Je hebt artiesten die jarenlang schaven aan dezelfde act en je hebt er die aan de lopende band nieuwe voorstellingen leveren. Sommigen geloven dat langzaam rijpen de volste wijn maakt, anderen dat een fles bruis best zo snel mogelijk wordt opgedronken. Is haast en spoed écht zelden goed en kan meer ook gewoon meer zijn?
Zoals elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, maakt ook elke circusmaker op zijn, haar of hun tempo. Het is fijn als dat tempo van binnenuit, vanuit de maker komt. Maar vaak zijn het externe factoren die dwingen: subsidies, (co)producenten, coaches, bookers, presenterende huizen, festivals en andere agenda’s. De artiest denkt vrij te kunnen maken maar hoe geketend zit deze in de vaste productielogica van creatie naar première en dan – hopelijk – zoveel mogelijk spelen? (Voor de uiteinden van de keten –ontwikkelen en reflecteren – vinden de meeste makers nog minder tijd.)
Er is natuurlijk iets groters aan de hand in de podiumkunsten. Vroeger spraken we van de boterberg, de melkplas en zelfs een wijnzee maar ondertussen is het aantal voorstellingen dat wordt gemaakt en op de ‘markt’ losgelaten niet meer te overzien op die kleine voorschoot dat Vlaanderen groot is. De explosie aan ‘producten’ (creaties) leidt tot oververzadiging en een implosie van het systeem in de kunsten.
Binnen de circussector in Vlaanderen valt dat vooralsnog goed mee, al blijft waakzaamheid geboden. Het circus toont een grotere duurzaamheid omdat er meer flexibele presentatiecontexten zijn en ook internationaal veel wordt getoerd. Maar los van de productiemachinerie en de spreidingsproblematiek, wat is de invloed van traag of snel creëren, van weinig of veel produceren op de artistieke ontwikkeling?
De meest opvallende veelmaker in de circussector is met voorsprong Ruben Mardulier. In 2024 maakte hij 42 unieke performances. Elk van die creaties is tegelijk de première én dernière. Hij maakt nooit tweemaal hetzelfde en linkt zich bewust aan organisaties en een plek. “Ik heb vroeger nog gemaakt, gespeeld en getoerd op de klassieke manier, maar ik werd daar enorm ongelukkig van. Voor mij voelde het – ook al kom je op andere plekken met andere mensen – alsof ik altijd hetzelfde kunstje moest opvoeren.”
Het idee om anders te gaan werken is een privilege dat hij kon afdwingen samen met Michiel Deprez, met wie hij tot 2021 het duo Mardulier en Deprez vormde. “Ik kom zonder vooropgesteld product en vraag aan de organisaties een carte blanche. Ik vertrek daarbij vanuit de nood van een plek: waar iets ‘niet’ is, vul ik een witruime in.” Zo deed Mardulier projecten rond zorg in het ziekenhuis AZ Delta (samen met CC De Spil) of nu ook in AZ Oostende (met De Grote Post). Hij was artist in residence bij Miramiro en bij 30CC in Leuven werd hij als focusartiest betrokken bij de afdeling communicatie.
Hoe vermijd je een opdrachtskunstenaar te worden wiens werk wordt geïnstrumentaliseerd? Of is dat geen gevaar maar net een verrijking? “Het gebeurt dat de wens van mezelf en die van het instituut elkaar niet vinden, maar mits goede afspraken kan veel vermeden worden.” Mardulier vertrekt niet zoals de meeste artiesten vanuit een productiekader maar vanuit een afsprakenkader gebaseerd op wederzijds vertrouwen. “Ik weet dat sommige artiesten allergisch zijn om zich te nauw te liëren aan een organisatie omdat dit de autonomie zou ondermijnen, maar ik zou de naam van Miramiro op mijn arm durven tatoeëren.”
“Na mijn passage bij 30CC heeft het Leuvens cultuurhuis opnieuw een open call gedaan om als artiest een jaar lang ingebed te worden in de communicatie met als enige vraag zichtbaar te zijn in de stad. Er is geen enkele reactie gekomen, terwijl dat zo’n cadeau is. Of zijn artiesten al te veel gekneed in de normale productielogica?”
