2021/4

In de tweede helft van de jaren 1970 werd Iran opgeschrikt door protesten tegen het regime van de sjah van Iran. Deze verscherpten in 1978 en leidden het jaar daarop tot de val van de vorst. In het Westen, onder meer in België, wekte deze beweging een zekere mate van steun op, omdat het machtsmisbruik van het Iraanse regime een deel van het maatschappelijk middenveld schandaliseerde. Maar terwijl de solidariteitsbewegingen met Latijns-Amerikaanse en Oost-Europese landen uit dezelfde periode uitgebreid zijn bestudeerd, bleef de Iraanse Revolutie onderbelicht.
Dit artikel focust op de solidariteitsverenigingen met Iran die actief waren aan de vooravond van de revolutie. We gaan ervan uit dat we met een comparatieve insteek de specifieke kenmerken van een dergelijk verschijnsel beter kunnen omschrijven. We baseren ons hiervoor op de literatuur over andere casussen van internationale solidariteit uit die tijd. Daarmee willen we de nuances in de profielen van de gemobiliseerde actoren, in hun ideologische beweegredenen en in de door hen gevolgde strategieën, aan het licht te brengen.  

Op 16 januari 1979 verliet de sjah van Iran, in volle revolutie, zijn land voor een ‘reis’ waarvan hij nooit zou terugkeren. Kort daarna werd de monarchie afgeschaft. Deze revolutie was de apotheose van een golf van opstanden, die heel het land al een jaar in zijn greep hield. Op 8 januari 1978 kwamen theologiestudenten in de stad Qom in verzet tegen een artikel in een semiofficieel dagblad dat volgens hen de verbannen geestelijke tegenstander ayatollah Khomeini belasterde. Hun revolte werd neergeslagen en er vielen verscheidene doden. Veertig dagen later, aan het eind van de traditionele rouwperiode in de sjiitische islam, braken in de stad Tabriz nieuwe opstanden uit. Er volgde een cyclus van rellen, die omstreeks mei afliep. Maar in de zomer kwam het tot een heropleving en op 19 augustus werd een bioscoop in Abadan in brand gestoken, met honderden dodelijke slachtoffers als gevolg. De daders en hun motieven bleven onbekend, maar de gebeurtenis maakte een diepe indruk. Dat deed ook de onderdrukking van de protesten op het Jaleh-plein in Teheran op 8 september.

Affiche uitgegeven in 1977 door het Vlaams Irankomitee

Affiche uitgegeven in 1977 door het Vlaams Irankomitee. Ontwerp: Willy Wolsztajn (Amsab-ISG)

Op deze ‘zwarte vrijdag’ vielen opnieuw honderden doden. In het najaar volgde een stakingsgolf, vooral in de voor de Iraanse economie zeer belangrijke oliesector. Al deze vormen van druk dwongen de sjah om het land te verlaten, na vergeefse pogingen om de revolte te beteugelen.

Het Iraanse volk kwam om verschillende redenen in opstand tegen zijn vorst. In de eerste plaats omdat hij, net als zijn vader voor hem, een door het Westen geïnspireerd moderniseringsbeleid voerde, wat sommigen als inmenging beschouwden. Ten tweede vanwege de strenge repressie, met censuur en willekeurige arrestaties. En ten slotte omdat de sterke stijging van de olieprijs tijdens de oliecrisis van 1973, die Iran aanvankelijk verrijkte (hoewel de Iraniërs daar zeer ongelijk van profiteerden), gevolgd werd door een economische crisis.

In de Belgische historiografie is er veel belangstelling voor de solidariteitsbewegingen met Latijns-Amerikaanse of Oost-Europese landen, maar veel minder voor de organisaties die sympathiseerden met de Iraanse Revolutie.

Dat komt omdat die vaak wordt gelijkgesteld met de Islamitische Republiek waartoe zij heeft geleid. Het was echter geenszins voorbestemd dat deze beweging in een theocratie zou uitmonden. Daarom geven wij de voorkeur aan de benaming ‘Iraanse Revolutie’ boven ‘Islamitische Revolutie’, die een teleologische visie op de gebeurtenissen impliceert. Om dezelfde reden houdt ons onderzoek op bij het begin van de Islamitische Republiek en behandelt het dus ook niet de latere solidariteitsbewegingen. De Iraanse Revolutie bestreek het volledige jaar 1978 en de eerste maanden van het jaar 1979. Maar in België waren al vanaf 1976 solidariteitsverenigingen met de Iraanse oppositie actief. Daar start dan ook de periode die we in deze bijdrage behandelen.
We gaan voor een comparatieve analyse waarbij we als vergelijkingspunten kozen voor internationale solidariteitsbewegingen uit dezelfde periode, ook al zijn er soms verschillen in de tijd. Onze aandacht gaat naar Chili, Guatemala, Nicaragua, Polen, (het toenmalige) Tsjecho-Slowakije, Afghanistan en Palestina. De behandelde perioden zijn ongelijk van lengte, omdat niet alle solidariteitsbewegingen even lang bleven bestaan, maar ook omdat in het onderzoek van die bewegingen verschillende methodologische keuzes worden gemaakt. Terwijl wij focussen op de Iraanse Revolutie in strikte zin, hebben andere onderzoekers ervoor gekozen de solidariteitsbewegingen op langere termijn te bestuderen. In onze analyse moeten we dus rekening houden met het verschil in temporaliteit.

Prent waarop een bordspel staat afgebeeld met verwijzingen naar de toestand in Iran, uitgegeven in 1976 door het Vlaamse Irankomitee samen met de Organization of the Democratic Youth and Students of Iran (Amsab-ISG)

Prent waarop een bordspel staat afgebeeld met verwijzingen naar de toestand in Iran, uitgegeven in 1976 door het Vlaamse Irankomitee samen met de Organization of the Democratic Youth and Students of Iran (ODYSI). Ontwerp: Jan Oris, Bert Vermeiren en Willy Wolsztajn (Amsab-ISG)

De belangstelling voor internationale solidariteit is betrekkelijk recent en past in de trend van de ‘nieuwe sociale bewegingen’. Van de paradigma's die worden voorgesteld om ze te analyseren, is die met betrekking tot de mobilisatie van middelen bijzonder succesvol. Deze benadering breekt met de psychosociale visie op sociale bewegingen, die ervan uitgaat dat de actoren worden gedreven door krachten waarvan zij zich niet bewust zijn. Door de nadruk te leggen op de mobilisatieprocessen waarop de actoren een vorm van agency uitoefenen, rehabiliteert deze benadering de strategie van de actoren. De mobilisatie is dan het resultaat van de wisselwerking tussen de actoren en de middelen waarover zij beschikken, in de ruimste zin van het woord. We denken aan materiële middelen, actierepertoires, mobilisatievermogen, netwerken enzovoort. Hoewel al de onderzoekers van deze school vanuit hetzelfde uitgangspunt vertrekken, leggen ze de nadruk op andere soorten middelen, waardoor hun theorieën variëren.1

Onze methodologie steunt in grote mate op een artikel van de historici Kim Christiaens en Idesbald Goddeeris, die voor het eerst een comparatieve studie maakten van de internationale solidariteitsbewegingen in België.2 Zij vergelijken deze bewegingen vanuit drie invalshoeken: ideologie, sociologie van de actoren en strategie. Wij gebruiken dezelfde uitgangspunten, maar definiëren ze soms iets anders. Daarbij kozen wij ervoor om andere perspectieven die ons onderzoek hadden kunnen sturen, buiten beschouwing te laten, zoals de temporaliteit of de geografie, omdat niet alle solidariteitsbewegingen dezelfde regio’s van België mobiliseren.

