden met hun motieven. Uiteraard komt hierbij ook het Vlaamse activisme aan bod, maar zonder dat dit wordt uitgediept.3

Het tweede deel beschrijft de werking van de ‘ingevoerde natie’ gedurende 1919-1945. De tussenoorlogse periode behandelt de betrekkingen tussen Duitsland en België in het geheel van de internationale politiek, plus het anti-Belgische Vlaams-nationalisme in zijn verhouding tot Duitsland en zijn rol in de Belgische politiek. Ook bij de Tweede Wereldoorlog wordt niet alleen “de tweede Flamenpolitik” geplaatst in het geheel van het bezettingsoptreden, maar wordt beschreven hoe het Vlaams-nationalisme “op zoek naar een vaderland” bleef, en in hoever Duitsland toen “de vruchten plukte” van zijn politiek uit 1914-1918.

Wat de aanvangsdatum van de Flamenpolitik betreft, hecht Müller weinig belang aan twee heel vroegtijdige aanbevelingen door rijkskanselier Bethmann aan de Zivilferwaltungschef in Brussel, Maximilian von Sandt. Al op 2 september 1914 vroeg hij om de culturele Vlaamse beweging voor “de Hollandse taal” zoveel mogelijk zichtbaar te ondersteunen, met het oog op de publieke opinie in Nederland. En zes dagen later maakte hij een memorandum over van Max Robert Gerstenhauer, een militant van het Alldeutscher Verband volgens wie de bezetter zich als “redder en bevrijder uit de verfransing” kon doen begroeten, om op die manier België zonder strijd te veroveren. “Grote indruk maakten die aanbevelingen niet op de plaatselijke besturen. In het eerste bericht van de Verwaltungschef werden de Vlamingen met geen woord vermeld”, schrijft Müller.

Het Vlaamse vraagstuk kreeg pas meer belangstelling, toen Duitsland zich na de verloren Vlaanderenslag in november 1914 moest instellen op een lange oorlog. Het begin van de Flamenpolitik viel toen samen met de benoeming van Moritz von Bissing tot gouverneur-generaal. Maar hij was de drijvende kracht niet, wel heel duidelijk kanselier Bethmann. Die vroeg hem op 16 december om aan de Vlaamse beweging de meest verregaande bescherming te verlenen zodat Duitsland, op basis van de taalverwantschap, de positie zou verwerven van een natuurlijke beschermer en trouwe vriend. Onder meer waren daartoe de universiteit van Gent te vervlaamsen en een publicistische verbinding met Nederland te scheppen.

Von Bissing kon die aanbeveling niet naast zich neerleggen, al was hij juridisch niet ondergeschikt aan de kanselier maar alleen aan de keizer. Hoewel hij de völkische opvatting van Bethmann deelde, dat de twee-eenheid van taal en ‘bloed’ de nationaliteit bepaalde, liep hij niet warm voor diens voorstel omdat hij inzag dat het een werking op lange termijn zou vereisen, gezien de stemming van de bevolking. En voor hem was een Flamenpolitik overbodig omdat hij het veroverde België in zijn geheel wilde ingelijfd zien, krachtens het recht van verovering. Trouwens wenste hij zo weinig mogelijk inmenging van anderen in zijn bestuur. Er was dus van een Flamenpolitik niet veel te merken vóór de lente van 1915, oordeelt Müller. Daarbij wil ik opmerken dat op 29 november 1914 het dagblad Gazet van Brussel verscheen, dat duidelijk tot doel had de Vlaamsgezinden tegen België op te zetten, op de manier die in de Flamenpolitik verder zou gevolgd worden; het blad was nog geconcipieerd onder von Bissings voorganger Colmar von der Golz.4

“Er bestond geen Vlaams-nationale beweging, die zelfbewust beroep deed op hulp van de bezettingsmacht”, benadrukt Müller. De weinigen die met de bezetter wilden samenwerken, deden dat in het geheim: in Gent waren er rond de pangermaanse Friese dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuys enkele jongeren die in het protestantse Duitsland wilden worden ingelijfd, en die zich Jong-Vlamingen noemden;5 en aan de Gazet van Brussel zouden Jozef Haller von Ziegesar en Emiel Van Bergen van bij de aanvang meegewerkt hebben, meent de auteur. De eerste Vlaamsgezinde die zich openlijk bekende tot samenwerking met de bezetter, was in april 1915 de Antwerpse atheneumleraar August Borms.

