162

Een album vol duetten. Op de nieuwe Xiu Xiu-plaat ‘OH NO’ passeren met onder meer Greg Saunier en Liz Harris als zangpartners niet de minste namen de revue. We spreken frontman Jamie Stewart over hoe de samenwerking met bevriende artiesten, de zwarter dan zwarte kleren van The Cure en zijn opstandige kamerplanten hem belangrijke levenslessen bijbrachten.

Na zo’n twee decennia aan eigenzinnige elektronica, catchy popmelodieën en nummers met beladen onderwerpen als depressie en seksualiteit, is Xiu Xiu uitgegroeid tot een gerenommeerde alternatieve naam, terwijl met recente werken ‘Forget’ en ‘Girl With Basket Of Fruit’ nog steeds verrast en overtuigd werd. Met de succesvolle herinterpretatie van de Twin Peaks-soundtrack en het Nina Simone-coveralbum bewees de band daarnaast er niet bang voor te zijn om wat albumconcepten betreft buiten geplaveide paden te treden. Met het nieuwe album ‘OH NO’ in aantocht, blijkt dat ditmaal door een volledige plaat vol duetten met bevriende artiesten op te nemen. Een Xiu Xiu-plaat die bijwijlen serener dan ooit klinkt, lijkt een album in teken van bezinning.

Dankjewel

‘Vlak nadat we aan het album begonnen, heeft in een kort tijdsbestek een aantal mensen waar ik vrij close mee was tegen me gelogen en me op verschillende manieren laten zitten,’ vertelt Stewart. ‘Ik ben iemand die snel van streek raakt, en dat bleef voor mij zowel op professioneel als emotioneel vlak niet zonder gevolgen. Dat resulteerde in heel wat therapie, waarbij ook dingen naar boven kwamen waar ik al mijn hele leven mee worstel. Maar het was juist op het moment dat ik me verslagen voelde, verdrietig en boos op de mensheid in het algemeen, dat anderen plots contact met me opnamen – mensen waarmee ik in geen jaren had gesproken – gewoon om te vragen hoe het met me ging. Meestal op heel eenvoudige manieren, door simpelweg ‘hallo’ te zeggen. Ze leerden me de positieve kant van menselijke interactie zien, waardoor ik doorkreeg dat mijn door de jaren heen opgebouwde aannames over hoe shit mensen over het algemeen zijn, misschien niet bleken te kloppen. Door een album met duetten te maken kon ik dat vangen en verder onderzoeken. Het album is bedoeld als een ‘dankjewel’ aan de vrienden en collega’s die zich in die tijd om mij bekommerden.’

Op die manier valt de thematische insteek van het album volgens Stewart samen met het maakproces ervan. Het levert een sterrencast aan bevriende muzikanten op: onder meer Haley Fohr (Circuit Des Yeux), Angus Andrew (Liars) en Liz Harris (Grouper) hebben zangpartijen op zich genomen. ‘Pas tijdens het werken aan het album besefte ik hoeveel beter iedereen die ik had uitgenodigd bleek te kunnen zingen dan ik. Angstaanjagend,’ lacht Stewart. Iedere artiest werd een tekst en een richtlijn voor de melodie opgestuurd, alhoewel hij daarbij aangaf dat ze die richtlijn ook mochten negeren. Zo bleek Fohr op ‘The Grifters’ volledig haar eigen plan getrokken te hebben. ‘Haar vocalen waren ingewikkeld en gelaagd, veel meer doorontwikkeld dan ik zelf naar zou hebben gestreefd. Dat gaf het lied een hele nieuwe dimensie mee.’

Zwart

Een van de meest opvallende albumtracks is de samenwerking met zangeres Chelsea Wolfe, waarmee Stewart The Cure’s ‘One Hundred Years’ herinterpreteert. ‘Die cover is zowel een ‘dankjewel’ aan het lied als aan de band zelf. Het is misschien wel het beste goth-liedje aller tijden, en The Cure zelf was de eerste band die ik op eigen houtje ontdekte: de ‘Kiss Me, Kiss Me, Kiss Me’-cassette heb ik in mijn eerste twee middelbare schooljaren zo’n beetje iedere nacht voor ik ging slapen gedraaid. Hun liedjes zijn zowel agressief als mooi en romantisch,’ zo verklaart Stewart zijn vroege voorliefde voor de band. ‘En dan natuurlijk hun gitaren en kleding die nog zwarter dan zwart waren, wat sindsdien permanent in mijn geheugen is gegrift.

