Nr.215

Congoville brengt koloniale sporen aan het licht

Het weelderig groene park van het Middelheimmuseum vormt het decor voor de tentoonstelling Congoville, samengesteld door kunsthistorica Sandrine Colard. Deze specialiste in fotografie uit het koloniale tijdperk speelt in op de site die het museum haar ter beschikking stelt: ze ging bewust op zoek naar sporen van het koloniale verleden die nog duidelijk aanwezig zijn op de terreinen van het Middelheimmuseum en zijn buur: een campus van de Universiteit Antwerpen. Tot de Congolezen hun onafhankelijkheid veroverden, was hier de Belgische Koloniale Hogeschool gevestigd.

Ibrahim Mahama, UNTITLED, 2019, © The Artist & White Cube, London, foto Léonard Pongo

Pieter Boons, curator van het Middelheimmuseum, beschrijft in de tentoonstellingscatalogus treffend de geschiedenis van deze school en haar banden met het museum. Het naast het Middelheimpark gelegen gebouw in art-decostijl dateert uit 1910 en huisvestte vanaf 1920 de Koloniale Hogeschool. Die werd opgericht door Antwerpenaar Louis Franck, destijds minister van Koloniën, en had als opdracht de Belgische elite opleiden die voorbestemd was om Belgisch-Congo te besturen. Het museum kwam er in 1950 en grensde dus tien jaar lang aan de Koloniale Hogeschool. Hoewel deze twee door de stad Antwerpen beheerde instellingen op het eerste gezicht enkel geografisch buren waren en verder geen banden hadden, was dit het uitgangspunt voor het Congoville-project. Een analyse van de nog zichtbare sporen van dit verleden in de vorm van het gebouw van de voormalige Koloniale Hogeschool leidt tot twee vaststellingen. De eerste is dat er over deze plaatsen en hun koloniale verleden veel onwetendheid bestaat. Maar ook: deze sporen zijn nog altijd aanwezig in het leven van de Belgen, onbewust en misschien ook wel bewust. Bij de opening van de tentoonstelling gaf Herman Van Goethem, huidig rector van de Universiteit Antwerpen, toe dat hij dankzij dit project de relevantie van de dekoloniale beweging beter was gaan begrijpen. De koloniale ster boven op het gebouw verwelkomt dagelijks het administratief personeel van de universiteit zonder dat dit vragen en reacties oproept. Toch is de ster er. Ze is aanwezig. Net als de koloniale standbeelden verspreid over de stad Antwerpen en andere die zijn opgeslagen op de site van het Middelheimmuseum. Zo blijven fragmenten van een sculptuur waarin Baron Dhanis (1) wordt afgebeeld met een Arabische slavenhandelaar in een hoek van het Middelheimpark onbewust de legende voeden dat Leopold II de missie had om het Congolese volk te bevrijden van de Arabische slavenhandel.

KinAct Collective, Toza kaka / On est (encore) là, 2021, © KinAct Collective en Noud Wijnants, foto Ans Brys

Congoville nodigt in de eerste plaats uit om te flaneren. Om de kronkelende paden te bewandelen nagelaten door de zichtbare en onzichtbare sporen van de kolonisatie in een land dat nog altijd worstelt met zijn koloniale verleden. Die wandeling leidt ook langs onbekende plekken, onvertelde feiten, nauwelijks gedeelde verhalen. Congoville is dus een stad in de stad die deze zichtbare en onzichtbare sporen toont. Maar ook tot wat deze sporen hebben geleid: mythes, representaties en beelden van wat Congo en de zwarten zouden zijn. Congoville werd opgevat als een fictieve realiteit: reëel maar ongrijpbaar omdat ze vastzit tussen het bewuste en het onbewuste. Bewust en onbewust voor de Belgen, maar misschien ook wel voor de Congolezen.

Sandrine Colard nodigde 15 internationaal gerenommeerde kunstenaars uit om na te denken over dit koloniale verleden, maar ook en vooral om te bedenken wat er kan worden getoond aan iemand die door de steegjes van Congoville flaneert. Deze artiesten zijn Pascale Marthine Tayou, Kapwani Kiwanga, Maurice Mbikayi, Jean Katambayi, het Kinact-collectief, Pélagie Gbaguidi, Zahia Rahmani, Hank Willis Thomas, Ibrahim Mahama, Elisabetta Benassi, Sammy Baloji, Sven Augustijnen, Simone Leigh, Angela Ferreira en Bodys Isek Kingelez.