“Veel systemen zijn gericht op de standaardcreatie zoals we die kennen. Een commissie moet al weten wie ik ben om me geld te willen geven, want in de aanvraag zeg ik eigenlijk vooral dat ik nog niet weet wat ik gaat doen.” Eerder dan de artiest geld te geven voor een experiment is Mardulier voorstander om dit bij de organisaties te leggen. “Als je de productielogica écht wil vermijden en niet weer als artiest met een vooraf bedacht project moet gaan leuren, zou ik ervoor pleiten dat werkplaatsen en organisaties een potje voor één of enkele artiesten voorzien om hen meerjarig plaats voor experiment te bieden.”
Mardulier maakte afgelopen jaar 42 unieke performances, installaties, videowerken en interventies. “Al lachend noem ik het wel eens ‘kwantiteit boven kwaliteit’ maar dan ben ik mezelf aan het ondergraven. Ik zet me af tegen het vooropgesteld doel om een oeuvre op te bouwen. Daarom is bij elk project loslaten van belang. Ik heb daar zelfs een ritueel voor ontwikkeld. Ik documenteer alles analoog met foto’s, papiertjes, tekeningen of tekst en archiveer het in een mapje. Zo worden alle mapjes in mijn keukenkast gezet. Ik heb absoluut geen last om los te laten.”
“Ik begin te merken dat andere performers met wie ik werk, zoals acteur en theatermaker Freek De Craecker, dat erg bevrijdend vinden. Voor de coproductiepartners waarmee ik werk is het wennen: dat de première meteen ook de dernière is.” Al grappend en binnen de soms grote profileringsdrang van huizen rond premières spreekt hij zelfs van ‘een universumpremière’. In de organisaties waar hij huisartiest is rondt hij zijn verblijf af met wat hij – met een al even vette knipoog – een ‘retrospectieve’ noemt.
Door zo snel en eenmalig te creëren, krijgt hij soms de kritiek ondoordacht werk te maken. “Ik vind dat geen verwijt. Ik ga nu eenmaal erg intuïtief en naïef te werk. Wat ik doe, heeft door de korte tijdsspanne sowieso iets oppervlakkig. Ik twijfel zelfs of ik tot meer capabel ben of gewoon snel mijn interesse verlies. Ik teer op de spanning van het moment. Ik heb uiteraard expertise ontwikkeld om binnen die vele contexten kwaliteit te leveren, maar die onbevangenheid, het vooraf onbedachte, wil ik wel blijvend eren. Op dat vlak volg ik David Lynch: I keep on falling in love with ideas.”
Door op deze manier te creëren, durf je als artiest meer risico’s te nemen, vindt Mardulier. “Omdat als je faalt dat ook niet zo erg is. Maak je iets slecht, dan is het voor je het weet alweer voorbij.” Mardulier maakt er zelfs een traditie van om collega-circusartiest Camille Paycha jaarlijks Marduliers slechtste werk te laten uitkiezen en van een kritisch woordje te voorzien. Rest de vraag in hoeverre wat hij maakt nog circus is. “Het nomadische, het werken met objecten en de humor of absurditeit in de realiteit zien: dat is voor mij circus. Hoewel ik ben afgestudeerd als grondacrobaat leunt wat ik maak nog het dichtste aan bij hedendaagse clownerie.”
Piet Van Dycke is in de circussector en daarbuiten een absolute veelmaker. Het afgelopen jaar toerde hij met drie circusvoorstellingen: EXIT (157 (!) voorstellingen in 2024), Glorious Bodies (34 voorstellingen) en Beyond the Edge (40 voorstellingen), ondertussen deed hij de choreografie bij de voorstelling MAT (TENT) en samen met Jonas Vermeulen en Sam Cunningham heeft hij ook nog het danstheatergezelschap DofT dat in 2024 toerde met FOON (83 voorstellingen). “Het lijkt misschien alsof ik enorm veel maak, maar de creatieperiodes zijn eigenlijk vrij gespreid. Ik probeer een gezonde verhouding tussen nieuwe creaties en hernemingen te bewaren omdat ik het belangrijk vind om voorstellingen voldoende lang op repertoire te houden,” aldus Piet.
Van Dycke maakt niet alleen veel maar ook erg divers werk: EXIT speelde met professionele acrobaten, Glorious Bodies met oudere lichamen en Beyond the Edge met jongeren. Van Dycke maakt met zijn gezelschap Circumstances zijn naam waar om elke voorstelling vanuit nieuwe omstandigheden te creëren met andersoortige performers, doelgroepen, locaties en contexten. “Voor EXIT hebben we drie versies: een kortere voor de scholen, een extra scène voor een avondpubliek in de zaal en een versie voor buiten. Als je 157 keer speelt – we werken met twee casts in wisselende combinaties – is dat ook wel zo fijn om niet op automatische piloot te gaan.”
