OKV
2022.5

Begin december 2014, honderd jaar na het begin van de Eerste Wereldoorlog, werden twaalf objecten die gerelateerd zijn met deze periode opgenomen in de Topstukkenlijst van de Vlaamse Gemeenschap. Deze markante stukken zijn zeer divers, maar allemaal geven ze een beklijvend beeld van de verschrikkingen en de gevolgen van de Groote Oorlog.

Gent: een beeld vanuit beide kampen

“Grote benden trokken diezelfde morgen door de Veldstraat, zwaarbeladen met allerlei krijgstuig. De voetgangers bleven op de zijpaden staan om ze na te kijken. ‘Allemaal naar ’t front’, zei er een. Zou ik het neerschrijven, wat een oud ventje, dat ook in het gedrang stond, daarop antwoordde? Het klinkt zo treffend, maar zo akelig ruw?... Jawel, ik doe het toch, als oorkonde aan de menselijke geestesrichting: ‘En zeggen dat al dat jong vlees in worsten moet gekapt worden!’” Op zondag 28 februari 1915 ziet dichteres en schrijfster Virginie Loveling (1836-1923) in Gent Duitse troepen naar de IJzer optrekken en noteert in haar oorlogsdagboek nog andere “naturalistische uitingen in al hun grove waarheid” van de Gentenaren.

Loveling, de tante van Cyriel Buysse, was een succesvol schrijfster van spraakmakende boeken die nu in de vergetelheid zijn geraakt. Ze was bijna tachtig toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en de hele bezetting lang hield ze een dagboek bij, geschreven op kleine blaadjes die ze in haar huis verstopte. Loveling deed dat in het grootste geheim, want als de Duitsers haar aantekeningen zouden vinden, riskeerde ze een zware straf, zelfs de doodstraf. Na de oorlog verzamelde ze al die fragmentjes in een groene doos, die bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Gent. De integrale tekst is online ter beschikking (zie ‘info’ onderaan dit artikel). Loveling getuigt van grote angsten en gruwelijke drama’s, net zo goed als van kleine ergernissen, van de bombarderende zeppelins tot de jacht op etenswaren. Ze gelooft niet zomaar de verhalen die men haar vertelt of de berichten die ze leest. Ze kijkt kritisch doorheen de propaganda en de overdrijvingen.

Een foto uit het Kriegsalbum Gent: de ingang van de Etappen-Inspektion aan de oostzijde van het Justitiepaleis, tegenover de Schouwburgstraat, 1915-1916 Collectie Archief Gent, inv. MA_XII_19

Ultimatum van de Duitse generaal Max von Boehn aan het stadsbestuur van Dendermonde, 4 september 1914 Lakenhal Stadhuis, Dendermonde

Een Duitse blik op de Eerste Wereldoorlog in Gent is te vinden in het Kriegsalbum, bewaard door Archief Gent. Keizer Wilhelm II had Gent uitgekozen als hoofdstad van het Etappengebiet van het Vierde Leger. Net achter het front waren hier heel wat ondersteunende diensten gekazerneerd zoals hospitalen, onderhouds- en herstellingsateliers voor het wapentuig, wagen- en fietsenparken, stoeterijen, bakkerijen en draadtrekkerijen. Ook diverse administratieve diensten hadden hun kwartier in Gent evenals het gevreesde Kriegsgericht van de Kommandantur.

In 1916 bracht die Kommandantur een fotoalbum uit, bedoeld als souvenir voor de Duitse officieren en als propaganda voor het thuisfront. Het Kriegsalbum geeft in 484 foto’s een beeld van de Duitse aanwezigheid in Gent, van de stad zelf en van enkele andere plaatsen in Oost- en West-Vlaanderen. Het beeld dat het album uitdraagt is dat van een strak georganiseerde en smetteloze bezetting.

Na de oorlog bleef dit Duitse fotoarchief (960 originele afdrukken van 540 unieke foto’s, waaronder die van het Kriegsalbum) achter in Gent. Het kreeg in 2018 een conservatie- en restauratiebehandeling. Alle foto’s zijn gedigitaliseerd en op Beeldbank Gent te bekijken.

