september 2022, nummer 3

Eind oktober ging In Flanders Fields Museum-directeur Piet Chielens met pensioen, na een carrière van 25 jaar bij het museum. Dat betekent niet: boeken toe, en vaeret wel, museum. Bien au contraire: sindsdien zet Chielens zich in als vrijwilliger. Het maakt van hem een (nog) vrij(er) man, met veel plannen en een even grote drive. Een gesprek over leven en werk, en over de koterijen in het cultuurbeleid.

We ontmoeten Piet op een mooie zomerdag in het kenniscentrum van het museum, op de benedenverdieping van de Lakenhallen. Aan een aantal werkplaatsen wordt geconcentreerd gearbeid; hier is het dat tentoonstellingen en projecten worden uitgedacht, plannen worden gesmeed en ‘in de diepte’ wordt gewerkt. Dat kenniscentrum is een van die realisaties waar Piet Chielens zichtbaar trots op is. “Ik heb vaak gezegd dat ik als historicus geboren ben,” lacht hij. Je zou het hem niet nageven, maar Piet studeerde geen geschiedenis, wel economie. “Maar gezien de plek waar ik geboren ben, Reningelst, nabij Poperinge, heb ik die voorliefde voor geschiedenis als vanzelf meegekregen.” Hij noemt de Westhoek weleens “de grootste begraafplaats van Europa.”

Gone West © comingworldrememberme, VisitFlanders, via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0

Gone West, comingworldrememberme

Via via werd Chielens – geheel onverwacht – na zijn studies gevraagd om een bankfiliaal te leiden; hij was een van de weinige jongeren die eind jaren 1970 na hun studies in Gent, Brussel of Leuven terugkeerden naar de streek, die destijds af te rekenen had met een hoge werkloosheidsgraad. “Ik had niet echt een carrièreplan. Tijdens mijn studies had ik wel al wat voor de BRT gewerkt en ik overwoog om de journalistiek in te gaan. Ik was zo’n vragend jongetje dat de hele tijd benieuwd was. Als bankdirecteur deed ik hetzelfde, want onder mijn cliënteel telde ik zeventien veteranen van de Eerste Wereldoorlog. Die hadden al snel door dat ik meer interesse had in hun verhalen dan in hun centen.” (lacht) Hij legde van kindsbeen af een onverzadigbare honger aan de dag naar verhalen uit de eerste hand en ander bronnenmateriaal. Bepalend bleken de oorlogsdagboeken van pastoor Achiel Van Walleghem1 die hij al op de lagere school las. In 1992, nog tijdens zijn ‘bank-tijd’ dus, stond hij mee aan de wieg van de Vredesconcerten in Passendale. Het kriebelde.

Participatief avant la lettre

“Mijn verhaal bij het In Flanders Fields Museum (IFFM) begint in 1995. De dienst toerisme van de Provincie West-Vlaanderen vond dat het museum niet meer aangepast was aan de tijd, in schril contrast met de resultaten van een ander onderzoek. Daaruit bleek dat men de komende jaren steeds meer belangstelling voor de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog verwachtte, en dus ook bezoekers. Maar jaar na jaar kwamen er steeds minder bezoekers naar het museum. Jan Dewilde was destijds de enige werknemer van de Ieperse musea en was dus ook verantwoordelijk voor álle musea; het Onderwijsmuseum, het Merghelynck Museum, het Stedelijk Museum en de voorganger van IFFM. Die eerste drie zijn nu versmolten tot het Yper Museum. 2Van een archiefwerking was toen amper sprake.” Zowel bij de provincie als de stad wist men dat er iets moest gebeuren. Maar wat? Er werd een zeskoppige denktank opgericht om een nieuwe invulling aan het museum te geven. Die bestond uit drie vrijwilligers, iemand van de provincie, Jan Dewilde en ook Piet, die hiervoor gevraagd werd. 

Fragment (3 en 4 december 1917) uit de oorlogsdagboeken van Achiel Van Walleghem, dorpspastoor van Dikkebus. Bron: In Flanders Fields

Fragment (3 en 4 december 1917) uit de oorlogsdagboeken van Achiel Van Walleghem, dorpspastoor van Dikkebus.

“Voor mij was de kern van het inhoudelijk concept duidelijk. Ik wou heel graag de verhalen brengen van doodgewone mensen in oorlogstijd – een invalshoek die ik van nature uit hanteerde, maar die toen zeer innovatief bleek. Het was dus participatie avant la lettre. (glimlacht) Wat we niet wilden was een expliciet, klassiek groot oorlogsnarratief neerzetten. Maar wel: hoe vergaat het anonieme mensen op het wereldtoneel? Het doel was om die grote oorlogsgeschiedenis naar een heel divers publiek te vertalen, én dus ook om daardoor een breder publiek te bereiken. Impliciet wilden we ook een pacifistische en internationalistische boodschap brengen, want een nieuw museum hoorde bij de opdracht van Ieper Vredesstad die toen ontstond. De combinatie hiervan was op dat moment uniek. Bovendien belangt deze oorlog ook echt iedereen aan – je kan de 20e eeuw en ook vandaag niet begrijpen als je geen inzicht hebt in de Eerste Wereldoorlog.”