Maar juist omdat ze op esthetisch vlak zo sterk zijn, wordt soms over het hoofd gezien hoe goed hun liedjes wel niet zijn. Er zijn weinig bands die het in zich hebben om muziek te maken die aan de ene kant toegankelijk is, maar ook interessant en inspirerend blijft,’ beschrijft hij. ‘Het is een beetje onnozel en haast iets voor een tiener om zo’n cover op het album te zetten, maar laten we wel wezen: naar welke andere band dan The Cure zou je grijpen tijdens een zenuwinzinking?’, grapt Stewart, maar vervolgt op serieuze toon: ‘Het is de band waar muziek voor mij mee begon, dus wanneer je in de put zit, richt je je op een sterke basis vanwaaruit je jezelf weer kan oppakken.’

Cocon

Dat het opnameproces en Stewarts gevoelswereld op het nieuwe album sterk met elkaar verweven zijn, blijkt onder meer uit hoe zijn eigen huis regelmatig het decor vormt voor de teksten op ‘OH NO’. ‘Eerlijk gezegd ben ik er een beetje huiverig voor om over de pandemie te beginnen omdat dat zo’n saai onderwerp is, maar dat het album in mijn thuissituatie is gemaakt, is zeker in de teksten geslopen. De teksten zijn thuis geschreven en de muziek in mijn thuisstudio opgenomen. Het album is gemaakt vanuit een soort kwetsbare cocon, en uit de teksten wordt overduidelijk dat mijn gehele emotionele leven zich in deze kamers heeft afgespeeld. Het waren de plekken waar ik aan mijzelf probeerde te werken om te groeien als mens.’

Het meest concrete voorbeeld daarvan is wellicht de meermaals terugkerende rumpus room, waar zowel op ‘Sad Mezcalita’ als op ‘Rumpus Room’ over wordt gezongen. ‘Ik deel een huis met Angela [Seo, tb], mijn bandmaat en beste vriendin. Ze heeft, naast haar eigen slaapkamer, ook nog een extra kamer die aanvankelijk vrijwel leeg was, op een roze tapijt en een bank in de vorm van een schaap na. Meestal kwamen we daar alleen om wat te hangen of te drinken, maar later is die kamer voor mij symbool gaan staan voor een kamer om problemen aan te gaan en ze te onderzoeken. We zijn het de ‘rumpus room’ gaan noemen. Een letterlijke, maar ook figuurlijke plek om iets op het spel te zetten, zonder dat je zeker bent van de uitkomst: een risico nemen met mogelijk fatale afloop, maar wat ook kan leiden tot positieve uitkomsten,’ verklaart Stewart.

Ook met het slotgedichtje op ‘ANTS’ lijkt hij zichzelf op een vergelijkbare manier uit te dagen: 'Little ants, take a chance / When you dance / It could be the last dance you ever do!'. 'Het gedicht is vergelijkbaar met de ‘rumpus room’: waag het erop! Een grote drijfveer achter het album was voor mij om voorbij vijandigheid jegens andere mensen te groeien. Ik ben van nature een kribbig iemand. Met dit album wilde ik daaraan werken, om zo voorbij die sociale angst te geraken.'

Gevangenen

Daarmee is de rondleiding door Stewarts woning nog niet ten einde. ‘Ik heb een woonkamer die vol staat met planten,’ vervolgt Stewart, waarna hij zijn laptop omdraait om zijn woonkamer te filmen. Te zien is een sobere kamer waar haast niets instaat – dat wil zeggen, op tientallen kamerplanten na, waarvan een groot deel het plafond gemakkelijk weet aan te tikken. ‘Ik heb geen kinderen, zal ze ook nooit krijgen, en ook onze kat is een tijdje geleden overleden. Al mijn moederinstincten worden dus op het verzorgen van die planten botgevierd,’ zo begint Stewart zijn verklaring, maar voordat hij aan zijn anekdote over de kamerplanten begint, moet hij eerst zijn relatie ten opzichte van drugs toelichten: ‘Het volgende gaat vast krankzinnig klinken, maar goed: weet je, eigenlijk heb ik nooit veel drugs gebruikt.

