7, september 2021

Laat het volle leven zich vatten in een lineair verhaal? De Brits-Zuid-Afrikaanse schrijfster Deborah Levy, auteur van een autobiografische trilogie, gaf in een interview (in: De Standaard der Letteren, 7 november 2020) daarop het volgende antwoord: “Ons leven (is) nooit slechts één lineair verhaal dat vastligt. Er zijn vele verhalen. Dat merk je zelfs als je nog jong bent. Denk gewoon aan hoeveel keer je jezelf al opnieuw hebt moeten uitvinden (…). Door de jaren heen heb je vele ervaringen die je transformeren.” Die bedenking geldt zeker voor wie een biografische schets van de Antwerpse drukker Christophe Plantin wil schrijven. 

Is dat wel mogelijk voor een leven dat, naar de woorden van zijn biograaf Leon Voet, aaneenhing van  “merkwaardige peripetieën en bruuske wendingen tegen een achtergrond van oorlog en geweld”? Voet wist waarover hij sprak: hij was jarenlang conservator van het Museum Plantin-Moretus, kende het archief van Plantins drukkerij door en door en publiceerde in 1969 The Golden Compasses. Dat boek is nog steeds de meest gezaghebbende studie over leven en werk van Plantin en zijn nakomelingen, de Moretussen. Eerder dan met een samenvattend lineair overzicht wordt aan dat bewogen bestaan waarschijnlijk meer recht gedaan door enkele betekenisvolle momenten te selecteren, keerpunten die Plantins leven telkens een andere wending gaven, en die essentieel zijn om het werk en de betekenis van de Franse Antwerpenaar te begrijpen.

Tekening van een passer

Vanaf 1557 was de passer het bekende drukkersmerk van Plantin.

Kantelmomenten beleefde Plantin al in zijn jongste jaren. Het is tekenend dat hij niet met zekerheid kon zeggen wanneer hij precies geboren was. Hij was de enig overgebleven zoon van een eenvoudige huisknecht uit de omgeving van Tours, Jean Plantin, die zijn vrouw en alle andere kinderen verloren had aan de pest. Jean nam zijn zoon mee naar Lyon om er in dienst te treden van de patriciërsfamilie Porret. Later begeleidden ze een telg van deze familie naar Orléans en Parijs. Maar in de Franse hoofdstad kwam Christophe Plantin plots alleen te staan, toen zijn vader overleed. Hij trok daarop naar de Normandische stad Caen en ging er in de leer bij een boekbinder en boekverkoper. Daar in Caen lag dus de kiem van zijn latere beroepsloopbaan. En hij leerde er zijn vrouw kennen, Jeanne Rivière, met wie hij in 1545 of 1546 trouwde. Het echtpaar woonde nog een tijdlang in Parijs, maar vertrok in 1548 of 1549 naar Antwerpen. Op 21 maart 1550 werd Plantin ingeschreven als burger van de Scheldestad.
 

1.    18 februari 1555: Plantin officieel als drukker erkend


In de 16de eeuw kon je niet zomaar een drukkerij oprichten. Natuurlijk had je een startkapitaal nodig, en een drukpers, loden letters, inkt en papier. Maar ook als je het drukkersvak beheerste en over al het nodige beschikte om met een atelier te beginnen, dan nog kon je niet starten zonder een officiële toestemming van de overheid. Voor Plantin kwam die er in 1555. Op 18 februari van dat jaar verleende de Raad van Brabant hem een licentie. Met die officiële erkenning startte zijn carrière als zelfstandige drukker. Zoals de wet het voorschreef vroeg hij vervolgens privileges aan voor elke uitgave die hij op de pers wilde leggen. Daarmee kon hij voor een afgesproken periode het alleenrecht op die titel claimen. Voor de overheid was deze procedure een instrument van preventieve censuur. 

In april 1555 ontving Plantin een privilege van de Brusselse Geheime Raad, dat hem de toelating verleende om drie werken te drukken. Het eerste daarvan kwam snel nadien van de pers: een tweetalig Frans-Italiaans traktaat over de opvoeding van adellijke meisjes, van de hand van de Italiaan Giovanni Michele Bruto, die toen in Antwerpen verbleef. Plantin drukte het in opdracht van de Antwerpse uitgever Joannes Bellerus. De twee andere werken drukte hij echter voor eigen rekening: een bloemlezing uit het werk van Seneca in Spaanse vertaling en een Franse vertaling van de Orlando furioso. Vanaf 1557 droegen de titelpagina’s van zijn uitgaven het bekende drukkersmerk met de passer en het motto ‘Labore et Constantia’: door arbeid en standvastigheid, of nog: door vlijt en volharding.
 