Bodys Isek Kingelez is een Congolese beeldhouwer en maquettemaker die in 2015 overleed. Het werk dat hij ons nalaat is opvallend omdat het een utopische visie uitdraagt op de stedelijke ruimte van Kinshasa. De kunstenaar had het talent om die visie via zijn sculpturen uit te beelden en weer te geven. In een interview uit 1995 ter gelegenheid van zijn solotentoonstelling in de Fondation Cartier, vertelt hij hoe hij een absolute en onstuitbare behoefte voelt om in de materie te kerven en te creëren. Die behoefte gaat zo ver dat hij aandacht besteedt aan de kleinste details en de complexiteit van de structuren. Zijn architecturale vormen zijn geïnspireerd op de Belgische art deco-traditie en de ambitieuze Congolese architectuur uit de periode na de onafhankelijkheid. Bodys Isek Kingelez toont ons hoe we de stad kunnen zien als broedplaats van waaruit de utopie kan ontstaan. Hij toont ons ook hoe we het stedelijk gebied kunnen voorstellen als onderdeel van de utopie en de utopie als onderdeel van het stedelijk territorium. In zekere zin geeft hij zo een manier aan om er één mee te worden.

KinAct Collective, Toza kaka / On est (encore) là, 2021, © KinAct Collective en Noud Wijnants, foto Ans Brys

Met zijn monumentale textielwerken grijpt Ibrahim Mahama direct in op het gebouw van de voormalige Koloniale Hogeschool. De enorme lappen stof die twee gevels van de universiteit bedekken, zijn gemaakt uit jutezakken waarin men grondstoffen transporteert die rechtstreeks uit het zuiden, uit de vroegere kolonies worden geïmporteerd. In deze lappen stof zit, zoals de kunstenaar zelf zegt, een deel van het land vervat waar de producten vandaan komen. Zijn werk is dus een reflectie rond machtsverhoudingen, maar ook rond elementen die verborgen blijven in wat op het eerste gezicht zichtbaar is. Zo krijgt het aanbrengen van deze doeken op een gebouw als de Koloniale Hogeschool een bijzondere betekenis: het werk confronteert het onzichtbare van deze doeken met het onzichtbare dat zich binnen de muren van dit gebouw heeft afgespeeld.

En zo doet elk van de deelnemende kunstenaars ons nadenken over het dekoloniale vraagstuk en het proces om mythen en kennis die stevig in ons bewustzijn verankerd zijn, af te leren.

Ondanks de schoonheid van het project en het belang van de onderwerpen die erin worden aangesneden, kunnen we ons afvragen in hoeverre de reflectie rond dekoloniseren aan bod kan blijven komen in instellingen die voor het merendeel geworteld zijn in het koloniale verleden. Kan de vraag naar de vorm die het behandelde onderwerp aanneemt niet aansluiten bij de gekozen vorm? De keuze van de kunstenaars roept dus boeiende vragen op. In de eerste plaats: als het gaat om het ter discussie stellen van een koloniaal verleden dat een voormalig koloniserend land verbindt met het voorheen gekoloniseerde land – in dit geval België en Congo – is het dan nog steeds relevant om in een bilaterale configuratie te volharden? Met andere woorden een configuratie die eruit bestaat de twee partijen met elkaar te laten praten zonder externe visies en standpunten te integreren. Internationale kunstenaars uitnodigen om deel te nemen aan het debat over het Belgisch-Congolese verleden lijkt dus relevant in die mate dat het waarschijnlijk een versoepeling van de dialoog mogelijk maakt. De pogingen tot dialoog en de commissies die in België rond het koloniale verleden zijn opgericht zijn immers niet meer te tellen. Er komt ook geen eind aan ... Door internationale kunstenaars uit te nodigen om mee na te denken over dit verleden, maakte Sandrine Colard het mogelijk om, al was het maar in de verbeelding, andere perspectieven te bedenken.

Toch was het voor een project van deze omvang interessant geweest om jonge lokale kunstenaars uit te nodigen. Mensen voor wie Congoville, eerder dan een concept, gewoon een realiteit is. Die kunnen getuigen dat in hun schoolcurriculum nooit (of zeer zelden) een toespeling op het Belgische koloniale verleden werd gemaakt. Die een directe link kunnen leggen tussen de dood van George Floyd en politiegeweld in België, en dus koloniale invloeden. Die in kunstacademies of musea worden geconfronteerd met institutioneel geweld. Vereist het zichtbaar maken van de koloniale sporen die in onze museale instellingen aanwezig zijn niet om net met die mensen te werken die door diezelfde instellingen niet worden gezien? Het is een vraag die zeker gesteld mag worden ...

(1) Vice-gouverneur-generaal en commandant van de Oostprovincie van de Onafhankelijke Staat Congo van 1896 tot 1899