Mijn vader was eraan verslaafd, en drugs hebben uiteindelijk tot zijn dood geleid, dus toen ik opgroeide ben ik altijd huiverig geweest om drugs te gebruiken, nog zeker tot ik dertig was. Tegenwoordig gebruik ik af en toe hallucinogenen voor de lol. Dat is voor mij eigenlijk niet verbonden aan creativiteit, maar ik voel me er soms vrijer door. Je leert er soms door zien hoe bijzonder iets eigenlijk is,’ vertelt Stewart, die na deze omweg weer terugkeert bij zijn kamerplanten. ‘Zoals bijvoorbeeld de natuur. Iets vergelijkbaars heb ik ook ervaren toen ik eens met drugs op naar de kamerplanten keek, en het was alsof ze tegen me zeiden: ‘Rot op, mens, laat me met rust!’,’ lacht Stewart. ‘De mens doet er alles aan om de natuur te vernietigen, en de natuur heeft inmiddels genoeg van ons. Ik bedoel: ik doe natuurlijk mijn best om ze goed te verzorgen, maar laatst realiseerde ik me dat ze eigenlijk net mijn gevangenen zijn. Die planten horen niet in mijn woonkamer thuis. Afijn, dat heeft ertoe geleid dat twee liedjes over de natuur gaan, en over hoe mensen de natuur achteloos verwaarlozen,’ vertelt Stewart, daarmee verwijzend naar de meeslepende Saunier-samenwerking ‘Goodbye For Good’ en ‘It Bothers Me All The Time’, de samenwerking met Shearwater-leadzanger Jonathan Meiburg. Beide liedjes barsten dan ook op thematische en alarmerende wijze uit in een apocalyptisch, noisy kabaal.

Capuchonvogel

Stewart vertelt dat die waardering voor de natuur er bij hem met de paplepel is ingegoten. ‘Ik heb het geluk gehad om hier in het biodiverse Californië op te groeien. Ook zijn mijn opa en mijn moeder allebei grote natuurliefhebbers.’ Zodoende is het niet vreemd hoeveel flora, maar ook fauna op de plaat de revue passeert: van ratten en vogelbekdieren tot aan caracara’s. ‘Voor mij zijn dat geen symbolische, maar directe verwijzingen. Iedere verwijzing naar een vogel of plant gaat over die specifieke vogel of plant, zonder spiritualiteit daaromheen, maar wel met een waardering voor dat specifieke wezen.’ Stewarts favoriete vogel blijkt echter vooralsnog te ontbreken.

‘Mijn favoriete vogel is de capuchonvogel. Alhoewel ik ze nog niet in mijn teksten genoemd heb, zijn ze al wel te horen op de plaat ‘Unclouded Sky’.’ Voor die plaat maakte Stewart een tocht naar Guyana om vogels te spotten. ‘Capuchonvogels zijn ongeveer ongeveer dertig centimeter groot en hebben een lang, grijs gezicht. Hun oranje veren lijken haast op een vacht, alsof ze een hermelijnen jas aanhebben. Ze zien er bijzonder vreemd uit. Hun geluid klinkt alsof je een stuiterbal in een vleesmolen gooit: ‘BRAHHHH,’ bootst Stewart na. ‘Een lang, vreselijk gekerm, dat precies klinkt zoals ze er ook zelf bijstaan. Daar lijken ze zich volledig zelfbewust van. Het zijn onbehouwen schepsels, en dat heeft iets moois. Als iemand die zelf vreemd is, waardeer ik vreemde schepsels,’ zo verklaart hij zijn favoriet. ‘Ik moet ze maar op het volgende album bij naam noemen.’