Vanaf 1557 droegen de titelpagina’s van de uitgaven  van Plantin het bekende drukkersmerk met de passer en het motto ‘Labore et Constantia’: door arbeid en standvastigheid, of nog: door vlijt en volharding.

Maar achter deze netjes gevolgde officiële procedures ging mogelijk een ander verhaal schuil. Toen de jonge Plantin zich in Antwerpen vestigde ging hij eerst als boekbinder aan de slag, en wel voor het topsegment van de markt. Zijn lederen boekbanden waren uiterst verzorgd en zelfs luxueus uitgevoerd, net zoals de andere lederwaren die hij voor een select publiek vervaardigde. Het lijkt er echter op dat hij zijn activiteit als boekbinder niet meer comfortabel kon uitoefenen na een gewelddadige overval op straat. Hij raakte zwaar verwond en zweefde zelfs even tussen leven en dood. Rond die tijd zou hij benaderd zijn door de leider van een protestantse sekte, de Hollandse koopman Hendrik Niclaes. Die was op zoek naar iemand die voor zijn Huis der Liefde teksten zou drukken, en hij was bereid om daarvoor het noodzakelijke startkapitaal ter beschikking te stellen. Zoals gezegd had Plantin zich de nodige vaardigheden eigen gemaakt tijdens zijn leerjaren in Caen. Het kwam tot een akkoord met Niclaes. Maar alles verliep in het grootste geheim. 

De toedracht werd pas bekend in 1860, toen onverwacht een handgeschreven document over de sekte opdook. Pas dan werd een verklaring gegeven voor de wijze waarop Plantin erin geslaagd was om uit het niets een drukkersatelier op te richten. Een mogelijke verklaring, want verschillende auteurs hebben deze versie van de feiten inmiddels in twijfel getrokken. In elk geval bouwde Plantin tijdens zijn eerste Antwerpse jaren een uitgeversfonds op met twee gezichten: een ‘officieel’ fonds met aanvankelijk vooral bijbelteksten en liturgische werken voor de Franse markt, en daarnaast clandestiene uitgaven van teksten van Hendrik Niclaes.

2.    28 april 1562: Plantins inboedel aan de meest biedende verkocht


Het waren onzekere tijden om in het boekenvak aan de slag te gaan. Niet doordat de markt weinig mogelijkheden bood, maar omdat kerk en overheid elke zweem van ketterij in de kiem wilden smoren en daarbij zeer alert waren op de verschijning van protestantse publicaties. Dat was zeker het geval in Antwerpen, dat al in de jaren 1520 was uitgegroeid tot een belangrijk productiecentrum van lutherse bijbelvertalingen. Plantin mocht het aan den lijve ondervinden. 

In februari 1562, toen hij zelf op zakenreis was in Parijs, viel het gerecht binnen in zijn atelier in de Antwerpse Kammenstraat. Drie van zijn drukkersknechten, van Franse origine, werden aangehouden op beschuldiging van het clandestien drukken van een calvinistisch geïnspireerde Briefve instruction pour prier. In de drukkerij vond men een duizendtal exemplaren, en het zag ernaar uit dat Plantin voor deze inbreuk op de censuur persoonlijk verantwoordelijk zou worden gesteld. Zo ver kwam het gelukkig niet, maar vóór duidelijk werd dat de overheid Plantins onschuld zou erkennen, lieten enkele van zijn crediteuren zijn inboedel verkopen. Ze vreesden namelijk dat ze hun geld nooit zouden zien als de overheid Plantins eigendommen in beslag zou nemen. Op 28 april 1562 werden alle bezittingen van de drukker aan de meest biedende verkocht op de Antwerpse Vrijdagmarkt. Plantin zelf besloot in Parijs te blijven in afwachting van betere tijden. Ook zijn vrouw en hun vijf dochters trokken toen naar Parijs. Ze woonden er een tijdlang in bij Pierre Porret, Plantins boezemvriend, die zich in de Franse hoofdstad gevestigd had als apotheker. In het daaropvolgende jaar gaf de overheid toe dat de aangehouden drukkersknechten hadden gewerkt zonder medeweten van hun baas; in september 1563 kwam Plantin met zijn gezin weer in Antwerpen aan. De drukkerij moest helemaal uit het niets worden heropgebouwd.
 