Voor ons onderzoek raadpleegden wij documenten in archieven die gespecialiseerd zijn in de sociale bewegingen in België.3 De interessantste gegevens vonden we in Amsab-ISG en, in mindere mate, in het Institut d'histoire ouvrière, économique et sociale (IHOES). Ook het archief van de Université libre de Bruxelles (ULB) bewaart documenten van Belgische verenigingen die niet noodzakelijk verbonden zijn met de universiteit, zoals Amnesty International of de Belgische Liga voor de Verdediging van de Rechten van de Mens. De inhoud van deze archieven heeft ons ook naar andere bronnen geleid, zoals persteksten, officiële documenten enzovoort. Omdat de bestudeerde periode zo recent is, hebben we ook een aantal van de toenmalige actoren kunnen interviewen.

De ideologische drijfveren, tussen eclecticisme, maoïsme en islam

Het is gebruikelijk om bij de internationale solidariteitsbewegingen een onderscheid te maken tussen humanitaire en politieke solidariteit. Terwijl de eerste beperkt blijft tot het verlenen van materiële steun aan een buitenlandse bevolkingsgroep, wil de tweede de oorzaken van de problemen vaststellen en verhelpen.4 De politieke solidariteit is dus veel meer ideologisch gekleurd. De Belgische solidariteit met de Iraanse Revolutie was voornamelijk van politieke aard, hoewel sporadisch humanitaire acties werden ondernomen.

In Franstalig België was het Comité solidarité Iran (CSI) het actiefst. Het comité werd in 1976 opgericht door Mohammad Zahedi, een uitgeweken lid van de Toudeh, de Iraanse communistische partij met nauwe betrekkingen met Moskou. Twee andere leden van het comité waren lid van de Parti communiste de Belgique (PCB) die, hoewel die partij in de jaren 1980 naar het eurocommunisme neigde, toch de Sovjetgezinde lijn bleef aanhouden. Daarnaast waren er twee vakbondsmensen, een geëngageerd pacifist en de katholieke kanunnik François Houtart. Ideologisch was het comité dus niet te herleiden tot één partij of zuil, maar de leden behoorden allen wel tot wat links-progressief kan worden genoemd.

Aan Vlaamse zijde was de actiefste vereniging het Vlaams Iran Komitee (VIK), dat eveneens dateert van 1976. Het VIK was veel minder kleurrijk in zijn samenstelling.

Sticker van de Toudehpartij met een oproep tot internationale solidariteit, naar aanleiding van 1 mei.

Sticker van de Toudehpartij met een oproep tot internationale solidariteit, naar aanleiding van 1 mei. (Amsab-ISG)

Al zijn leden hadden banden met de Kommunistische Partij van België (KPB), ofwel rechtstreeks, ofwel via instellingen die ermee verwant waren, zoals het Instituut voor Marxistische Vorming, het Masereelfonds of De Rode Vaan. Daarnaast werkte het VIK occasioneel samen met de Organization of the Democratic Youth and Students of Iran (ODYSI), de studentenafdeling van de Toudeh. Verschillende leden van de Belgische Sovjetgezinde linkerzijde waren dus zeer actief in de solidariteit met de Iraanse Revolutie.

Maar ook bij de anti-Sovjets waren sympathisanten te vinden. Dat was het geval met de Association des étudiants iraniens en Belgique, die aangesloten was bij de Confederation of Iranian Students, een oppositieorganisatie van uitgeweken studenten, die zich op dat moment profileerde als maoïstisch. De retoriek van de Association des étudiants iraniens en Belgique bevestigt haar maoïstische ideologie: ze verzette zich ‘tegen de het conservatisme ('la réaction') en het imperialisme, met name van de twee supermachten’.5 Ze had ook nauwe banden met de Belgische maoïstische partij Alle Macht aan de Arbeiders (AMADA). De vereniging was gevestigd in de ULB en was actief tussen 1976 en 1978.

Daarnaast verklaarde ook de Belgische afdeling van de Association islamique des étudiants iraniens zich solidair met de Iraanse Revolutie. Deze semipolitieke vereniging was in het begin van de jaren 1940 opgericht als reactie op de groeiende invloed van de communistische Toudeh en de ‘anti-islamitische propaganda’ die aan de partij werd toegeschreven.6 Buiten Iran waren de afdelingen van de Association veel meer gepolitiseerd dan in het land zelf. De Belgische afdeling, eveneens gevestigd in de ULB, was actief vanaf 1977.

Al deze groepen verdedigden min of meer dezelfde waarden. Democratie, mensenrechten en pacifisme stonden op de voorgrond.

Natuurlijk waren de relaties soms woelig. Zo brak een openlijk conflict uit tijdens een solidariteitsbetoging met Iran, Nicaragua en Chili op 22 september 1978. Mohammad Zahedi verweet de Association islamique des étudiants iraniens de Belgique toen dat zij de organisatie van de manifestatie had opgeëist.7 Begin 1978 was er ook een woordenwisseling tussen de maoïsten en leden van de Sovjetgezinde Organization of the Democratic Youth and Students of Iran (ODYSI) op de campus van de ULB.8  Het Comité solidarité Iran (CSI) en het VIK, die ideologisch veel dichter bij elkaar stonden, onderhielden wel vriendschappelijke betrekkingen en werkten zelfs af en toe samen. Verrassender was dat de maoïsten op een gegeven moment de hand reikten aan de progressieve moslims.9 Zij stonden dus niet volledig afwijzend tegenover de samenwerking met een deel van de islamitische oppositie.

Verzet tegen het Amerikaans en Sovjetimperialisme

Om de specifieke kenmerken van de solidariteit met de Iraanse Revolutie te identificeren, vergelijken wij ze met andere min of meer gelijktijdige solidariteitsbewegingen. Een eerste pool die dergelijke internationale bewegingen in België katalyseerde, was Latijns-Amerika. In de periode die ons interesseert, ontstonden ze als reactie tegen de toestand in landen als Chili, Nicaragua en Guatemala. Ideologisch werden ze allemaal gekenmerkt door een felle oppositie tegen het Noord-Amerikaanse imperialisme. De Verenigde Staten steunden de regimes in deze landen en hadden ze vaak zelfs aan de macht gebracht. In de context van de Koude Oorlog speelden ook de communisten een actieve rol in die bewegingen. Dit was met name het geval in Chili – vermelden we hierbij wel dat ook de socialisten enkele weken na de staatsgreep van 1973 actief werden in de solidariteitsbeweging.10

Spotprent met de sjah als Alfred Jarry's Père Ubu, met de Amerikaanse president Jimmy Carter naast hem.

Spotprent met de sjah als Alfred Jarry's Père Ubu, met de Amerikaanse president Jimmy Carter naast hem. Ontwerp: Willy Wolsztajn (In: Petit livre noir des pensées du shah d'Iran, 1978, Insitut d'histoire ouvrière, économique et sociale (IHOES), Seraing)

In dit opzicht was de solidariteit met Latijns-Amerika vergelijkbaar met die met Iran: de VS steunden immers het regime van de sjah, en de strijd tegen het imperialisme van de VS lag aan de basis van de Iraanse solidariteit. We kunnen trouwens een parallel trekken tussen de karikaturen van de Amerikaanse president Ronald Reagan (1981-1989) die de solidariteitsverenigingen met Nicaragua11 publiceerden, en die van zijn voorganger Jimmy Carter (1977-1981) die de solidariteitscomités met Iran verspreidden.