Toen het concept er lag, werd Piet gevraagd om in de jury mee te oordelen over de scenografie. “Ook dat zou een erg belangrijk aspect van het nieuwe museum blijken. Op dat moment had je in België weinig innovatieve bureaus. Akkoord, je had er met een binnenhuisarchitect, een vormgever en iemand die teksten schreef en dat was het wel zo’n beetje. Met het Britse bureau Event Communications was er meteen een klik, ook dankzij hun theatrale scenografievoorstellen. En toen ik dacht dat het verhaal er voor mij opzat, werd ik gevraagd om het nieuwe museum te helpen realiseren en mee te gaan leiden.”

Het kenniscentrum zat al embryonaal in het nieuwe museumverhaal vervat. “Eind jaren 80 had de stad Ieper de oorlogscollectie van veearts Caenepeel3 aangekocht, een verzameling van 1.500 à 2.000 werken over voornamelijk regimentsgeschiedenissen. Dat was het fundament van onze collectie van het kenniscentrum en dus een inhoudelijk zeer belangrijke bron, voor alles wat we doen.”

Overtroffen verwachtingen

Volgens Piet had het nieuwe museum nooit de wind in de zeilen kunnen krijgen zonder de steun van de provincie. De stad Ieper had er op haar eentje eenvoudigweg niet de middelen voor. “Het waren de deputés van cultuur en toerisme die het dossier op tafel legden, die ervoor zorgden dat de denktank ontstond én dat de ideeën konden gerealiseerd worden.” Het eerste doel was de 80-jarige herdenking van het einde van de oorlog in 1998. “Voor de opening van het museum was ik in dienst van de provincie, als provinciaal coördinator. De stad wilde en kon pas investeren van zodra er via het publiek ook inkomsten waren. Het was echt een avontuurlijke tijd. (glimlacht) Het werd me heel snel duidelijk dat we onze ambities via het publiek – zeg maar hoge bezoekersaantallen – moesten realiseren. In die beginjaren hadden we een veel te klein team om dat te doen, en toch hebben we het gedaan. Ook nu nog zijn we met te weinig.” Algauw bleek dat het museum de verwachtingen waarmaakte, en nog meer dan dat; al na een half jaar waren er zo’n 100.000 bezoekers geweest. Dat werden er jaarlijks gemiddeld zo’n 216.000, tot de renovatie in 2012. Zes jaar later verwelkomde het IFFM bijna een kwart miljoen bezoekers.4

Over het belang van bezoekersaantallen gesproken: dat brengt ons linea recta naar het erfgoedbeleid. “De zwartste dag in mijn carrière was toen beslist werd om ‘cultuur’ aan de provinciale bevoegdheid te onttrekken. Dat bovenlokale niveau heeft er op verschillende momenten in mijn carrière voor gezorgd dat er op lokaal vlak wat kon gebeuren. ‘Brussel’ kan dat nooit opvangen. Hoe kunnen kleinere plekken als Vleteren, Alveringem en ook Ieper … ooit grote investeringen doen? Voor elke euro die de stad en gemeente op tafel legde, paste de provincie er een bij. Dat is weggevallen en betekent de facto de halvering van de middelen.” Toch zijn er ook positieve aspecten te melden: “De professionalisering van de erfgoedsector is  toegenomen; te beginnen met de komst van het Museumdecreet in 1998, wat nu het Cultureelerfgoeddecreet is. Toen dienden we nog in met alle Ieperse musea samen. Uiteindelijk kozen we ervoor om de musea op te splitsen, en werd IFFM ‘landelijk ingeschaald’. De andere musea werden regionaal en lokaal. Het grote probleem is dat het globale, Vlaamse budget voor erfgoed en musea echt ontoereikend is. Dat zorgt voor een achterstand, die kristalhelder is als je een benchmark houdt met de musea in het buitenland. Wij hebben ons steeds ingeschreven in grote buitenlandse, vooral Europese programma’s rond WO I: een voortdurende zoektocht naar middelen. Daarenboven konden we vaak via ‘toerisme’ een beroep doen op extra middelen – en dus niet via cultuur. Middelen uit cultuur zorgen ervoor dat je fundamenteel onderzoek kan doen.” De link met toerisme is vanzelfsprekend, zeker in de Westhoek. “Er is zoveel erfgoed dat buiten ligt, in de streek rondom het museum. Het museum is in feite dat erfgoed aan het borgen, met allerlei projecten over het landschap. Ook waren er tijdens de herdenking van 100 jaar WO I een aantal initiatieven. Ik denk met name aan het zeer succesvolle project Gone West.5