3.    Augustus 1567: Vennootschap Officina Plantiniana ontbonden 


Na zijn terugkeer slaagde Plantin erin om zijn onderneming opnieuw op de rails te krijgen. Niet langer met geld van een geheime sekte, maar in de vorm van een vennootschap die hij samen met vier kapitaalkrachtige partners stichtte onder de naam Officina Plantiniana. Onder hen de geneesheer die de zwaar verwonde boekbinder in 1555 had verzorgd na de nachtelijke aanval in de straten van Antwerpen, Johannes Goropius Becanus; later zou hij nog naam maken met speculatieve theorieën over de etymologie van het Nederlands. En verder vooral Cornelis en Karel van Bomberghen. Cornelis was een zeer vermogende groothandelaar en financier – hij was een van de schuldeisers die in 1562 de verkoop van Plantins inboedel had gevraagd. Zijn neef Karel was dan weer de zoon van Daniël van Bomberghen, die van 1515 tot 1549 in Venetië vele spraakmakende Hebreeuwse werken op de pers had gelegd.

Dat Cornelis en Karel van Bomberghen vennoten van Plantin werden, zorgde ervoor dat de uitgeverij in de volgende jaren kon steunen op een stevige financiële basis. Bovendien werd het Antwerpse huis hierdoor in staat gesteld om voortaan ook Hebreeuwse teksten te drukken: Cornelis had het Hebreeuwse lettermateriaal van de Venetiaanse drukkerij geërfd en stelde het nu ter beschikking aan Plantin. Daarmee kon de uitgeverij zich voortaan ook toeleggen op Hebreeuwse bijbeledities.


De vennootschap bezorgde de drukkerij een hoge vlucht. Plantin trad op als technisch directeur, Cornelis van Bomberghen nam de boekhouding op zich. In 1566 waren er zeven drukpersen in bedrijf en werkten er niet minder dan 33 zetters, drukkers en proeflezers. Zij legden zoals vroeger veel godsdienstige teksten op de pers, maar het fonds bestond in die jaren toch vooral uit humanistische werken: tekstedities van klassieke auteurs en woordenboeken en grammatica’s van de oude talen.


Maar nogmaals, het waren beroerde tijden. In augustus 1567 kwam de hertog van Alva met zijn keurleger naar de Nederlanden om het protestantse oproer de kop in te drukken. Tijdens de Beeldenstorm, een jaar voordien, hadden de Van Bomberghens hun sympathie voor het calvinisme duidelijk laten blijken. Zij zagen zich nu verplicht de Nederlanden te verlaten, waardoor de zo succesvolle vennootschap werd ontbonden. Eens te meer ondervond Plantin hoe moeilijk het was om met zijn onderneming overeind te blijven in de moeilijke politieke en religieuze context. De sfeer van militaire dreiging en gewelddadige repressie bezorgde hem nu paniekaanvallen. Hij begon verwoed brieven te schrijven naar een hele reeks correspondenten, geestelijken en ambtenaren uit de entourage van de koning, die hij trachtte te overtuigen van zijn rechtgelovigheid en trouw aan de Spaanse kroon.

Plantin had immers nog een bijkomende reden om zich zorgen te maken. Een oud-werknemer van hem was eind 1566 in Vianen, bij Utrecht, een drukkerij begonnen voor de productie van antikatholieke, subversieve publicaties. Plantin had hem het lettermateriaal geleverd en was natuurlijk als de dood dat deze connectie zou uitkomen.
 

4.    9 juni 1572: ‘De Koningsbijbel is klaar’


Vijf jaar later waren de kansen weer gekeerd. In een brief aan de Spaanse theoloog Benito Arias Montano schreef Plantin op 9 juni 1572: “Nos, laus Deo, omnia absolvimus quae ad Biblia regia pertinent.” Vrij vertaald: godzijdank hebben we alles wat de koninklijke bijbel betreft, afgerond. Met deze woorden drukte hij zijn grote opluchting uit over de aanstaande verschijning van de laatste delen van een monumentale bijbeleditie, de Polyglotbijbel, die Plantins roem definitief zou vestigen. Het idee was bij hem gerijpt in volle crisis, na de ontbinding van de vennootschap, toen hij de overheid angstvallig trachtte te overtuigen van zijn rechtgelovigheid. Hij zou een heruitgave publiceren van een zesdelige, meertalige bijbeleditie die in Alcalá de Henares was verschenen in de jaren 1514–1517. 
 

In september 1567 liet koning Filips Plantin weten dat hij de dure uitgave zou patroneren en subsidiëren. De editie werd daarom ook wel de Biblia regia of Koningsbijbel genoemd. 