Dendermonde en de dodendraad

Op vrijdag 4 september 1914 noteerde Virginie Loveling in haar oorlogsdagboek slechts drie woorden: “Dendermonde wordt gebombardeerd.” Die dag stuurde de Duitse generaal Max von Boehn een ultimatum aan de commandant en de burgemeester van Dendermonde: “We hebben rond de stad artillerie van het zwaarste kaliber opgesteld en toch durft men vanuit huizen de Duitse troepen onder vuur nemen. De stad moet onmiddellijk de witte vlag hijsen. Als u hier geen gevolg aan geeft, zal de stad binnen een kwartier een groot bombardement over zich krijgen.” Het dramatische vervolg is gekend. Van 4 tot 6 september 1914 legden de Duitsers meer dan duizend huizen in het centrum van Dendermonde in de as en begingen ze wreedheden tegen de burgerbevolking. Samen met onder andere Leuven en Aarschot werd Dendermonde uitgeroepen tot Martelaarsstad.

Het ultimatum dat generaal Max von Boehn in potlood op twee bladzijden papier heeft geschreven is een fragiel Topstuk en wordt zorgvuldig bewaard. Een replica is te bekijken in de Lakenhal van het Stadhuis van Dendermonde.

Een ander opmerkelijk Topstuk is de enige in Vlaanderen bewaarde overzichtskaart van de ‘Dodendraad’ (1916), een ruim driehonderd kilometer lange geëlektrificeerde draadversperring tussen het bezette België en het neutrale Nederland. De Duitsers plaatsten de versperring om de grens af te sluiten voor smokkelaars en spionnen, vluchtelingen en verzetslui. De 2.000 volt op de draden kostte het leven aan ongeveer vijfhonderd slachtoffers. De kaart is in privébezit.

Kaft van het tiende schriftje met het dagboek van Achiel Van Walleghem over De oorlog in Dickebusch en omstreken Collectie In Flanders Fields Museum, Ieper

Aan het ijzerfront

Zoals het dagboek van Virginie Loveling is ook dat van Achiel Van Walleghem onmisbare lectuur voor wie op zoek is naar een ooggetuigenverslag van de bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog. Van Walleghem was onderpastoor in Dikkebus, vandaag een deelgemeente van Ieper. In dertien schriften, samen 1.180 bladzijden, hield hij, vaak onder een regen van granaten, een dagboek bij van oktober 1914 tot eind april 1918. Net achter het front in Ieper schrijft Van Walleghem heel gedetailleerd, goed geïnformeerd en zonder sensatiezucht over de militaire gebeurtenissen en over het lot van de lokale bevolking. Dag na dag is te lezen wat zo een oorlog met de mensen doet, met zijn parochianen, met vluchtelingen, met soldaten van hier en van verre landen zoals Nieuw-Zeeland en Australië. De doos met de dertien schriftjes wordt bewaard in het In Flanders Fields Museum. De gedigitaliseerde oorlogsdagboeken, voorzien van notities, zijn te raadplegen op de website van het museum.

Op 14 november 1917 werd tegen de muur van het klooster in Reningelst, het buurdorp van Dikkebus, een Britse soldaat gefusilleerd. Van Walleghem noteerde: “Het zijn de eigen maten die daartoe aangesteld worden. Vele soldaten hebben reeds verklaard hoe pijnlijk hen dat valt. Er zijn er die krijsen van spijt.” Ook ons land heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog 12 soldaten doen terechtstellen. De laatste Belgische soldaat die werd gefusilleerd was de 21-jarige grenadier Aloïs Wulput, op 3 juni 1918 in de duinen van Oostduinkerke. Kapitein Charles De Rache maakte twee foto’s van deze executie en dat is uitzonderlijk. Ze behoren tot de collectie van het In Flanders Fields Museum.