“We verdiepen al spelend. Door veel verschillende omstandigheden voor jezelf te creëren, dwing je jezelf om je artistieke woordenschat uit te blijven breiden. En door de verschillende sociale contexten van je performers verandert ook je eigen DNA. Beyond the Edge maakten we met jongeren tussen de 13 en 24 jaar. Sommige komen uit acrogym, andere uit voetbal of dans. Met zo’n groep kan je niet meteen snel-snel beginnen repeteren. Het is belangrijk om een check-in te doen, ten alle tijde het enthousiasme bewaren. Voor Glorious Bodies, waarin oude acrobaten op scène staan, lag de uitdaging dan weer elders. Jonge circusartiesten worden vandaag opgeleid in het belang van hoe je jezelf in je werk zet. De oude generatie is gewoon om jarenlang hun act op te voeren in het rolletje dat hen toegedicht is. Voor hen was het net een opgave om zichzelf te zijn en de langere spanningsboog op te zoeken.”
Bij Van Dycke neemt een creatie gemiddeld 60 dagen in beslag verspreid over een jaar: 40 dagen repetitie, een vooronderzoek van 10 dagen en 10 dagen voorbereiding met het team. Het geheim om maken en spelen zo geolied te laten verlopen? “Een goede agenda en een goed ingewerkt team waardoor we snel kunnen schakelen. Elke spreidingsvraag die binnenkomt, toets ik niet alleen af aan ‘heb ik tijd en goesting’ maar ik hou rekening met ieders agenda en tempo. Het is niet omdat ik het graag druk heb, dat iemand anders dat graag heeft.” Maar hoe verrijkend het veel-maken voor Van Dycke is, het is ook ingegeven door een economische realiteit. “We leven momenteel op uitkoopsommen die louter kostendekkend zijn. Als we niet spelen, komen er geen inkomsten binnen. Dat maakt dat je niet altijd voldoende tijd kan nemen voor een langer vooronderzoek of repetitieperiode.”
Veelmaken of snelmaken, ook bij de podiumkunsten wordt er weleens buiten de lijntjes van de normale productielogica gekleurd. Zo werkt Brugs-Oostends kunstencentrum KAAP met een concept ‘First date’ waarbij twee artiesten die elkaar niet kennen gekoppeld worden vanuit een andere discipline. “Er is een creatiebudget voorzien voor twee mensen en vijf dagen studiotijd. Of ze die tijd invullen met volle dagen in een studio of – zoals sommigen deden – een jaar lang elke week een uurtje wandelen, daarin zijn ze vrij. Enige ‘vereiste’ is dat ze een kader creëren dat improvisatie toelaat,” zegt Merel Vercoutere, artistiek coördinator bij KAAP.
Het Antwerpse kunstencentrum Monty kende vroeger ‘Het Schrijversgevang’. De opzet uit de koker Denis Van Laeken, voormalig directeur van Monty, was radicaal: drie schrijvers en drie gezelschappen werden samengezet voor een korte verkering. De drie schrijvers moesten zich bij het begin van de week aandienen en schreven vijf dagen, daarna ging de tekst naar spelers uit de gezelschappen die op hun beurt twee dagen hadden om het stuk in te studeren en ’s avonds op de planken te brengen. De schrijvers resideerden op de zolder van Monty met elk een bedje en een tafel, ze mochten overal in het gebouw maar niet naar buiten. Theatermaker Tom Struyf was een van de schrijfgevangenen. “Het resultaat was eerlijk gezegd verschrikkelijk, maar de twee andere schrijvers hebben er wel veel aan gehad. En het doet echt wel iets in je maakproces om onder druk te schrijven.” Later maakte Struyf tijdens Hemelvaartsdag ‘De Hemelvaarders’ waarbij in 24 uur tijd – onafgebroken en zonder slaap – werd geschreven, gemaakt en gespeeld. “Dan beland je wel in een bijzondere zone,” lacht Struyf.
Ook in de circussector kennen we zulke experimenten, al zijn ze eerder gericht op onderzoek dan presentatie. Zo heeft Kurt Demey zijn ‘Experimentals’. Side-Show heeft zijn ‘Red-orange-green’ concept waarbij tien makers, geselecteerd uit een call, deelnemen aan een gebalde onderzoekweek met toonmoment rond een specifiek thema.