Maar terwijl de katholieken een actieve rol speelden in de solidariteit met (sommige) Latijns-Amerikaanse landen als Nicaragua en Guatemala, waren ze in de solidariteit met Iran slechts schuchter aanwezig. Eén katholiek (en niet de minste) was lid van de CSI: kanunnik François Houtart (zie verder).12

De relatieve afwezigheid van de katholieken in de solidariteit met de Iraanse revolutie is zeker te verklaren door een gebrek aan identificatie met de Iraanse bevolking, maar ze is niet de enige verklaring – ze hadden evengoed kunnen protesteren tegen het despotisme onder het regime van de sjah.

Het ontbreken van plaatselijke steunpunten speelde zeker ook mee in hun gering engagement. Dat was bijvoorbeeld ook het geval in Chili: de Belgische katholieken waren namelijk niet erg actief in het toch erg katholieke Chili, omdat de dubbelzinnige opstelling van de Chileense Kerk tegenover de militaire dictatuur de contacten ter plaatse bemoeilijkte. Onder de Islamitische Republiek waren de katholieken dan weer wel verrassend actief in het verzet tegen het regime, en dat had zeker te maken had met de overwinning van de politieke islam onder Khomeini.13

Ook thema’s als pacifisme en mensenrechten dreven de verschillende solidariteitsbewegingen, en dat is minder evident dan het lijkt. Zo steunden de eerste solidariteitscomités, die vanaf 1978 actief waren in Nicaragua, er namelijk openlijk de gewapende strijd. Toen de Nicaraguaanse oppositie in het midden van de jaren 1980 aan de macht kwam, werd ze beschuldigd van schendingen van de mensenrechten. De solidariteit in België nam daardoor af, maar sommigen rechtvaardigden de schendingen als een reactie op de praktijken van de contrarevolutionairen. En in Guatemala leidde de radicalisering van de oppositiebeweging, die geleidelijk aan een guerrillaoorlog begon, tot een breuk met haar pacifistische aanhangers, die tevoren zeer actief waren geweest in de beweging.14 In het geval van Iran namen het CSI en het VIK, die allebei banden hadden met pacifistische organisaties, afstand van de Iraanse guerrillastrijders en steunden ze hen ook niet. De islamitische en maoïstische verenigingen deden dat evenmin, maar de internationale organisaties waaruit zij voortkwamen (de Islamic Students’ Association en de Confederation of Iranian Students), steunden de guerrilla wel af en toe.15 Daarnaast hanteerde de Association des étudiants iraniens de Belgique soms een zeer oorlogszuchtig discours in haar publicaties.

Een andere pool van de internationale solidariteit in België was Oost-Europa. Ook hier maakte het verzet tegen het imperialisme deel uit van de motivatie, maar was het gericht tegen de Sovjet-Unie. In de context van de Koude Oorlog wou de USSR immers haar invloed in het oosten van het oude continent handhaven. Al in 1956 had de onderdrukking van de opstand in Boedapest door Sovjettroepen tot verontwaardiging in West-Europa geleid. Hetzelfde geldt voor het neerslaan van de Praagse Lente, twaalf jaar later. Ook de stakingsgolf onder leiding van de vakbond Solidarność in Polen in het begin van de jaren 1980 kreeg steun in het Westen, met name in België, vooral na de afkondiging van de staat van beleg eind 1981.

Bij de meeste Belgische solidariteitsbewegingen met Iran merken we echter geen verzet tegen de Sovjet-Unie. Die stelde zich immers vrij neutraal op tegenover de Iraanse Revolutie, om haar economische betrekkingen met de sjah en haar ideologische invloed op een deel van de bevolking niet in het gedrang te brengen.16

Affiche van ACW-Wereldsolidariteit met een oproep tot steun aan de Poolse vakbond Solidarność, vermoedelijk uit 1981

Affiche van ACW-Wereldsolidariteit met een oproep tot steun aan de Poolse vakbond Solidarność, vermoedelijk uit 1981. (KADOC-KU Leuven)

Alleen de maoïsten van de Association des étudiants iraniens en Belgique verweten de USSR passiviteit, ook al waren ze milder dan tegenover de VS.17
Net als bij de solidariteit met Latijns-Amerika waren in sommige bewegingen die zich inzetten voor Oost-Europa ook katholieken actief. Aangezien de Kerk het communisme fel veroordeelde, waren de katholieken sterk betrokken bij de Hongaarse protesten tegen de Sovjetonderdrukking. Vanaf de jaren 1950 temperden sommigen echter geleidelijk hun vijandigheid tegenover het marxisme. Kanunnik Houtart (1925-2017) was een van de voorlopers. Katholieken en marxisten vonden elkaar in het pacifisme en soms ook in het antikapitalisme, dat onderdeel was van de bevrijdingstheologie.18

Op institutioneel vlak namen vooral de Belgische christelijke vakbonden deel aan de internationale solidariteit. Zij focusten echter in eerste instantie op landen van de derde wereld. Dit verklaart ten dele hun relatieve gebrek aan belangstelling voor de Praagse Lente.19 Bij de Poolse stakingen waren ze echter veel meer betrokken. Hoewel ook socialistische vakbondsleden en eurocommunisten de stakingen steunden, waren zij minder actief dan de christendemocraten van het ACV/CSC.20

Een bijkomende verklaring voor de vrijwel totale afwezigheid van katholieken in de solidariteit met de Iraanse Revolutie zou dus ook het ontbreken van een perspectief van verzet tegen het Sovjetimperialisme kunnen zijn – het anticommunisme zat namelijk in het DNA van de Kerk.

Iran was niet het enige land in het Midden-Oosten dat in België op internationale solidariteit kon rekenen. Vooral de Israëlisch-Palestijnse kwestie was een belangrijke katalysator voor acties. In mindere mate was ook Afghanistan, na de Sovjetinvasie in 1979, het voorwerp van solidariteit. We kunnen ons afvragen of ook hier de weerstand tegen de imperialistische mogendheden meespeelde in de motivatie van de solidariteitsbewegingen. In het geval van Afghanistan waren de Sovjets duidelijk het mikpunt. In de Israëlisch-Palestijnse kwestie richtte het verzet zich vooral tegen de westerse landen (en uiteraard tegen Israël).

Zoals reeds gezegd, werd de solidariteit met de Iraanse Revolutie in België vaak gekenmerkt door een verzet tegen het Amerikaanse imperialisme, maar dit gold niet voor die met andere landen in het Midden-Oosten. Afhankelijk van de context kozen de solidariteitsbewegingen dus een andere tegenstander, wat uiteraard gevolgen had voor de ideologische groepen die ze mobiliseerden.

Affiche uitgegeven in de jaren 1970 door AMADA, voor solidariteit met Palestina

Affiche uitgegeven in de jaren 1970 door AMADA (Alle Macht aan de Arbediers)/TPO (Tout le Pouvoir aux Ouvriers), voor solidariteit met Palestina. (Amsab-ISG)

In de jaren 1970 toonden verschillende Belgische extreemlinkse stromingen hun solidariteit met de Palestijnen. Zelfs de communistische pacifisten steunden hen, hoewel zij de modus operandi van de gewapende groepen veroordeelden.21 De maoïsten werden de actiefste militanten, althans tot 1976.22 Voor Afghanistan kwam de solidariteit uit een breder politiek spectrum.23 Maoïsten die fundamenteel gekant waren tegen het Sovjetimperialisme, toonden zich het actiefst, maar ook meer gematigde linkse groepen waren solidair, net als extreem rechts, dat uiteraard zeer vijandig stond tegenover de Sovjets. Dat de maoïsten erg actief waren in de solidariteit met Afghanistan vloeit logischerwijs voort uit de rol die de USSR in het land speelde.
Soms werd de islam een referentiepunt voor groepen die solidair waren met de Palestijnen. Na de Iraanse Revolutie van 1978-1979 bekeerden meer revolutionaire groepen uit de Arabisch-islamitische wereld en in de diaspora zich tot de politieke islam en gingen zij de Iraanse Revolutie als een ‘endogeen emancipatiemodel’, gebaseerd op de politieke islam, beschouwen.