Een lijn die vooral Daniël Vanacker al getrokken had in zijn baanbrekende studie over het activisme in Gent6, trekt Müller verder door: “Een beslissende impuls om de Flamenpolitik te ontwikkelen tot een natiebouwende politiek, kwam noch uit het bezettingsgebied noch van de Duitse regering, maar uit het neutrale Nederland. Hier had zich rond de Duitse gezant en latere minister van Buitenlandse Zaken Richard von Kühlmann een kring gevormd van Duitsers, Nederlanders en Vlamingen, die plannen smeedde voor de toekomst van Vlaanderen en Nederland” binnen het naoorlogse Duitse Mitteleuropa. Zij konden onder meer infiltreren in de Vlaamse beweging door met Duits geld het Amsterdamse vluchtelingenblad De Vlaamsche Stem op te kopen.

J.D. Domela Nieuwenhuys Nyegaard, 1914

Foto van een getekend portret door Anco Wigboldus van J.D. Domela Nieuwenhuys Nyegaard, oktober 1914. [Letterenhuis Antwerpen]

Vooral leverden zij in oktober 1915 een uitgewerkt plan om een verbinding ‘Duitsland, Vlaanderen, Holland’ te creëren, zelfs indien Duitsland niet de (totale) overwinning zou behalen waarop von Bissing en de rechtse opinie in Duitsland rekenden. België was niet echt neutraal geweest, stelde deze groep, maar een satelliet van Frankrijk. Om daaraan een einde te maken, moesten de Vlamingen zelfbestuur door federalisering vragen. Doordat de Belgische regering hun dat niet zou toezeggen, zouden zij ontbonden worden van hun loyauteitsplicht tegenover België en mochten ze samenwerken met Duitsland. De administratieve samenwerking van de Belgische instanties met de bezetter moest publiek gemaakt worden om haar te compromitteren, en zo een activistische samenwerking aanvaardbaar te maken. Om het zelfbestuur te vragen aan de bezetter zou best een Nationaal Vlaams Comité worden gevormd, dat mettertijd als een hulp-bestuur kon optreden en dat onafhankelijk moest schijnen. Dat Comité zou op de vredesconferentie het behoud van het ingevoerde federalisme bepleiten. Zo zou een continentaal anti-Engels blok van Duitsland, Nederland en België gevormd worden. In het geval van een totale overwinning kon Duitsland alsnog tot annexatie overgaan, en zelfs na een eventuele nederlaag zou er een anti-Belgische, Duitsgezinde Vlaams-nationale partij blijven bestaan, als splijtzwam in België.7

Dat plan was vooral geïnspireerd door de Nederlandse christelijk-historische politicus Frederik Carel Gerretson, die België kende door zijn studie aan de Brusselse universiteit van 1907 tot 1911. Het plan kreeg de steun van heel wat vooraanstaande rechtse figuren in Nederland, terwijl zulke vooraanstaanden ontbraken bij de Vlaamse activisten, aldus Müller. De liberale minister-president Cort van der Linden had op 11 mei 1915, zo meldde Kühlmann aan de kanselier, zich uitgesproken voor “een zeer vérgaande autonomie van de Vlaamse gebiedsdelen tegenover de rest van België”. Müller schreef me dat Kühlmann, in zijn grote ijver voor deze zaak, die uitspraak wel overdreven zal hebben voorgesteld, want dat ze in de mond van een minister-president onwaarschijnlijk was. Ik vind ze minder onwaarschijnlijk, omdat Cort van der Linden toen, in functie, nog andere bevreemdende Duitsgezinde uitspraken deed.8

Abraham Kuyper, de prestigieuze oude voorman van de antirevolutionaire partij, had op 18 april 1916 een uitvoerig onderhoud met kanselier Bethmann, hoofdzakelijk over de Flamenpolitik. Daarin bepleitte hij, als ideaal bij de vredessluiting, de splitsing van België in twee koninkrijken verbonden in een persoonlijke unie; administratieve scheiding kon volstaan mits van alle beambten zou vereist worden dat ze hun studie en examens in het Nederlands hadden afgelegd. Bethmann stuurde een verslag over dat gesprek aan de gouverneur-generaal, die er zich later op zou beroepen om de Flamenpolitik verder te blijven doordrijven.