Tegenover deze snelkookformats zijn er ook circusartiesten die net kiezen voor de trage aanpak en gestaag hun oeuvre ontwikkelen. Ze bestaan nog, de clowns en acrobaten die jarenlang aan één en dezelfde act schaven. Maar in een wereld in sneltempo met telkens het nieuwste snoepje van de dag zijn ze steeds meer een uitstervend ras. De voorstellingen van uitvinder/artiest/beeldend kunstenaar Johann Le Guillerm van Cirque Ici zijn eigenlijk al ruim een kwarteeuw variaties op één groot beeldend onderzoek van aantrekking en balans.
Soms zijn het ook de specifieke omstandigheden van een project die nopen tot traagheid. Side-Show werkte meer dan vier jaar aan Permit, oh permit my soul to rebel, maar dan vooral in het voorbereiden van de context waarin een relaxed performance tot stand komt. Bij Living van Be Flat, dat speelt met en in woonkamers en woonzorgcentra, was het onderzoek deel van de creatie. “De typische keten van maken-repeteren-première-toeren hebben we door elkaar gehaald. We waren al toerend aan het maken. Het contrast met bijvoorbeeld Set-up (de voorstelling die Be Flat maakte met Kopergietery, red.) kon niet groter zijn; dat was werken volgens een vast schema en begroting van acht weken creatie met zoveel mensen en daarna première.”
Voor Living diende Be Flat een dossier in voor een looptijd van 18 maanden, het maximum toelaatbare. “We hanteerden een flexibele cast en zochten performers naargelang de vragen binnenliepen, want we wilden niet dat ze meteen hun agenda moesten blokkeren. Je voelt dat artiesten die flexibiliteit waarderen. Te vaak wordt een vaste speelperiode opgelegd en als de voorstelling dan niet verkocht raakt, ben je andere opdrachten mislopen.”
Ook hier geldt net als bij Mardulier dat Be Flat kon rekenen op blind vertrouwen van enkele partners: “Ze moesten zich engageren om plek en publiek te zoeken en geld te steken in een onderzoek.” Voor Be Flat is het niet dat ze voortaan altijd op deze wijze willen maken, maar ze ervaarden deze manier van creëren wel als heel verrijkend: “Door het vaste kader van creëren te verlaten, laat je meer creativiteit toe.”
Mexicaan Emiliano Cedillo, die in Brussel woont, is sinds 2022 bezig met het ontwikkelen van zijn voorstelling La pauvreté des pauvres fait la richesse des riches onder de vleugels van WIPCOOP, een multicultureel platform dat nieuwe artiesten ondersteunt die buiten de geijkte opleidingen ‘zij-instromen’. Zijn voorstelling ontwikkelt zich van oorspronkelijk een binnenvoorstelling met een sterke politieke boodschap naar een buitenvoorstelling voor een breder publiek en met meer humor. “Die lange creatietijd heeft me doen beseffen waar het echte karakter van mijn performance lag. Bovendien, als jonge maker zonder netwerk, duurt het wel even tot organisaties mijn werk leren kennen. Meer tijd heeft me meer vertrouwen, rijpheid en professionalisme gegeven.”
Ook Bert Berg (Bert Vandenberghe) is een trage werker. Aan A Sensitive Case, een installatieperformance met muizenvallen, werkte hij vijf jaar. “Ik werk een beetje zoals Tolkien: eerst een wereld bouwen en daarna het verhaal uitschrijven. Maar toegegeven, het is ook een excuus geweest om me te verstoppen, uit faalangst en in een poging om aan de druk van het maken te ontsnappen: een dossier schrijven, speelplekken en coproducenten zoeken... De markt is nu eenmaal zo gemaakt, maar tegelijk wil ik ook mijn aard niet verloochenen. Ik wil mijn traagheid omarmen als de wereld dat ook een beetje toelaat. Want het kan geen kwaad: een beetje stilte en geduld cultiveren in een maatschappij die ten onder gaat aan te snel en te luid.”
Misschien is dit wel de belangrijkste conclusie. Dat er geen goed of slecht bestaat als het gaat over het tempo en de kwantiteit van een maakproces, maar dat het goed is om de ‘gewone productielogica’ in vraag te blijven stellen. Waarbij het belangrijk is om fris te blijven in de lange duur en gegrond genoeg in de korte duur. Duurzaam in je eigen praktijk en trouw aan je karakter.