Affiche uitgegeven in 1983 door de Anti-Imperialistische Bond voor solidariteit met Afghanistan

Affiche uitgegeven in 1983 door de Anti-Imperialistische Bond (AIB) voor solidariteit met Afghanistan. (Amsab-ISG)

Bovendien waren de islamitische solidariteitsverenigingen met de Palestijnen dankzij de structurering van de moslimgemeenschap in België beter in de samenleving verankerd. Terwijl de Association islamique des étudiants iraniens de Belgique weinig steunpunten vond, wonnen latere islamitische organisaties die actief waren in de internationale solidariteit, aan belang.

Het profiel van de actoren

Het Comité solidarité Iran en het Vlaams Irankomitee telden respectievelijk zes en vijf leden. Daarnaast was er een ‘satelliet’ die officieel geen lid was van een van beide comités, de kunstenaar Willy Wolsztajn.24 De maoïstische en de moslimverenigingen van de ULB hebben nooit een ledenaantal opgegeven. Feit is dat de Belgische solidariteitsbeweging met de Iraanse Revolutie vrij beperkt van omvang was. Ter vergelijking: Chili en Nicaragua mobiliseerden massaal, terwijl ook Guatemala een eerder klein publiek had. Toch was de solidariteitsbeweging met Nicaragua aanvankelijk niet wezenlijk groter dan die met Iran.25

De meeste leden van het CSI en het VIK hadden de Belgische nationaliteit. Slechts één Franstalig lid, Mohammad Zahedi, was Iraniër. Bij de maoïsten en de moslims waren de leden moeilijker te identificeren. De namen van hun verenigingen doen echter vermoeden dat zij uit Iraniërs bestonden.

In het algemeen wordt de rol van de immigranten in de internationale bewegingen voor solidariteit met hun landen van herkomst, sterk benadrukt.26 Dat moet echter worden genuanceerd.

Soms waren Belgen in het buitenland het actiefst, zoals de Vlaamse missionarissen in Guatemala. In andere gevallen waren de immigranten die de solidariteitsbewegingen leidden niet afkomstig uit het land zelf, maar uit een buurland. Denk maar aan de Arabische immigranten die zich in België inzetten voor Palestina. Ten slotte wekten ontmoetingen in een derde land met expats uit de betrokken regio soms het engagement op van de Belgen, zoals het geval was bij de solidariteitscomités voor Afghanistan. De aanwezigheid van immigranten is dus niet dé bepalende factor voor de internationale solidariteitsbewegingen. Ook Idesbald Goddeeris wees op het feit dat de meeste Poolse immigranten neutraal bleven ten opzichte van Solidarność, en dat de landen met de meest dynamische solidariteitscampagnes niet noodzakelijkerwijs de landen met de grootste Poolse migrantengemeenschap waren.27 Ook in de solidariteit met de Iraanse Revolutie speelde de immigratie minder een rol. De Iraanse gemeenschap in België was in die periode trouwens nog erg klein.28

De meeste leden van het CSI en het VIK waren mannen. Het VIK was het enige comité met een vrouw in zijn rangen. Het lijkt er echter op dat de echtgenotes van sommige leden van het CSI actief zijn geweest, hoewel zij nooit als officieel lid werden vermeld.29 Ter vergelijking: de Belgische solidariteitscomités met Nicaragua telden ongeveer evenveel mannen als vrouwen, zoals Charel Roemer in zijn onderzoek aantoonde.30 Dat bestrijkt echter een langere periode.

De leeftijd van de meeste leden van beide bovengenoemde comités varieerde in 1976 van 20 tot 35 jaar – voor het VIK konden wij de leeftijd van twee van de leden niet vaststellen. Deze generatie activisten was niet aan haar proefstuk toe, maar was toch vrij jong. Bovendien hadden zij in 1968-1969 de studentenleeftijd en waren zij mogelijk betrokken bij de protestbewegingen van die tijd. In sommige gevallen werd dit profiel van ‘soixante-huitard’ bevestigd. Slechts twee leden van het CSI waren ouder dan 50 jaar, een groot verschil met hun collega's. Het is mogelijk dat zij werden benaderd op grond van hun ervaring, maar vooral vanwege hun contacten in activistische kringen. Bij de maoïsten en de moslims wijst het studentenkarakter van de verenigingen op een betrekkelijk jong profiel. In veel internationale solidariteitsbewegingen waren bovendien studenten actief. Soixante-huitards waren ook aanwezig, bijvoorbeeld bij de activisten voor Nicaragua, maar niet systematisch. Wij zijn het eens met de lezing van Roemer dat ze, teleurgesteld door de situatie in Europa, hun hoop projecteerden op de Sandinistische Revolutie, maar ook, in zekere mate, op de revolutionaire beweging in Iran.

De leden van het CSI oefenden hoofdzakelijk intellectuele beroepen uit. Onder hen vinden we een ingenieur, journalist, advocaat, socioloog en een econoom. De leden van het VIK hadden meestal een sociale of onderwijsachtergrond. Ze waren maatschappelijk werker, leraar, onderwijzer enzovoort. De meeste activisten waren dus hoogopgeleid en hadden waarschijnlijk een gemiddeld inkomen. Zij identificeerden zich meer met de figuur van de geëngageerde intellectueel dan met die van de militante arbeider.

Het is moeilijk om een typisch beroepsprofiel van de internationale solidariteitsactivist te bepalen. Veel militanten waren ook op andere gebieden actief. Hoewel vooral leden van het maatschappelijk middenveld zich engageerden, deden vertegenwoordigers van de diplomatieke en politieke wereld dat soms ook.31 In het geval van Iran opereerden de solidariteitscomités tamelijk afgesneden van de politieke wereld, wat gedeeltelijk de geringere invloed van het politieke veld verklaart.

Het zou simplistisch zijn om het ontstaan van een internationale solidariteitsbeweging samen te vatten in termen van de acties van één enkel individu. Toch kunnen we de individuele agency in deze bewegingen niet ontkennen. Bij de solidariteit met de Iraanse Revolutie was Mohammad Zahedi ontegensprekelijk de belangrijkste motor van het CSI, de meest actieve vereniging.

Maar hij moest mensen vinden die bereid waren om aan zijn project mee te werken. Zijn rol was dus meer die van activator dan van ‘schepper’ van solidariteit. Iran is niet het enige geval waarin een individu een dominante rol speelde: zo lijkt priester Raf Allaert het kopstuk van de solidariteitsbeweging met Guatemala. Het is logisch dat de minder massale solidariteitsbewegingen meer van individuele acties afhankelijk waren.