Een Groot-Nederlandse beweging werd gecreëerd met de steun van een bijzondere Hilfsstelle in het Duitse gezantschap in Den Haag. Ze heeft een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan en de verspreiding van een activistische beweging, want de raadgevingen van “vrienden uit het neutrale Holland” vonden gemakkelijker gehoor dan die van de Duitse invaller zelf.

Het door Kühlmann aanbevolen plan ‘Duitsland, Vlaanderen, Holland’ vond gehoor bij de kanselier, wie het ook te doen was om zowel Nederland als Vlaanderen of België, en die evenmin verzekerd was van een totale overwinning waarbij de wapens alléén over alles zouden beslissen. Hij drong op 6 januari 1916 bij von Bissing aan om spoedig de Gentse universiteit in een Vlaamse om te vormen, en haar opening te gebruiken voor de oprichting van een Vlaams Nationaal Comité. De universiteit kwam er in oktober, ondanks grote problemen om professoren en nog grotere om studenten te vinden. Toch bracht ze inderdaad een zekere doorbraak in de Vlaamsgezinde opinie, wat toeliet om in februari 1917 het beoogde activistische comité te stichten, onder de benaming Raad van Vlaanderen. Die Raad had zo weinig aanhang bij de bevolking, dat hij in volledige anonimiteit moest werken. Maar toch heette het op zijn verzoek te zijn dat vanaf februari tot in juni 1917 de Belgische ministeries achtereenvolgens werden gesplitst, in Vlaamse met Brussel als hoofdstad, en Waalse met Namen. Het geheel kreeg nog meer het uitzicht van de vorming van twee deelstaten, door een splitsing van de Duitse Verwaltung, die voor Wallonië ook naar Namen zou worden overgebracht. In augustus volgde een verordening die het gebruik van de Nederlandse taal oplegde aan alle overheidsdiensten in Vlaanderen.

De von Bissing universiteit aan de start van het tweede academiejaar (1917-1918)

De von Bissing universiteit aan de start van het tweede academiejaar (1917-1918). Wandelende studenten in de zuilengaanderij van de Aula in Gent. [ADVN, VFA 2311]

Müller komt er herhaaldelijk op terug dat het erom ging een beweging in het leven te roepen, ter ondersteuning van de Duitse politiek om een Vlaamse natie te scheppen. Niet omgekeerd dus, dat er een Vlaams-nationalistische beweging zou bestaan hebben, die een beroep deed op de bezetter. Inderdaad, het Duits bestuur in Brussel stelde einde juni 1917 zelf vast dat “de algemene staking der ambtenaren in de gesplitste ministeries zich uitgebreid had [van de topambtenaren; LW] tot bij de bodes en de poetsvrouwen”. Dat toonde het gebrek aan draagvlak voor de hervorming. Maar er werd resoluut verder gesplitst, met het politieke doel dat de Belgische regering bij de vredesonderhandelingen voor een voldongen feit zou staan, dat ze niet kon ongedaan maken.

De opvolging van de in april 1917 overleden von Bissing door generaal Ludwig von Falkenhausen als gouverneur-generaal bracht geen belangrijke verandering in de politiek. Wel daarentegen het aftreden in juli daaropvolgend van kanselier Bethmann, de initiatiefnemer en stuwer van de Flamenpolitik. Hij trad af omdat hij niet kon beletten dat in dezelfde maand een meerderheid van de Duitse Rijksdag zich uitsprak voor een vrede zonder annexaties of schadeloosstellingen. Dat kondigde een herstel van België aan, en bracht grote onrust in de Raad van Vlaanderen. De volgende kanseliers, eerst Georg Michaelis en weldra Georg von Hertling, wensten ook de oorlog te beëindigen. Maar ze konden, onder druk van de militaire leiding die na de val van Bethmann nog meer politiek gewicht had dan tevoren, niet anders dan aan de activisten te bevestigen dat er niets was veranderd aan de regeringspolitiek.

Nadat de Russische bondgenoot van Frankrijk en Groot-Brittannië in november 1917 was uitgeschakeld door de bolsjewistische revolutie, geloofden de militaire leiding en von Falkenhausen nog in een totale overwinning. Daarom wilden ze ‘de Vlaamse natievorming’ verder doordrijven, om de ‘voortijdige’ vredesonderhandelingen te beletten die de parlementaire meerderheid wenste.