Voor de financiering van zo’n reusachtige onderneming ging hij aankloppen bij niemand minder dan de Spaanse koning Filips II, weliswaar via diens secretaris Gabriel de Çayas, die vroeger nog een fijn bewerkt lederen kistje bij hem had besteld. Lange tijd bleef het stil aan Spaanse zijde, maar in september 1567 liet koning Filips weten dat hij de dure uitgave zou patroneren en subsidiëren.

De editie, die daarom ook wel de Biblia regia of Koningsbijbel wordt genoemd, werd uiteindelijk veel méér dan een eenvoudige heruitgave: de bijbel van Alcalá werd helemaal herzien en uitgebreid met nieuwe teksten en vertalingen. Aan de eigenlijke teksten van het Oude en Nieuwe Testament – in het Hebreeuws, het Aramees, het Syrisch en het Grieks, en in verschillende Latijnse vertalingen – werden nog drie volumes toegevoegd met woordenboeken en grammatica’s van de oorspronkelijke bijbeltalen en met studies over de oude Hebreeën. 
 

Pagina uit het geïllustreerde spellinggidsje ABC , door Plantin uitgegeven met de bedoeling kinderen te leren schrijven

Afbeelding uit het geïllustreerde spellinggidsje ABC, door Plantijn uitgegeven in 1568.

Uiteindelijk omvatte de nieuwe uitgave acht kloeke delen. Intellectueel waren ze vooral het werk van de man aan wie Plantin de afronding van de onderneming in 1572 zou melden: Benito Arias Montano. Filips II had deze geleerde theoloog naar Antwerpen gestuurd om de teksten samen te stellen en het intensieve redactiewerk te begeleiden – en meteen ook om de niet geheel onbesproken Plantin wat in het oog te houden. Voor zijn werk kon Arias Montano rekenen op enkele erudiete proeflezers die aan de drukkerij verbonden waren. Onder hen Cornelis Kiliaan, die naam zou maken als auteur van het eerste wetenschappelijke woordenboek van het Nederlands, en Franciscus Raphelengius, die oosterse talen had gestudeerd en enkele jaren voordien was gehuwd met Plantins oudste dochter Marguerite.

‘Koninklijk’ was de uitgave ook door haar afmetingen en door de grote typografische zorg waarmee de teksten werden vormgegeven. De parallelle opmaak van de teksten en hun vertalingen, met een afwisseling tussen Hebreeuwse, Syrische, Griekse en Latijnse alfabetten, dit alles met de hand gezet en ambachtelijk gedrukt, maakte van de Antwerpse Polyglotbijbel een waar huzarenstuk. Het eindresultaat bezorgde Christophe Plantin een plaats onder de grootste humanistische drukkers van zestiende-eeuws Europa. Het bevestigde ook het vertrouwen dat enkele hooggeplaatste personen in Rome in hem stelden, bovenal kardinaal Granvelle, de oude aartsbisschop van Mechelen die tot tien jaar eerder een zware stempel had gedrukt op het politieke en kerkelijke leven in de Nederlanden.

Met zijn steun verwierf Plantin het monopolie op het drukken en verkopen van de nieuwe liturgische boeken die het Concilie van Trente had voorgeschreven. Voor sommige van deze werken strekte het monopolie zich zelfs uit tot Spanje en de overzeese kolonies. De nieuwe opdracht gaf de Antwerpse drukkerij vleugels. Met haar 16 drukpersen en 55 werknemers was ze rond het midden van de jaren 1570 de grootste onderneming in de Europese grafische sector.
 

5.    29 april 1583: Plantin officieel erkend als drukker van de Leidse universiteit


Het jaar 1583 betekende het begin van het einde voor de calvinistische beroering in de zuidelijke gewesten van de Nederlanden. Zoals bekend slaagde Alexander Farnese, de nieuwe landvoogd van Filips II, erin om de Waalse gewesten te herwinnen voor de Spaanse kroon. Het zag ernaar uit dat ook de voornaamste Vlaamse en Brabantse steden zouden vallen voor de Spaanse overmacht. De dagen van het Antwerpse calvinistische stadsbestuur leken geteld. Nu had Plantin zich behoorlijk in de opstandige besturen geëngageerd. In 1578 was hij de officiële drukker geweest van de Staten-Generaal, die toen in Antwerpen zetelden, en vanaf 1579 had hij als stadsdrukker opdrachten aangenomen van het calvinistische stadsbestuur. Voor een flink stuk was dat een reflex om het hoofd boven water te houden toen de lucratieve handel met Spanje stilgevallen was als gevolg van de grote beroering. Maar niettemin voelde het aan alsof hij zich grondig had gecompromitteerd. 