De vraagt rijst ook waarom sommige solidariteitsbewegingen meer sympathie opwekten dan andere. Wij zijn het eens met de lezing van Walter Lotens dat een gevoel van identificatie met de onderdrukten dergelijke bewegingen in de hand werkt, maar niet bepaalt.32 Met Iran hadden Belgen op cultureel en religieus vlak weinig gemeen. Er kan evenwel een ideologische identificatie met een deel van de bevolking hebben bestaan, op basis van het verzet tegen het Amerikaanse imperialisme. Ook kunnen interpersoonlijke relaties het gebrek aan identificatie hebben gecompenseerd: de meeste leden van het CSI engageerden zich niet zozeer omdat zij zich vereenzelvigden met de grieven van het Iraanse volk, maar wel omdat ze bevriend waren met een Iraans activist.33

Centraal in de mobilisatie van de middelen: de strategieën van de solidariteit

Aangezien de comités voor solidariteit met Iran betrekkelijk klein waren en over weinig middelen beschikten, moesten zij strategieën ontwikkelen om een breder publiek te bereiken. Ze zochten dus toenadering tot andere organisaties. Het belangrijkste steunpunt van het CSI was ongetwijfeld de Parti communiste de Belgique (PCB) en de instellingen die ermee verbonden waren. Het comité publiceerde regelmatig in de kolommen van het partijblad Le Drapeau Rouge, en nam deel aan een festival van internationale solidariteit dat de Fondation Joseph Jacquemotte in het najaar van 1977 mee organiseerde. Het VIK kreeg de meeste steun van de Kommunistische Partij van België (KPB) en haar satellieten. Sommige leden van het comité kwamen trouwens uit het Instituut voor Marxistische Vorming of het Masereelfonds, zo niet uit de KPB zelf. Net als Le Drapeau Rouge bracht De Rode Vaan regelmatig verslag uit over de acties van het VIK.

Maar de bondgenoten van de solidariteitscomités met Iran waren niet allemaal communisten. Het CSI kreeg soms media-aandacht in Le Peuple, een orgaan van de socialistische partij, in La Wallonie, dat veeleer banden met de socialistische vakbond had, en in La Cité, dat met de christelijke arbeidersbeweging verwant was. De Mouvement chrétien pour la paix, een andere beweging van de katholieke zuil, leende trouwens bij het begin van haar bestaan tijdelijk haar adres aan het comité.34
Buiten de zuilen vond het CSI steun bij de pacifistische verenigingen. Zo organiseerde het in de herfst van 1978 een betoging samen met het Comité national d’action pour la paix et le développement (CNAPD), dat meer een coördinerende structuur dan een volwaardige organisatie was. Ook de Union belge pour la défense de la paix (UBDP), de Franstalige afdeling van de Wereldvredesraad, een internationale communistische organisatie, was een van de organisatoren van het al vermelde internationale festival van de solidariteit. We zien dus dat het CSI steun zocht bij verschillende ideologische families, maar toch het nauwst verbonden bleef met de communistische ideologie. Bovendien was een van de leden van het VIK ook lid van Vrede, de Vlaamse afdeling van de Wereldvredesraad.35

De comités voor solidariteit met Iran zochten geregeld toenadering tot andere organisaties. Deze affiche werd uitgegeven in 1978 voor lezingen georganiseerd door onder meer het Nicaragua Komitee en het Vlaams Irankomitee

De comités voor solidariteit met Iran zochten geregeld toenadering tot andere organisaties. Deze affiche werd uitgegeven in 1978 voor lezingen georganiseerd door onder meer het Nicaragua Komitee en het Vlaams Irankomitee. (Amsab-ISG)

Ten slotte steunde een andere vereniging met communistische inslag het CSI: de Association belge des juristes démocrates. In de periode die ons interesseert, had deze vereniging zich afgescheiden van de Association internationale des juristes démocrates, die nog meer tegen de Sovjetlijn aanleunde, en trachtte zij zich open te stellen voor meer politiek pluralisme. Ze bleef echter ideologisch gekleurd. Het Journal des juristes démocrates, het bulletin van de vereniging, berichtte over enkele acties van het CSI en publiceerde zelfs een artikel over de mensenrechten in Iran.36
Natuurlijk benaderden de comités ook andere, ideologisch neutralere organisaties. Amnesty International werkte bijvoorbeeld samen met het VIK aan een ‘adoptiecampagne’ voor Iraanse politieke gevangenen, waarbij vrijwilligers de Iraanse regering aanschreven over een gevangene op een lijst. Maar hier lijkt de dynamiek omgekeerd: de campagne was duidelijk een initiatief van Amnesty, het VIK fungeerde als steunpunt.

Kortom, de strategie van het CSI en in mindere mate van het VIK, kunnen we als 'entrisme' beschouwen, waarbij de comités toenadering zoeken tot andere organisaties om ze te beïnvloeden.

In het geval van het CSI kenden de betrokken organisaties de doelstellingen van het comité en aanvaardden zij willens en wetens dat ze als platform voor het comité dienden. Maar dat is niet altijd het geval. De strategie van het entrisme, voor het eerst gebruikt door de trotskisten in de jaren 1930, vond later ingang bij andere extreemlinkse groeperingen. Het is dus een traditie met een ideologische basis. Toch menen wij dat het CSI eerder uit gebrek aan publiek en middelen dan vanwege de ideologische verwantschap toenadering zocht. In het geval van het VIK konden de organisaties waaruit zijn leden voortkwamen en die gelieerd waren aan de KPB, als ‘entristen’ worden beschouwd. Zij mobiliseerden echter vrij kleine groepen. Het publiek van het VIK was bijgevolg kleiner dan dat van het CSI. Het CSI oversteeg de invloedssfeer van de partij, maar beperkte zich in zijn contacten toch tot links-progressieve organisaties. Het aarzelde bijvoorbeeld niet om openlijk kritiek te geven op Le Soir, een van de belangrijkste Belgische algemene dagbladen van die tijd, dat het toch een aanzienlijk forum had kunnen bieden.37

Naast deze mondiale politieke en humanitaire organisaties werkten de comités soms samen met andere internationale solidariteitsverenigingen. Voor de organisatie van de reeds genoemde betoging in het najaar van 1978 sloegen het CSI en het CNAPD de handen in elkaar, samen met een Antwerps solidariteitscomité, dat focuste op Iran, Nicaragua en Chili. Het CSI en het VIK werkten uiteraard ook vaak met elkaar samen. Zij waren ook aanwezig op festivals en andere internationale solidariteitsevenementen, initiatieven van de meer algemene verenigingen die wij hebben genoemd. Hoewel het overdreven is, zoals Christiaens en Goddeeris ook opmerken, om de verschillende internationale solidariteitsbewegingen te zien als ‘takken van dezelfde boom’38, is het duidelijk dat zij elkaar voedden en dat de latere bewegingen profiteerden van de structuren die hun voorgangers tot stand hadden gebracht. Wij menen trouwens dat het bestaan van massale solidariteitsbewegingen, zoals die met Nicaragua, het ontstaan van kleinere solidariteitsbewegingen, zoals die met Iran, mogelijk heeft gemaakt.

De maoïstische en moslimverenigingen van de ULB werkten eerder in besloten kring. Dat belette de Association islamique des étudiants iraniens de Belgique echter niet om herhaaldelijk contact op te nemen met Amnesty International en te trachten de situatie in Iran meer bekendheid te geven.39

Het grotere succes van solidariteitsbewegingen met landen in Latijns-Amerika is mede te verklaren door de sympathie van de Belgen voor de Latijns-Amerikaanse cultuur. Deze affiche werd in 1981 uitgegeven door verschillende comités voor een solidariteitsavond met Centraal-Amerika

Het grotere succes van solidariteitsbewegingen met landen in Latijns-Amerika is mede te verklaren door de sympathie van de Belgen voor de Latijns-Amerikaanse cultuur. Deze affiche werd in 1981 uitgegeven door verschillende comités voor een solidariteitsavond met Centraal-Amerika. Ontwerp: Luk Moerman (Lukas) (Amsab-ISG)

Opnieuw lijkt het ons dat deze kleine vereniging maar al te goed besefte dat haar impact beperkt was en dat ze daarom steun zocht bij grotere organisaties.

Het volstond echter niet dat de Iraanse solidariteitsorganisaties de grotere verenigingen benaderden. Die organisaties moesten ook bereid zijn om hulp te bieden. De Iraanse solidariteitsbeweging kon dus maar uit haar kleine kring breken omdat andere delen van het maatschappelijk middenveld openstonden voor haar discours en bereid waren om samen te werken.