Onderzoek blijkt een van Piets stokpaardjes: “Onderzoek moet je steeds uit de brand slepen. Er wordt ook veel te snel gezegd dat ‘de academische wereld het wel zal opnemen’. Maar dat klopt gewoon niet! Wij zijn de hele tijd met onderzoek bezig en agenderen het, in tegenstelling tot de universiteiten. Daar spelen andere factoren mee, ook met betrekking tot de financiering. Zeker, de militaire geschiedenis van WO I wordt gegeven aan de militaire school in Brussel. Maar dat is zowat de enige plek. In de jaren 90 was Sophie De Schaepdrijver ermee bezig. Niet in België, maar wel aan een Amerikaanse universiteit …” Sinds 2010 geven Piet en Dominiek Dendooven samen een cursus geschiedenis van WO I aan KU Leuven Kulak. “We hebben aangegeven dat de universiteit die dient over te nemen, maar zij willen dat het een plek in het museum krijgt. Als dat de bedoeling is, moet die opleiding verzelfstandigen en moeten er middelen tegenover staan. De interesse is er nochtans."

Het grote probleem is dat het globale, Vlaamse budget voor erfgoed en musea echt ontoereikend is. Dat zorgt voor een achterstand, die kristalhelder is als je een benchmark houdt met de musea in het buitenland

Falend cultuurbeleid

Wie een economisch-fiscale achtergrond heeft, kijkt steevast met een meer dan gewone belangstelling naar de cijfers. “Minister Jan Jambon maakte recent veel budget vrij voor de kunstensector. Zo’n inhaalbeweging zou er voor ons, de erfgoedsector, ook moeten komen. Er zou minstens 30 % bij het huidige bedrag moeten komen: dan pas zouden we iets kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat het budget echt omhoog moet. Bovendien is het problematisch dat er in de beoordeling op geen enkele manier rekening wordt gehouden met de inrichtende machten van de musea. Vanuit een gelijkheidsprincipe dan nog wel. (ferm) Maar er is wel degelijk een verschil wanneer jouw inrichtende macht Antwerpen, Gent of Ieper is! Dat is gewoonweg niet te vergelijken. Dan krijg je een hele andere verhouding in inkomsten- en kostenstromen. Bovendien stel ik vast dat er overal AGB’s (autonoom gemeentebedrijf, red.)6 in het leven worden geroepen waarin musea worden ondergebracht. Daar kan je je toch vragen bij stellen, omdat zo’n rechtspersoonlijkheid de facto toelaat om btw van de federale overheid te recupereren. Het is een juridisch-fiscale constructie die doelbewust voor inkomsten zorgt, een – jawel – transfer! En die op die manier een falend cultuurbeleid – want met te weinig financiering – moet corrigeren. Het is een typisch voorbeeld van onze creativiteit, een koterij die door de politiek is opgetrokken. Ik vind dat niet alleen kwalijk, maar ook gevaarlijk. Waarom? Omdat het duidelijk wordt dat door dit soort handelen politici het belang van cultuur voor het welzijn en de democratie onvoldoende of niet erkennen. Cultuur is immers onmisbaar voor de kwaliteit van de samenleving. We hebben cultuur nodig om van mensen kritische en gelukkige burgers te maken, vanuit de aloude Bildungsgedachte. Onze politici maken een denkfout als ze menen dat we zonder cultuur kunnen, of dat cultuur overbodige luxe is. Een beter besef van culturele waarden is de basis. En als die basis er zou zijn, zou er ook minder controle, wantrouwen en regelneverij nodig zijn.”


Olga Van Oost is algemeen directeur van FARO. Roel Daenen is er coördinator communicatie en hoofdredacteur van dit tijdschrift.

 

Een virtueel bezoek aan het IFFM

Video
  1. 1. De originele dagboeken zijn opgenomen op de Topstukkenlijst, zie https://topstukken.vlaanderen.be/topstukken/topstuk?id=543. In 2014 werden ze heruitgegeven bij Lannoo, https://www.lannoo.be/nl/oorlogsdagboeken-1914-1918
  2. 2. https://www.ypermuseum.be/
  3. 3. https://issuu.com/stadieper/docs/95_iedereenieper_juni
  4. 4. Zie voor een uitgebreide biografie van het museum het fraaie Nous irons en Flandres. Festschrift voor Piet Chielens, een door het museum uitgegeven vuistdik huldeboek, naar aanleiding van het pensioen van Piet.
  5. 5. https://www.west-vlaanderen.be/gonewest
  6. 6. https://lokaalbestuur.vlaanderen.be/verzelfstandiging-en-samenwerking/gemeentelijke-verzelfstandiging/autonoom-gemeentebedrijf