Mezcal

Niet alleen planten en dieren, maar ook heiligen kregen een eerbiedige plek toebedeeld: zo zingt Stewart op ‘Saint Dymphna’ over de heilige van geesteszieken. ‘Momenteel probeer ik minder te drinken. Nou heb ik de pech een behoorlijke en goedgevulde bar in mijn huis te hebben, wat, laten we wel wezen, een best wel slecht idee is als je probeert om minder te drinken. Ik worstel met depressie, en een symptoom daarvan is dat ik te veel drink.

Nu heb ik een prentje van Saint Dymphna op zo’n manier op mijn bar gezet dat, wanneer ik een tweede flesje wil pakken, het prentje omvalt. Na mijn eerste flesje, herinnert zij mij er zo aan om het daarbij te laten, als een fysiek hulpmiddel om me beter voor mijn eigen lichaam te laten zorgen. Maar ook Angela heeft een beeldje van haar. Ze werkt in de zorg, en tijdens de pandemie is het voor haar natuurlijk een stressvolle periode met werkdagen van soms wel twaalf uur. Voor haar is Saint Dymphna ook een soort bondgenoot,’ vertelt Stewart.

Ook de hoes blijkt een link met alcohol te hebben. ‘Angela en ik zijn allebei verzamelaars. Zo verzamelt Angela onder meer flesjes mezcal,’ daarmee doelend op een Mexicaans alcoholische agave-drankje, waarnaar ook wordt verwezen in het openingsnummer ‘Sad Mezcalita’. ‘De kleuren van het album komen van een etiket van het mezcal-merk Madre. Onze vormgever heeft de kleuren ervan overgenomen voor de albumhoes. De ogen komen weer van een schoonheidssalon hier om de hoek. We wonen in een vrijwel volledig Mexicaanse wijk. Hier zijn amper winkelketens, de meeste winkels zijn particulier. Om die reden is het merendeel van de uithangborden van de winkels meestal zelfgemaakt, waardoor ze er vaak prettig onevenwichtig uitzien, alsof een oom van de eigenaar het uithangbord in elkaar heeft geknutseld.’

Keyboarddemo’s

Toen Stewart het album dacht te hebben afgerond, bleek er nog genoeg werk aan de winkel. ‘Zonder Lawrence English, Angela Seo en Greg Saunier was het album niet geworden zoals het nu is. Greg is een muzikaal genie. Hij kan spelen wat je maar wil, heeft een absoluut gehoor en een geweldig gevoel voor harmonie. Hij heeft een hele hoge falsettostem, waarmee hij op een van de liedjes op ‘OH NO’ een haast onhoorbaar hoge noot zingt. Maar als je de toon weghaalt, mist er duidelijk iets. Hij voegde op zulke manieren heel concreet iets aan de muziek toe,’ stelt Stewart. Ook bandlid Seo was als referentiekader onmisbaar. ‘Als ik creatief gezien vastloop, en bijvoorbeeld niet weet welke van de twaalf keyboarddemo’s te kiezen, klop ik bij haar aan. Ze luistert dan even en antwoordt zonder twijfel: ‘nummer zeven’, en vertrekt weer. Een enkele keer denk ik het met haar oneens te zijn, maar wanneer ik dan twee dagen later er zelf opnieuw naar luister, heb ik iets van: ‘Verdomme, ze had gewoon gelijk!’.

Ik twijfel veel en het is voor mij lastig om te reflecteren op mijn muziek omdat ik er zelf zo weinig afstand van heb. Dat ik op haar, maar ook op Gregs intuïtie kan vertrouwen is heel fijn.’ Lawrence English heeft veel op conceptueel vlak aan het album toegevoegd. ‘Dan miste hij nog hoorns of een noisestuk in een nummer, of vond juist dat de drums weggelaten konden worden. Toen ik dacht dat de plaat af was, kwam hij met een waslijst aan dingen die ik nog moest aanpassen. Sindsdien is er nog zeker een kwart van het album veranderd, waarna de liedjes pas echt tot leven kwamen. Hij was niet bang om grootse akkoorden in te zetten die ik zelf niet zo snel zou gebruiken, zoals bijvoorbeeld op ‘A Bottle Of Rum’,’ zegt Stewart, en concludeert tevreden: ‘Hopelijk kan ik dit productie-trio blijven aanhouden voor de komende platen.’