De solidariteitsbewegingen wilden uiteraard zoveel mogelijk mensen overtuigen en mobiliseren. Maar ze beschikten niet allemaal over dezelfde middelen om dat te bereiken. In het geval van de Latijns-Amerikaanse landen konden de solidariteitsactoren rekenen op de belangstelling van de Belgen voor de Latijns-Amerikaanse cultuur om sympathie te wekken. Dit verklaart waarschijnlijk ten dele het grotere succes van bepaalde solidariteitsbewegingen voor landen als Chili en Nicaragua. Vele internationale solidariteitsverenigingen, zoals het CSI, volgden de strategie van de Rassemblement des Progressistes, dat de verschillende linkse groeperingen trachtte te verenigen.40 Maar zij deden dat niet allemaal. Zo bleven de maoïsten van het Comité Tchécoslovaquie-10 ans in de solidariteit met Tsjecho-Slowakije vrij geïsoleerd.41 Bovendien varieerde het spectrum dat de verschillende verenigingen bestreken, ofwel omdat ze bepaalde organisaties met opzet niet uitnodigden, ofwel omdat die organisaties weigerden mee te werken. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de liberale pijler in de meeste van deze bewegingen.

Het was niet nodig om uit het niets netwerken te creëren. In die tijd bestonden er al veel structuren, die profiteerden van de ervaring van vroegere solidariteitsbewegingen. Als de structuren in kwestie middelen ter beschikking stelden van de nieuwe solidariteitsverenigingen, lieten zij hen met hun solidariteitsbewegingen aan de slag gaan. Dit was met name het geval met verscheidene partijen en vakbonden die zelf geen actie voor Tsjecho-Slowakije ondernamen, maar er toch prat op gingen dat zij de beweging steunden. Opnieuw menen wij dat het bestaan van dergelijke structuren de internationale solidariteitsbewegingen, die minder toenadering hebben gezocht tot andere, in staat hebben gesteld om toch een project op te bouwen.

Soms overschreden de samenwerkingen zelfs de nationale grenzen. Verscheidene internationale solidariteitsbewegingen streefden naar coördinatie op Europees niveau. Dat was echter niet altijd een succes: in 1982 haakte een aantal verenigingen af bij de oprichting van een Europese solidariteitszender met Guatemala, wat de plannen dwarsboomde. Het streven naar Europese coördinatie betrof vooral de Latijns-Amerikaanse landen. In de solidariteit met Oost-Europa waren de actoren terughoudender, omdat de problematiek veel meer verdeeldheid zaaide. De situatie van de solidariteit met Iran was weer anders. De maoïstische en moslimverenigingen van de ULB waren zeer goed verankerd in hun internationale netwerken. De band van het CSI met de Organization of the Democratic Youth and Students of Iran (ODYSI) daarentegen was minder duidelijk. Wellicht omdat deze relatie de steun van plaatselijke organisaties die de politiek van de Toudeh niet deelden, in het gedrang had kunnen brengen.

Om de mensen aan te spreken en sympathie te wekken, gebruikten de solidariteitsverenigingen krachtige beelden. Voor Nicaragua onderstreept Charel Roemer het belang van affiches, foto's en, in mindere mate, van stickers, pins, pamfletten, video's, kalenders enzovoort.

De beelden van deze verschillende media demoniseerden ‘de vijand’, namelijk het regime van Somoza en later de contrarevolutionairen, en schilderden het Nicaraguaanse volk af als slachtoffer. Ze toonden vooral vrouwen en jongeren, die verondersteld werden meer sympathie op te wekken. Bij de solidariteit met de Iraanse Revolutie zien we dezelfde mechanismen, ook al waren de formats minder gevarieerd, waarschijnlijk bij gebrek aan middelen. Het CSI en het VIK gebruikten affiches, maar bijvoorbeeld ook een pamflet om hun boodschap over te brengen.

Dit pamflet klaagt de afslachting van het Iraanse volk door het regime van de sjah aan. Vrouwen en kinderen staan centraal

Dit pamflet klaagt de afslachting van het Iraanse volk door het regime van de sjah aan. Vrouwen en kinderen staan centraal. Ontwerp: Willy Wolsztajn (In: Petit livre noir des pensées du shah d'Iran, 1978, Institut d'histoire ouvrière, économique et sociale (IHOES), Seraing)

De motieven van de actoren in de internationale solidariteitsverenigingen waren niet altijd belangeloos. Zo werden de Belgische socialisten actiever in de solidariteit met Polen nadat ze eind 1981 uit de regering-Martens V waren gestapt en in de oppositie belandden. Maar dat was nooit het enige bepalende element. Zo waren de christendemocraten zeer actief in de solidariteitsbewegingen, terwijl zij aan alle regeringen van de betreffende periode deelnamen. En bij de solidariteit met de Iraanse Revolutie namen vooral de oppositiepartijen in België het voortouw. Toch zien we dat ook de Franstalige socialisten – weliswaar schuchter – meededen, hoewel ze sinds de zomer van 1977 in de regering zaten. Dit toont de beperkingen van het door de Amerikaanse politicologen Margaret Keck en Kathryn Sikkink voorgestelde ‘boemerangmodel’. Daarbij vragen oppositiebewegingen in het buitenland aan activisten in het Westen om druk uit te oefenen op hun regeringen, zodat die op hun beurt druk zouden uitoefenen op de regeringen van die landen waarin die oppositiebewegingen actief zijn.42 Dit paradigma gaat tot op zekere hoogte op, maar ook wanneer activistische groepen verwant zijn met politieke families die regeringsverantwoordelijkheid dragen, werken ze er vaak volledig los van.

De internationale solidariteitsverenigingen waren trouwens niet allemaal gepolitiseerd. Bij de Latijns-Amerikaanse landen zien we niet alleen politiek lobbywerk, maar ook humanitaire acties. Voor Nicaragua en Guatemala werden campagnes gevoerd om verdwenen personen terug te vinden. Ook werd materiële bijstand verleend. Dat gebeurde vaak door ngo's, maar ook politieke solidariteitscomités werkten er regelmatig aan mee. De materiële hulp bleef evenmin beperkt tot bewegingen voor de derde wereld: in het geval van Polen voerden sommige groepen of organisaties, zoals de KU Leuven en de ULB, humanitaire actie zonder aan politiek te doen.

Om terug te komen op Iran: de door ons geïdentificeerde verenigingen hielden zich minder bezig met humanitaire acties en richtten zich dus resoluut op politieke solidariteit. Toch hebben de maoïsten van de ULB meegewerkt aan twee campagnes voor fondsenwerving van hun moederorganisatie. De eerste, eind 1977, was bestemd voor de Iraanse politieke gevangenen.43 De tweede, in het najaar van 1978, was bedoeld voor de slachtoffers van een aardbeving die begin september het oosten van Iran had getroffen.44

Naast politiek lobbywerk werden ook humanitaire acties opgezet door solidariteitsbewegingen. Deze affiche werd in 1980 uitgegeven door Oxfam-Wereldwinkels voor steun aan de wederopbouw in Nicaragua

Naast politiek lobbywerk werden ook humanitaire acties opgezet door solidariteitsbewegingen. Deze affiche werd in 1980 uitgegeven door Oxfam-Wereldwinkels voor steun aan de wederopbouw in Nicaragua. (Amsab-ISG)

Het zou simplistisch zijn om de humanitaire en de politieke solidariteit als twee volledig gescheiden entiteiten te beschouwen, aangezien sommige groepen beide beoefenden en de eerste soms het doel van de tweede kon dienen.