Plantin vond het raadzaam om Antwerpen te verlaten, tenminste tijdelijk, en ging in op een uitnodiging van de recent gestichte universiteit van Leiden om er als universiteitsdrukker aan het werk te gaan. De Leidse universiteit was door Willem van Oranje gesticht in 1575. Plantin had de stad een eerste keer bezocht in 1579. Hij logeerde toen bij zijn vriend en sterauteur Justus Lipsius, de Leuvense hoogleraar die er het jaar voordien was begonnen te doceren. Nu ging hij dus een stap verder. De Antwerpse vestiging vertrouwde hij tijdelijk toe aan twee van zijn schoonzoons: zijn rechterhand Jan Moerentorf, die getrouwd was met zijn tweede dochter Martine, en de reeds genoemde Franciscus Raphelengius. Op 29 april 1583 werd Christophe Plantin officieel als universiteitsdrukker ingeschreven in het register van de Leidse universiteit. In die functie bracht hij bijna 100 uitgaven uit, voornamelijk wetenschappelijke werken en handboeken, naast handzame uitgaven van klassieke auteurs. 

Heel lang heeft Plantins Leidse carrière uiteindelijk niet geduurd. Op 17 augustus 1585 gaf het Antwerpse stadsbestuur zich over aan Alexander Farnese; het bericht bereikte Plantin toen hij op weg was naar de internationale boekenbeurs van Frankfurt. Hij besloot niet naar Leiden terug te keren, maar vestigde zich opnieuw in Antwerpen. Dat was een correcte inschatting: hij kon er weer de titel van koninklijk drukker opnemen en het nieuwe stadsbestuur bevestigde hem in zijn functie van stadsdrukker. In de jaren die volgden legde hij vooral humanistische en wetenschappelijke werken op de pers, maar de hoge toppen van weleer werden niet meer bereikt. 
 

Beide uitgeverijen, de Antwerpse en de Leidse, behielden het drukkersmerk met de passer en het motto ‘Labore et Constantia’.

Op 1 juli 1589 overleed Christophe Plantin in zijn huis-met-drukkerij tussen de Hoogstraat en de Vrijdagmarkt. Zijn toegewijde schoonzoon Jan Moerentorf, die zijn naam inmiddels tot Moretus had gelatiniseerd, nam de Antwerpse Officina Plantiniana van hem over. Franciscus Raphelengius had zich vroeger al bekeerd tot het calvinisme. In maart 1586 had hij zich met zijn gezin in Leiden gevestigd. Hij was daar op zijn beurt aangesteld als universiteitsdrukker en bovendien benoemd tot hoogleraar Hebreeuws. Samen met zijn drie zonen bouwde hij het Leidse huis uit tot een belangrijke uitgeverij van oosterse teksten.


Beide uitgeverijen, de Antwerpse en de Leidse, behielden het drukkersmerk met de passer en het motto ‘Labore et Constantia’. Misschien uit piëteit voor de stichter van de Officina Plantiniana, maar zeker ook omdat ze inzagen dat het logo en het motto inmiddels een brand van formaat waren geworden. De latere geschiedenis heeft hen gelijk gegeven.
 

Meer weten over het leven, het werk en de culturele nalatenschap van Christoffel Plantijn?

Literatuur
Langereis, S., De woordenaar Christoffel Plantijn, ’s werelds grootste drukker en uitgever 1520–1589, Amsterdam 2014.

Voet, L., The Golden Compasses. A history and evaluation of the printing and publishing activities of the Officina Plantiniana at Antwerp, Amsterdam 1969–1972, 2 delen.

Voet, L., en Voet-Grisolle, J., The Plantin Press, 1555–1589: a bibliography of the works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden, Amsterdam 1980–1983, 6 delen.

Voet, L., ‘Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589), een synthese’, in: De Gulden Passer, 66-67 (1988-1989), 15–44.

Themanummer ‘500 jaar Plantin’ van het tijdschrift De Boekenwereld. Blad voor bijzondere collecties, 36 (2020), nr. 1.

Pierre Delsaerdt is hoogleraar bij het Departement Geschiedenis van de Universiteit Antwerpen en deeltijds hoogleraar aan de KU Leuven, waar hij de geschiedenis van boek en bibliotheek en de geschiedenis van de Nederlanden doceert. Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op de geschiedenis van het boek als materieel object en op de geschiedenis van bibliotheken en boekhandel. Hij is directeur van het Ruusbroecgenootschap van de Universiteit Antwerpen en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten.