Eindelijk staan er afspraken over fair pay op papier in de kunstensector. Zorgt dat voor een verbetering, of een verschuiving van precariteit? De budgetten van kunstorganisaties staan niet minder onder druk, dus laat ons er collectief over waken dat makers en cultuurwerkers met ervaring niet opzijgeschoven worden omdat ze ‘doorwegen op de begroting’.
Met Juist is Juist onderschrijven we als sector het engagement om alle kunstprofessionals volgens de juiste cao en relevante ervaring te betalen. Applaus. Opluchting.
De vier principes van Juist is Juist zijn helder: solidariteit, transparantie, duurzaamheid en gedeelde verantwoordelijkheid. Exit onderbetaalde cultuurwerkers en makers, exit onduidelijke afspraken en slechte arbeidsvoorwaarden. Toch?
‘Met je festivalbudget kan je als programmator twee gevestigde namen uitnodigen, of voor diezelfde prijs een handvol jonge makers’, zegt een bevriende cultuurmanager. Gedecideerd laat ze erop volgen: ‘We doen dat natuurlijk niet en gaan voor een diverse, uitgebalanceerde line-up.’
Ik word bijna veertig’, zeg ik tegen mezelf. Weeg ik niet te veel door op de begroting van de kleine vzw waarvoor ik werk? Ongemakkelijk schuif ik heen en weer op mijn bureaustoel. Tijd om op te staan en plaats te maken voor jong – en dus goedkoper – talent?
Bovenstaande situaties zijn uit mijn (professionele) leven gegrepen, maar ze blijken helaas pijnlijk herkenbaar voor heel wat andere cultuurwerkers en kunstenaars. We zijn in theorie allemaal voor een correcte vergoeding en tegenageism, maar hoe rijmen we dat met budgetten die continu onder druk staan van besparingen en een dwingende productielogica? Less is more, denk je dan. Knopen doorhakken. Aan het einde van het jaar moet de begroting in evenwicht zijn en wil je jezelf als organisatie incontournable maken tegen de volgende subsidieronde. Naar extra fondsen zijn we altijd op zoek, als makers en als cultuurwerkers, maar wie betaalt de rekening? Vroeger waren dat al te vaak de zwaar onderbetaalde of onbetaalde starters die de boodschap kregen dat ze tevreden mochten zijn met een presentatiekans. Dreigen nu mensen met ervaring uit de boot te vallen omdat ze “te duur” zijn?
Ik deel mijn bezorgdheid met Valérie Wolters (algemeen coördinator Zinnema) en Lieve Demin (zakelijk coördinator Kunstenwerkplaats), twee collega-cultuurwerkers met heel wat zakelijke ervaring binnen uiteenlopende kunstorganisaties – en dus een stevige anciënniteit. Ook zij ervaren een kloof tussen de uitstekende principes van Juist is juist en de realiteit waarin jaren ervaring niet alleen in de positieve zin tellen, maar ook doorwegen op de begroting. ‘In onderhandelingen over uitkoopsommen laten makers uiteindelijk anciënniteit vallen in functie van het beschikbare budget’, zegt Demin. ‘We willen allemaal fair pay, maar onder budgettaire druk zetten de principes producenten, programmatoren en makers tegen elkaar op.’ Wolters kreeg onlangs nog de vraag van een jonge maker of het niet beter was om een samenwerking met een ervaren kunstenaar te schrappen uit een projectaanvraag, omdat die loonkost het gevraagde subsidiebedrag te zeer zou omhoogduwen.
“Je kan ook je anciënniteit op een bepaald punt opgeven, maar waarom hoor ik vrienden uit andere sectoren met betere lonen nooit die bedenking maken?” – Lieve Demin
Zowel Wolters als Demin herkennen mijn reflex om plaats te willen ruimen voor jonger talent. ‘Je kan ook je anciënniteit op een bepaald punt opgeven’, aldus Demin, ‘maar waarom hoor ik vrienden uit andere sectoren met betere lonen nooit die bedenking maken?’ Wolters noemt het zelfdiscriminatie. ‘Ook ik opperde in een vorige job dat mijn ervaren collega en ik plaats konden maken voor jonge opvolgers om zo financiële zuurstof te creëren voor de vzw.’
Moet het anciënniteitssysteem herdacht worden? Dat zou betekenen dat onze jaren professionele ervaring niet evenveel doorwegen in de loonberekening van werknemers en dus ook minder op de begroting van werkgevers wegen. ‘Als anciënniteit ooit wordt aangepakt’, stelt Demin, ‘moet dat wel hand in hand gaan met werkdrukverlichting, zoals extra vakantiedagen vanaf een bepaalde leeftijd. Dat is nu nog niet het geval onder alle cao’s.’ Daarnaast is het anciënniteitssysteem nauw verweven met onze pensioenberekening, en zou een herdenking van het systeem daardoor ook implicaties hebben op onze sociale zekerheid.
“We mogen niet vervallen in een solidaire zelfcensuur.” – Valérie Wolters
Wat ook speelt in onze sector: het constante schuldgevoel van cultuurwerkers met een al dan niet voltijds contract van onbepaalde duur ten opzichte van de losse contracten waar makers al te vaak mee geconfronteerd worden. ‘We mogen niet vervallen in een solidaire zelfcensuur’, vindt Wolters.
Waarom trappen we in de cultuursector überhaupt zo makkelijk in die valkuil? Hebben we de rechts-populistische verwijten ‘subsidieslurpers’ en ‘hobbyisten’ geïnternaliseerd en leiden we aan een collectief imposter syndroom?
Juist is juist. Punt. Laten we er met z’n allen over waken dat verschillende vormen van professionele ervaring gevalideerd worden in de kunstensector, al impliceert dat scherpe keuzes op artistiek en zakelijk vlak. Laat ons dat imposter syndroom even opzijzetten en die vier principes indachtig houden – ook onder budgettaire druk. Jong talent én anciens, makers en cultuurwerkers: we verdienen allemaal een correcte verloning. Het is geweldig dat de overheid er ook zo over denkt. Misschien kan ze daar tegen de volgende beleidsperiode de nodige middelen voor vrijmaken?
Dank voor de waardevolle input van Lieve Demin en Valérie Wolters.