Tot besluit

In dit artikel hebben we naar een kleine internationale solidariteitsbeweging gekeken die er ondanks alles in geslaagd is een netwerk te mobiliseren. Deze beweging was duidelijk een verzameling van communisten, socialisten, vakbondsmensen, progressieve katholieken, pacifisten, een vereniging van maoïsten en een vereniging van moslims. Ze verenigde vooral ‘soixante-huitards’ en studenten, die vaak ook andere militante activiteiten ontplooiden.

De vergelijking met andere internationale solidariteitsbewegingen maakt het mogelijk een aantal specifieke kenmerken van de Belgische solidariteit met Iran te detecteren, zoals de relatieve afwezigheid van katholieken, die niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt; de rol van immigranten, die evenwel niet doorslaggevend is; of de verankering in een netwerk, waarvan de ontwikkeling tussen het eind van de jaren 1970 en de jaren 1980 het ontstaan van kleinere internationale solidariteitsbewegingen mogelijk heeft gemaakt.

De vraag rijst ook of de solidariteit met Iran deel uitmaakte van een derdewereldbeweging, met andere woorden of ze paste in het kader van de betrekkingen tussen ‘noord’ en ‘zuid’ zoals dat het geval is met de solidariteit met Latijns-Amerika, of van de betrekkingen tussen ‘oost’ en ‘west’, zoals bij de solidariteit met Oost-Europa. Aangezien Iran geen deel uitmaakt van het Oostblok, zouden wij deze beweging veeleer klasseren als een onderdeel van de noord-zuidbetrekkingen. Temeer omdat de hoop die de Belgische activisten voor Iran koesterden, deel uitmaakte van de solidariteit met de derde wereld, hier opgevat als de projectie van westerse revolutionaire hoop op de landen van de derde wereld.45 In dit verband herinneren we aan de kritiek van Edward Said op het westerse beeld van het Midden-Oosten.46 Hij beschouwde het als een fantasieconstructie van westerse oriëntalisten die het Midden-Oosten een denkbeeldige homogeniteit toeschreven. Saids stelling heeft kritiek gekregen, maar is niet ongegrond. Ze sterkt ons in onze mening dat de verwachtingen van de westerse actoren ten aanzien van de Iraanse Revolutie, vooral bij hen die nooit in Iran waren geweest, veeleer van persoonlijke aard waren dan geïnspireerd door de realiteit zoals de Iraniërs die beleefden. Misschien is deze lezing ook toepasselijk op andere gevallen van internationale solidariteit.

Hebben deze bewegingen voeling met de realiteit, of projecteren ze de hoop van de solidariteitsactoren?

Tot besluit willen we erop wijzen dat de internationale solidariteitsbewegingen niet onafhankelijk van elkaar waren en dat ze elkaar beïnvloedden. Zo overschaduwde de solidariteitsbeweging met Nicaragua die met Guatemala. Maar deze bewegingen konden ook een positieve invloed op elkaar hebben: de structuren die in vroegere bewegingen ontstaan waren, dienden vaak als basis voor latere.

Tot slot moeten we, ook al lijkt het evident, het belang van de historische context voor deze bewegingen onthouden, en in het geval van Iran het belang van de politieke geschiedenis. Zoals reeds vermeld is internationale solidariteit niet vrij van electorale belangen en kunnen de partijen die aan de macht zijn de betrokkenheid van de verschillende ideologische families bij de internationale solidariteit beïnvloeden, zonder daarom altijd beslissend te zijn. Maar ook andere factoren kunnen een rol spelen, zoals de economische situatie van de landen waarin deze bewegingen actief zijn, of de culturele identificatie met de bevolking van de betrokken landen.

Ontdek binnenkort het volledige nummer van Brood & Rozen

Over de Belgische solidariteitsbeweging met de Iraanse oppositie, het eerste communistische gemeenteraadslid in Vlaanderen, Ferdinand Minnaert, een beeldverhaal over de Kommunistische Partij van België, de rijke collectie Camille Huysmans, en een boek dat de geschiedenis van bakkers en hun brood uit de doeken doet.