Zo kwam het op 22 december 1917, in de beslotenheid van de Raad van Vlaanderen waarvan de meeste leden nog altijd onbekend waren, tot een ‘uitroeping’ achter gesloten deuren van de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Vermits die niet kon worden bekend gemaakt zonder goedkeuring van de bezetter, was ze “hoogstwaarschijnlijk met de bevoegde instanties afgesproken”, schrijft Müller.9

Gouverneur-generaal Falkenhausen was in zijn nopjes en wilde de proclamatie graag publiceren, maar kanselier Hertling verzette zich daartegen met de steun van Richard von Kühlmann, die intussen staatssecretaris was geworden en in Brest-Litowsk de Duitse vredesvoorwaarden aan het dicteren was aan de Russische bolsjewiki. Trouwens op 8 januari 1918 maakte de Amerikaanse president Woodrow Wilson zijn vredesvoorwaarden bekend, waaronder het volledig herstel van de Belgische soevereiniteit. De onderhandelingen tussen de Duitse overheden van Brussel met die van Berlijn duurden vier weken en eindigden op een compromis. De Raad mocht op 19 januari 1918 laten aanplakken dat hij op 22 december ‘plechtig’ de zelfstandigheid (geen onafhankelijkheid) van Vlaanderen had ‘uitgeroepen’ en dat hij zich aan een ‘nieuwe’ verkiezing zou onderwerpen.

Mogelijk hoopte Hertling in het geheim op een mislukking van die verkiezing, schrijft de auteur. Zo ja, dan werd de kanselier niet ontgoocheld. Müller maakt wel aannemelijk dat er op de verkiezingsmeeting die in Brussel, als het ware bij verrassing, al ’s anderendaags op 20 januari werd gehouden, meer aanhangers aanwezig waren dan ik tot hiertoe had aangenomen. De ‘volksraadpleging’, bestaande uit een reeks meetings zo mogelijk gevolgd door een betoging door de stad, werd uitgesmeerd over een onbepaald aantal zondagen in de verschillende steden achtereenvolgens. Zo konden de aanhangers uit heel het gouvernement-generaal dus herhaaldelijk “hun stem gaan uitbrengen”, dankzij gratis vervoer en reisvergoedingen.

Maar de tegenstanders lieten het niet gebeuren. Zo in Antwerpen op 3 februari 1918: de stedelijke politieverslagen leren dat al dagen tevoren de activistische propaganda beantwoord was met oproepen om ertegen in verzet te gaan, dat al vóór de samenkomst vlaggen van deelnemers verscheurd werden door tegenstanders, dat de uittocht alleen onder militaire bescherming kon gebeuren. Volgens de politiecommissaris werden de 500 à 600 activisten belaagd door 6 000 tegenbetogers.10 De volgende week konden in Mechelen en Tienen de voorziene manifestaties zelfs geen doorgang vinden, door het gewelddadig verzet.11

Dat verzet was gestimuleerd vanuit de politieke klasse, de magistratuur en de Kerk. Op last van het Hof van Beroep van Brussel, dat door toppolitici was aangespoord, werden op 8 februari de vooraanstaande activisten August Borms en Pieter Tack gearresteerd wegens hun aandeel in de uitroeping van Vlaanderens zelfstandigheid. De bezetter bevrijdde hen niet alleen, maar deporteerde de drie voorzitters van het Hof plus drie andere patriotten naar Duitsland. In het gouvernement-generaal gingen daarop de magistratuur en de advocaten in staking tot aan de bevrijding.

Daarnaast was er de vastenbrief van kardinaal Désiré Mercier, die op zondag 10 februari werd voorgelezen in de parochiekerken van het aartsbisdom Mechelen (de provincies Antwerpen en Brabant). Het was opnieuw, zoals Mercier al herhaaldelijk gedaan had, een oproep tot vaderlandse volharding en solidariteit, onder het lijden bijzonder van de soldaten en hun families, de gedeporteerden en gijzelaars; plus een verheerlijking van het verzet die het land en het Belgische leger boden. Maar nu gebruikte de aartsbisschop de godsdienstige inkleding van zijn herderlijke brief zelfs om uitdrukkelijk het vertrouwen in de naderende militaire overwinning te versterken: ‘Een lichtstraal in de donkere hemel – het doel van twee eeuwen kruistochten roemrijk bereikt, de Heilige Plaatsen ontrukt aan de heerschappij van de islam en teruggegeven aan de christelijke naties.’ (Namelijk de inname van Jeruzalem door de Britten, ten koste van de ineenzakkende bondgenoot van Duitsland, het Ottomaanse rijk.)12