  1. 1. Olivier FILLEULE, Mobilisation des ressources. In: Christophe LE DIGOL (ed.), Dictionnaire de sociologie, Parijs: Universalis, 2015, e-book.
  2. 2. Kim CHRISTIAENS & Idesbald GODDEERIS, Beyond Western European Idealism: A Comparative Perspective on the Transnational Scope of Belgian Solidarity Movements with Nicaragua, Poland and South Africa in the 1980s. In: Journal of Contemporary History, 50(2015)3, pp. 632-655.
  3. 3. Jan VAN DE POEL, De derdewereld-, internationale solidariteits- en andersglobaliseringsbeweging. In: Patricia VAN DEN EECKHOUT & Guy VANTHEMSCHE (eds.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-21e eeuw, Brussel: Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 2017, vol. 2, pp. 1099-1108.
  4. 4. Christian LAHUSEN, Mobilizing for International Solidarity. Mega-Events and Moral Crusades. In: Marco GIUGNI & Florence PASSY (eds.), Political Altruism? Solidarity Movements in International Perspective, Lanham/Boulder/New York/Oxford: Rowman and Littlefield, 2001, pp. 177-196.
  5. 5. Amsab-ISG, Archief Organe de l'Association des étudiants iraniens en Belgique, nr. PAD/0233, Iran Information, 1(1977), p. 2.
  6. 6. Opgericht in 1941, werd deze partij streng onderdrukt nadat een van haar leden in 1949 een poging had gedaan de Sjah te vermoorden. Aanvankelijk was zij vooral gekant tegen de persoon van de Sjah, maar in 1975 verklaarde zij zich tegen het monarchale beginsel te verzetten. Na de revolutie steunde de Toudeh Khomeini, maar deze keerde zich in 1982 tegen de partij nadat hij de rest van de oppositie had uitgeschakeld. Zie : Torāb ḤAQŠENĀS, Communism III. In Persia after 1953. Op: Encyclopædia Iranica, https://iranicaonline.org/articles/communism-iii, 15/12/1992, laatst gewijzigd op 27/10/2011.
  7. 7. Mohammad ZAHEDI, Des pratiques malhonnêtes. In: Le Drapeau rouge, 25/09/1978.
  8. 8. ULB, Archief ODYSI, nr. 21SS/CE, Censure à l’ULB, 18/01/1978.
  9. 9. ULB, Archief Association des étudiants iraniens en Belgique, nr. 19SS/CE, Non à Farah en Belgique!, 7/11/1977.
  10. 10. Kim CHRISTIAENS, Orchestrating Solidarity: Third World Agency, Transnational Networks & the Belgian Mobilization for Vietnam and Latin America 1960s-1980s, KU Leuven, doctoraat, 2013, pp. 171-260.
  11. 11. Charel ROEMER, Comment transmettre l’image d’une "révolution à visage humain": le cas du mouvement de solidarité avec le Nicaragua sandiniste. In: Ludo BETTENS, Bénédicte ROCHET, Florence GILLET, Christine MACHIELS, Anne ROEKENS (eds.), Quand l'image (dé)mobilise. Iconographie et mouvements sociaux au XXe siècle, Namen: Presses universitaires de Namur, 2015, pp. 53-71.
  12. 12. François Houtart (1925-2016) was socioloog en theoloog van de Katholieke Universiteit Leuven. Nauw verbonden met de Young Christian Workers, reisde hij veel en kreeg internationale erkenning. Hij was de auteur van talrijke publicaties over de verhouding tussen katholicisme en marxisme in ruime zin. Zie: Geoffrey PLEYERS, François Houtart - Une sociologie de la libération. In: Topologik, 22(2017), pp. 16-25.
  13. 13. Zie in het bijzonder de archieven van Florent Peeters en het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) bij het KADOC-KU Leuven: KADOC, Archief Florent Peeters, nr. BE/942855/1995, 321, Documentatiedossier betreffende Iran; KADOC, Archief Algemeen Christelijk Vakverbond, nr. BE/942855, 15, Iran, Indonesië, Ierland, Israël. Peeters bewaart persknipsels over de opkomst van de politieke islam in Iran vanaf eind 1978, terwijl het ACV zich zorgen maakt over het lot van de Iraanse arbeiders onder Khomeini. De vakbond onderhoudt zelfs contacten met de Volksmujahedin, een marxistische guerrillaorganisatie.
  14. 14. Joren JANSSENS, Tussen de wapens en het volk. Vlaamse en Europese solidariteit met de Guatemalteekse revolutie, 1979-1996. In: Brood & Rozen, 22(2017)1, pp. 5-27.
  15. 15. Afshin MATIN-ASGARI, Iranian student opposition to the shah, Costa Mesa: Mazda Publishers, 2002, 285 p.
  16. 16. Clément THERME, Les relations entre Téhéran et Moscou depuis 1979, Parijs: Presses universitaires de France, 2012, pp. 43-48.
  17. 17. ULB, Archief Association des étudiants iraniens en Belgique, nr. 19SS/CE, Non à Farah en Belgique!, 07/11/1977.
  18. 18. Caroline SAPPIA & Paul SERVAIS, Les relations de Louvain avec l’Amérique latine. Entre évangélisation, théologie de la libération et mouvements étudiants, Louvain-la-Neuve: Academia Bruylant, 2006.
  19. 19. Jos CLAEYS & Kim CHRISTIAENS, Forgotten Friends and Allies. Belgian Social Movements and Communist Europe (1960s-1990s). In: Kim CHRISTIAENS, John NIEUWENHUYS, Charel ROEMER (eds.), International Solidarity in the Low Countries during the Twentieth Century. New Perspectives and Themes, Oldenburg: De Gruyter, 2020, pp. 159-182.
  20. 20. Idesbald GODDEERIS, Solidarity with Solidarity. Western European Trade Unions and the Polish Crisis, 1980-1982, Lanham: Lexington Books, 2010, pp. 243-268.
  21. 21. John NIEUWENHUYS, Belgium's Wider Peace Front? Isabelle Blume, the Peace Movement and the Issue of the Middle East (1950s-1970s). In: Kim CHRISTIAENS, John NIEUWENHUYS, Charel ROEMER (eds.), International Solidarity in the Low Countries during the Twentieth Century. New Perspectives and Themes, Oldenburg: De Gruyter, 2020, pp. 275-310.
  22. 22. John NIEUWENHUYS, La cause palestinienne en Belgique: enjeux d’une histoire par le bas. In: Contemporanea, https://www.contemporanea.be/nl/article/2017-2-review-fr-nieuwenhuys, 2017.
  23. 23. Joseph DELLATTE, Le mouvement transnational de solidarité avec la résistance afghane en Belgique et son réseau européen (1979-1989), ULiège, masterproef, 2013, 204 p.
  24. 24. Willy Wolsztajn (1949) was een van de afficheontwerpers van de Belgische KP in de jaren 1970. Hij is zowel een kind van het traditionele communisme, als van de meer libertaire sfeer van mei 1968. Zie: Rik HEMMERIJCKX, Een engagement als afficheontwerper: Willy Wolsztajn. In: Brood & Rozen, (1997)4, p. 135.
  25. 25. Kim CHRISTIAENS, States Going Transnational. Transnational State Civilian Networks and Socialist Cuba and Sandinista Nicaragua Solidarity Movements in Belgium (1960s-1980s). In: Revue belge de philologie et d'histoire, 89(2011)3, pp. 1277-1305.
  26. 26. Kim CHRISTIAENS, From the East to the South, and Back? International Solidarity Movements in Belgium and New Histories of the Cold War, 1950s-1970s. In: Dutch Crossing, 39(2015)3, pp. 215-231.
  27. 27. Idesbald GODDEERIS, Solidarity or Indifference? Polish Migrants in Belgium and Solidarność. In: Kim CHRISTIAENS, John NIEUWENHUYS, Charel ROEMER (eds.), International Solidarity in the Low Countries. New Perspectives and Themes, Oldenburg: De Gruyter, 2020, pp. 371-398.
  28. 28. Nader VAHABI, La migration iranienne en Belgique. Une diaspora par défaut, Parijs: L’Harmattan, 2011, 209 p.
  29. 29. Interview met J. B. (anoniem lid van het CSI) door Sacha Habibi, 29/01/2020.
  30. 30. Charel ROEMER, La révolution sandiniste au Nicaragua. Un dernier espoir des mouvements de solidarité politique? Les comités de solidarité avec le Nicaragua en Belgique et au Grand-Duché du Luxembourg de 1978 à nos jours, ULB, masterproef, 2011, p. 79.
  31. 31. Kim CHRISTIAENS, Een verdedigingslinie van de revolutie. Nicaraguacomités in België en politieke solidariteit in een transnationaal netwerk (1977-1990). In: Brood & Rozen, 14(2009)4, pp. 29-49.
  32. 32. Walter LOTENS, Deuken in Sandino’s hoed. Over internationale solidariteit, Mol: Uitgeverij Libertas, 1998, 233 p.
  33. 33. Interview met J. B. (anoniem lid van het CSI) door Sacha Habibi, 29/01/2020.
  34. 34. Mohammad ZAHEDI (‘M. Peyguir’), L’Iran. In: Le Monde et la paix, 2(1976)7-8, pp. 4-5.
  35. 35. Patrick STOUTHUYSEN, Oud en nieuw in één. De vredesbeweging als atypische nieuwe sociale beweging. In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34(2004)3, pp. 399-419.
  36. 36. CSI, À propos des droits de l'Homme en Iran. In: Journal des juristes démocrates, 11(1977), p. 2.
  37. 37. Amsab-ISG, Archief Comité solidarité Iran, nr. PAD/2447, Le Bulletin d'information du Comité solidarité Iran, 4(1977), p. 15.
  38. 38. Kim CHRISTIAENS & Idesbald GODDEERIS, Beyond Western European Idealism […], p. 651. Dit citaat is vertaald uit het Engels.
  39. 39. ULB, Archief Amnesty International section Belgique francophone, nr.040Z, Communiqués divers.
  40. 40. Marie-Thérèse COENEN & Serge GOVAERT, Le Rassemblement des progressistes. 1944-1976, Parijs/Brussel: De Boeck université/Larcier, 1999, 248 p
  41. 41. Pauline DEWANDRE, Initiatives de solidarités contre la répression en Tchécoslovaquie en Belgique francophone. Autour des 10 ans du Printemps de Prague et l'invasion soviétique (1977-1979), ULiège, masterproef, 2017, 144 p.
  42. 42. Margaret KECK & Kathryn SIKKINK, Activists Beyond Borders. Advocacy Networks in International Politics, Ithaca: Cornell University Press, 1998.
  43. 43. ULB, Archief Association des étudiants iraniens en Belgique, nr. 19SS/CE, Appel aux dons en faveur des prisonniers politiques iraniens, 1 december 1977.
  44. 44. ULB, Archief Association des étudiants iraniens en Belgique, nr. 19SS/CE, Appel aux dons de l'AEIB en faveur des sinistrés iraniens, 27 september 1978.
  45. 45. Maxime SZCZEPANSKI-HUILLERY, "L'idéologie tiers-mondiste". Constructions et usages d'une catégorie intellectuelle en "crise". In: Raisons politiques, 18(2005), pp. 27-48.
  46. 46. Edward SAID, Orientalism, New York: Pantheon, 1978, 368 p.