In Mechelen en Tienen zullen sommige tegenbetogers, nadat ze die morgen de mis bijgewoond hadden, zich als kruisvaarders gevoeld en gedragen hebben. De volksraadpleging zou door de bezetter worden stopgezet zonder dat de activisten de 15 000 aanhangers hadden kunnen mobiliseren, waarop ze gehoopt hadden. In een proclamatie van juni 1918 sprak de Raad van Vlaanderen zelf nog slechts van ‘duizenden’ ondersteuners, zelfs geen tienduizend meer, hoewel hij tevoren beweerd had dat er 49 578 voor de Raad ‘gestemd’ hadden.13

Op 18 juli 1918 begon in Frankrijk de Duitse terugtocht die in augustus zou versnellen, en die de Geallieerde overwinning onbetwijfelbaar maakte. Op 12 september bepleitte gouverneur-generaal von Falkenhausen nog – of al? – bij de kanselier dat de Flamenpolitik moest worden voortgezet bij de vredesonderhandelingen en daarna, om daardoor de vorming een Duitsgezinde laag onder de Vlaamse politici te bevorderen.

Terwijl de activisten, in hun isolement en vertwijfeling na de mislukte volksraadpleging en de onmiskenbare koerswijziging van de Duitse regering, zich almaar meer aan Duitsland vastklampten, had de flamingantische ‘frontbeweging’ onder de IJzersoldaten zich onherroepelijk verbonden met het activisme. Want ze stuurde doorheen de Duitse linies een afgezant uit, die op 1 mei 1918 deserteerde, gevolgd door enkele kameraden. Nadat de Belgische regering-van-nationale-unie in oktober 1916 geweigerd had te beloven dat ze na de oorlog de volledige vernederlandsing van de Gentse universiteit zou voorstaan, had de frontbeweging zich georganiseerd. Ze besloot als politieke partij op te treden na de oorlog, het vernederlandsingswerk van de bezetter niet te laten afbreken en de activisten niet te laten vervolgen. Uit de clandestiene vlugschriften die ze verspreidde, blijkt duidelijk dat haar radicalisering toe te schrijven was aan de Flamenpolitik volgens het plan Gerretson-Kühlmann.14 De frontbeweging zou het belangrijkste resultaat van de Flamenpolitik kunnen genoemd worden, stelt Müller. Terecht, want na de bevrijding nam ze in haar partijbestuur onmiddellijk activisten op, en de eis van zelfbestuur waarvan ze het overleven verzekerde. Midden oktober 1918 voorzag de Verwaltungschef für Flandern Alexander Schaible, toen hij onderzocht hoe de collaborerende beweging na de nederlaag zou kunnen herleven, dat de Frontpartij daarvoor ‘de sterkste stut’ zou zijn. In het bezette land was er inderdaad weinig steun voor.

Het Vlaams-nationalisme zou zich verder ontwikkelen tot een openlijk anti-Belgische partij. Die trad pro-Duits op in het parlement, met van 1922 tot 1929 Joris Van Severen als haar woordvoerder inzake de buitenlandse politiek. Doordat in 1928-1932 de Vlaamse grieven grotendeels waren weggenomen door een wettelijke regeling van het taalgebruik in het leger, de overheidsadministraties en het onderwijs, dreigde functieverlies voor het nationalisme, stelt Müller. Het reageerde daarop met een radicalisering. Vanaf 1933 sloten de meeste plaatselijke organisaties zich aaneen in het fascistoïde Vlaams Nationaal Verbond (VNV) waarvan de leider, Staf De Clercq, zich al vóór de Tweede Wereldoorlog in Duitse dienst stelde. “Tenminste een deel van de partijleiding was bereid een Duitse inval in België actief te ondersteunen” door demoralisering van het leger. “Maar belangrijker was zeker de beïnvloeding van de binnenlandse politiek, die er beslissend toe bijdroeg om België los te maken van Frankrijk. Dat en de eveneens door Vlaamse nationalisten gestuwde terugkeer naar de neutraliteit, leverden een wezenlijke bijdrage tot de Duitse overwinning in de zomer van 1940”, aldus de auteur. En: “Wat de Vlaams-nationalisten voorbeschikte voor de collaboratie, was niet in de eerste plaats hun autoritaire ideologie, maar hun importierte Nation.”

De ‘volksraadpleging’ in Antwerpen op 3 februari 1918.

De ‘volksraadpleging’ in Antwerpen op 3 februari 1918.
[Letterenhuis Antwerpen]

Hoewel de nationalistische collaboratie tijdens de tweede bezetting in 1940-1944 massaal was vergeleken bij de vorige, wilde de nieuwe Militärverwaltung de natiescheppende politiek van eertijds niet hernemen. Ze stelde dus geen bestuurlijke scheiding in, want die had in 1917-1918 tot chaos geleid. Maar wel voerde ze ‘een tweede Flamenpolitik’ om Vlaanderens opname in het Groot-Germaanse Rijk voor te bereiden. “De cultuur- en de talenpolitiek waren belangrijk, maar nooit belangrijk genoeg om een vlotte samenwerking met de Belgische besturen in gevaar te brengen.” Het VNV diende als ‘personeelsreservoir’ om in de openbare besturen gewillige medewerkers van de bezetter te kunnen benoemen, en ook om strijders te werven voor de verschillende Duitse militaire formaties. Tegelijk bleef het verzet in Vlaanderen veel zwakker dan in Wallonië. Zoals na de Eerste Wereldoorlog, zouden de Vlaamse nationalisten na de Tweede beginnen met een strijd tegen de bestraffing van de collaboratie, en zouden ze van amnestie een hoofdeis maken.

In deze indrukwekkende studie is het onderzoek van de Flamenpolitik, zoals die werd aangestuurd vanuit Berlijn en uitgevoerd in Brussel, veel grondiger uitgewerkt dan tot nog toe gebeurd was. Niet gouverneur-generaal von Bissing, maar kanselier Bethmann was de initiatiefnemer en stuwer, en die werd zelf aangewakkerd door de gezant in Den Haag, von Kühlmann. – Ik zou hieraan willen toevoegen dat het terecht was dat F. C. Gerretson zich achteraf beroemde op zijn leidende rol in het ontstaan en de groei van het activisme.15 Over de politiek die werd gevoerd door de overheden van het Etappen- en van het Marinegebied, in Oost- en West-Vlaanderen, worden we zomin door Müller als door Wende ingelicht; blijkbaar zijn die archieven verloren gegaan. Maar aan de andere kant werd deze studie voor de eerste maal doorgetrokken van 1914 tot 1945, waardoor de enorme betekenis van de Flamenpolitik duidelijk blijkt.

Dr. Müller sloot bovendien af met een besluit dat een zeer heldere synthese biedt. Anders dan in Polen, Ierland of Tsjechië, bestond er in 1914 in Vlaanderen geen onafhankelijkheidsbeweging. Door een Vlaamse staat te creëren, schiep de bezetter tussen België en de Vlaamse beweging een tegenstelling die tevoren niet bestond, en die tot nu zijn stempel slaat op het Vlaamse vraagstuk. De ingevoerde natie noemt hij een Duits-Vlaams tweeslachtig wezen, de nieuwe Vlaamse besturen die zeker aanvankelijk mede door Duitse vaklui moesten bemand worden, en het ook gesplitste bezettingsbestuur dat de Flamenpolitik institutionaliseerde. Vóór het einde van de oorlog konden de universiteit en vele nieuw opgerichte ministeries aan de activisten worden overgedragen.

Voor kanselier Bethmann maakte de Flamenpolitik vooreerst deel uit van een poging om de godsvrede te bewaren, tussen de partijen die voor- en die tegenstanders waren van de annexatie van België. Na Bethmanns aftreden maakten de militairen ook politiek de dienst uit, en voor hen was het vasthouden aan de Flamenpolitik een middel om een vrede door overleg onmogelijk te maken. In de Tweede Wereldoorlog plukte de Militärverwaltung de vruchten van die politiek, maar ze wilde niet verder gaan op dezelfde weg.

De Flamenpolitik heeft een beslissende rol gespeeld in het ontstaan en de ontwikkeling van de frontbeweging. De pro-Duitse houding van het Vlaams-nationalisme was een erfenis van het activisme, en tijdens de Tweede Wereldoorlog zou het zelfs de collaboratie voortzetten nadat het overduidelijk was dat de Duitse leiding de oprichting van een staat Vlaanderen afwees. Tot hier Dr. Müller.

  1. 1. Daarnaast verscheen een heel waardevolle aanvulling op het werk van F. Wende, die niet de regeringspolitiek wil beschrijven, maar het optreden van ‘Vlamingenvrienden’ en verenigingen die, als het ware van onderuit, hun Flamenpolitik bedreven hebben: W. Dolderer, Deutscher Imperialismus und belgischer Nationalitätenkonflikt. Die Rezeption der Flamenfrage in der deutschen Öffentlichkeit und deutsch-flämische Kontakte 1890-1920, Melsungen, 1989.
  2. 2. J. Müller, Die importierte Nation. Deutschland und die Entstehung des flämischen Nationalismus 1914 bis 1945, Göttingen, 2020, 361 pp., ISBN 978-3-525-31120-2.
  3. 3. Dat verklaart dat er uitzonderlijk over het activisme een onnauwkeurigheid in voorkomt, zoals p. 96: “Enkele belangrijke Vlaamse verenigingen verklaarden hun ondersteuning voor de opening van de Vlaamse universiteit” in 1916. Dat werd beweerd in Duitse rapporten en in activistische propaganda, maar in feite betrof het slechts afzonderlijke bestuursleden of afdelingen van een vereniging, als die al van voor de oorlog bestond. En tijdens de oorlog werden er activistische verenigingen met ronkende titels gesticht, maar met weinig aanhang.
  4. 4. Over de Gazet van Brussel, zie L. Wils, Onverfranst, onverduitst? Flamenpolitik, Activisme, Frontbeweging, Kalmthout, 2014, pp. 95-99.
  5. 5. “Ons treurig lot van in een katholiek België geboren te zijn”, deed de Jong-Vlamingen op 7 december 1914 bijna unaniem bevestigen dat ze de voorkeur gaven aan een inlijving bij het protestantse Duitsland boven een “aansluiting bij Holland”. Aldus het dagboek van Leo Picard: H. Balthazar & N. Van Campenhout, Twee jonge Vlamingen in den Grooten Oorlog, Tielt, 2014, pp. 254-255.
  6. 6. D. Vanacker, Het Aktivistisch Avontuur, Gent, 1991, pp. 63-65.
  7. 7. Kühlmann maakte begin oktober 1915 dit plan over aan de kanselier, en noemde het in een ‘uiterst geheim’ rapport van 23 oktober opgesteld door “de Hollandse politicus C. Gerretson, onze Groot-Nederlandse vertrouwensman, in samenwerking met het onder ons toezicht in het leven geroepen ‘Vlaams Comité’ van Leiden”; tot dat comité behoorden Nederlanders als Derk Hoek naast Vlamingen als Leo Picard. Zie over de Groot-Nederlandse beweging die ‘onder ons toezicht’ in het leven werd geroepen: L. Wils, Onverfranst, onverduitst? […], pp. 149-161, en L. Wils, De Grootnederlandse beweging 1914-1944. Ontstaan, wezen en gevolgen, in Colloquium over de geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945, Brussel 10-12/12/1980, Gent, 1982, pp. 415-450. Hernomen in L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en geschiedenis, Leuven, 1994, pp. 261-291.
  8. 8. Zie J. Den Hertog, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd, Amsterdam, 2007. Kühlmanns rapport van 11 mei 1915 hield in dat Cort van der Linden in een lang gesprek uiting had gegeven van zijn grote sympathie voor de Vlaamse beweging. Hij had erop gewezen dat de anti-Duitse golf bij de Vlaamse bevolking niet te hoog moest ingeschat worden, want de diepere belangen wezen op een aanleunen bij het Deutschtum. “Bij de toekomstige organisatie van de toestand in België zal er in ruime mate rekening moeten gehouden worden met het Flamentum. Volgens zijne inlichtingen bestaat er in de Vlaamse provincies nu al een meerderheid voor een zeer vérgaande autonomie van de Vlaamse gebieden tegenover de rest van België”, aldus Cort van der Linden volgens Kühlmann; microfilm 353/2 van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
  9. 9. De Groot-Nederlandse historicus A.W. Willemsen herhaalde een halve eeuw na de feiten nog de propagandavoorstelling der activisten, dat zij op eigen houtje tot de uitroeping waren overgegaan, ja hij deed er nog een schepje bovenop: “De Duitsers waren over dit eigenmachtig handelen van de activisten ten zeerste verbolgen, maar geheel ongedaan maken konden ze het niet”; A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, Utrecht, 1969, p. 62. De Duitse historicus Franz Petri had in 1965 ook beweerd dat de stap van de Raad “voor de Duitsers heel verrassend kwam, temeer omdat ze een vérgaand toezicht hielden op alles wat er in de Raad gebeurde”; F. Petri, Zur Flamenpolitik des 1. Weltkrieges, in Dauer und Wandel der Geschichte. Festgabe für Kurt von Raumer, Münster, 1966, p. 528. Petri was oprechter geweest in 1943 toen hij, als Militärverwaltungsoberrat in Brussel, een uitvoerig rapport schreef over Deutschland und das flämisch-belgische Problem während des ersten Weltkrieges, met daarin op pagina 35: “Zo is de Raad van Vlaanderen tot zijn eigenmachtige uitroeping van de zelfstandigheid aangemoedigd door radicale Duitse kringen die waarschijnlijk in het Duitse bestuur zelf zaten”; de tekst werd ons bezorgd uit het Legermuseum door wijlen dr. Richard Boijen. De historica I. Meseberg-Haubold schreef in Der Widerstand Kardinal Merciers gegen die deutsche Besetzung Belgiens 1914-1918, Frankfurt am Main, 1982, pp. 355-357 (86), dat F.W. von Bissing, de zoon van de overleden gouverneur-generaal, die sinds 1916 aan de Zivilverwaltung in Brussel verbonden was, op 15 november 1917 de Beierse minister-president Dandl verwittigde dat hij van Vlaamse zijde vernomen had: “die Politische Abteilung beabsichtige zu Weihnachten die Proklamation der zwei Staaten, die dann von uns anerkannt werden sollten”. Mij lijkt het duidelijk dat, om de ‘uitroeping‘ van de onafhankelijkheid op 22 december te begrijpen, ook het verslag van de vorige vergadering van de Raad van Vlaanderen op 15 december moet gelezen worden. Daar vinden we een chaotische bespreking over de noodzaak om verkiezingen te houden die niet kunnen gewonnen worden. Een schatting werd gemaakt van 15 000 aanhangers, een optimist sprak van 20 000. Borms zegde er dat de Duitsers willen aantonen, als antwoord aan onze tegenstanders in Duitsland, dat wij een volksbeweging zijn, wat alleen kan door verkiezingen. – Op 15 december geraakte men er niet uit, op 22 december beet men door de zure appel. Les Archives du Conseil de Flandre (Raad van Vlaanderen) publiées par la Ligue Nationale pour l’Unité Belge, Brussel, z.d., pp. 29-33.
  10. 10. Een uitvoerig verslag in A. Vrints, Bezette stad. Vlaams-nationalistische collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Brussel, 2002, pp. 126-138.
  11. 11. Ook over het gebeuren in Tienen hebben we een uitvoerig verslag: L. Vandeweyer, Een kleine stad in een ‘Groote Oorlog’. De Eerste Wereldoorlog en het activisme in Tienen en omgeving, Tienen, 2003, pp. 153-175.
  12. 12. Ruime uittreksels uit de vastenbrief in L. Gille, A. Ooms & P. Delandsheere, Cinquante Mois d’Occupation Allemande, IV, 1918, Brussel, 1919, pp. 62-64.
  13. 13. De Groot-Nederlandse historicus Pieter van Hees hield nog vol in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging uit 1998, in het basisartikel Activisme, dat de Tweede Raad van Vlaanderen “steunde op 49 578 stemmen”. Als lid van de adviesraad van de NEVB kreeg ik die tekst vooraf ter controle. Ik verwittigde Van Hees dat Luc Vandeweyer zopas in een uitgebreide studie over Het activisme in Limburg vermeld had, dat er door de Raad van Vlaanderen 3 625 Limburgse “kiezers” opgegeven werden die “hun steun betuigd hadden”, hoewel zijn provinciaal verantwoordelijke voor de propaganda, Jan Borms, gerapporteerd had dat er in de Limburgse meetings slechts 1 172 toehoorders geweest waren, en niet allen gunstig gezind. Van Hees behield de propagandaleugen, maar voegde het artikel van Vandeweyer, in Limburg – Het Oude Land van Loon, 1997, toe aan zijn bibliografie.
  14. 14. L. Wils, De Frontbeweging aan de IJzer, in: L. Wils, Van de Belgische naar de Vlaamse natie, Leuven-Den Haag, 2009, pp. 163-169.
  15. 15. L. Wils, Onverfranst, onverduitst? […], p. 150.