Bladzijde uit december 1914 (Kerstmis) in het oorlogsdagboek van Achiel Van Walleghem Collectie In Flanders Fields Museum, Ieper

Twee foto’s van de executie van de Belgische militair Aloïs Wulput op 3 juni 1918 in Oostduinkerke, uit het fotoalbum van de Belgische kapitein Charles De Rache Collectie In Flanders Fields Museum, Ieper

Hetzelfde museum in Ieper bewaart nog een ander Topstuk: een verzameling van acht versierde bloemzakken van de Commission for the relief in Belgium. Vooral in de Verenigde Staten kwam een grootschalige campagne op gang om ‘poor little Belgium’ te helpen. Tussen 1914 en 1918 leverde de Commission 320.000 ton meel aan ons land. Die kwam toe in katoenen zakken. Vele lege zakken werden hier bij ons versierd met geborduurde dankboodschappen en gingen dan terug de oceaan over. Het is dus logisch dat de meeste versierde bloemzakken in de VS bewaard worden. De acht in Ieper zijn een zeldzaamheid.

Kunstenaars en de verschrikking

De schilder Christopher Richard Wynne Nevinson (1889-1946) was een spilfiguur in de Britse kunst van de twintigste eeuw. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meldde hij zich als vrijwilliger bij de Friends Ambulance Service en was actief in Duinkerken en Woesten, waar hij geconfronteerd werd met de verschrikkingen aan het front. Nevinson keerde terug naar Londen en als in een roes schilderde hij een serie oorlogstaferelen, het resultaat van indringende oorlogservaringen, gekoppeld aan futuristische en kubistische stijlvormen. In 1916 verzamelde hij deze werken in een spraakmakende tentoonstelling. Ze behoren nu tot de collecties van gerenommeerde musea zoals Tate Britain en het Imperial War Museum. Een van de schilderijen is in het Museum voor Schone Kunsten Gent terechtgekomen. In A Strafing (een luchtaanval op gronddoelen) uit 1916 geeft Nevinson een moderne uitdrukkingswijze aan een nieuw type van oorlog, een oorlog waarin het wapentuig de bovenhand heeft op de mens.

Christopher Richard Wynne Nevinson, The Strafing, 1916, olieverfschilderij, 40,8 x 50,7 cm Museum voor Schone Kunsten, Gent

Even vernieuwend als Nevinson en even vlijmscherp in zijn aanklacht tegen de gruwel van de Eerste Wereldoorlog was Frans Masereel (1889-1972). In 1917 sneed hij Debout les morts. Résurrection infernale, een reeks van negen houtsneden en een frontispice. Beklijvend snijdt Masereel diep in de ziel: een soldaat met uitpuilende ingewanden, skeletten in uniform, lijken hangend in een veld van spiesen, een zee van vlammen, opengesperde monden, uitgemergelde gezichten… Dit zijn allicht Masereels meeste bekende en meest geëngageerde werken. Ze zijn een voorbode van zijn later werk. Zeven van de tien originele houtblokken zijn bewaard gebleven. Ze werden enkele jaren geleden, samen met nog 300 andere houtblokken van Masereel, bij toeval ontdekt in de kelder van een uitgeverij in Zürich. Ze worden bewaard bij AMSAB-ISG in Gent.

Wapenstilstand en wederopbouw

Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand ondertekend en erkende het Duitse Rijk de nederlaag. De besprekingen die zouden leiden tot het Verdrag van Versailles begonnen. Een opmerkelijk figuur aan de onderhandelingstafel was Lou Tseng-Tsian, het hoofd van de Chinese delegatie. Hij was toen minister van Buitenlandse Zaken, nadat hij in 1912 heel even Eerste Minister was geweest. In 1919 weigerde Lou Tseng-Tsian als enige het Verdrag van Versailles te ondertekenen omdat de provincie Shandong, een voormalige Duitse concessie, werd toegewezen aan Japan en niet aan China. In 1922 ging hij in Zwitserland wonen en na het overlijden van zijn vrouw trad hij in 1927 als Dom Pierre-Célestin Lou binnen in de Sint-Andriesabdij van Zevenkerken. In 1935 werd hij tot priester gewijd en hij overleed in 1949. In de nalatenschap van Lou Tseng-Tsian, beschermd als Topstuk, bevinden zich documenten uit de tijd van de vredesonderhandelingen. Het is een schaarse bron voor het onderzoek naar de Chinese ervaring in Versailles en het is het belangrijkste politieke archief uit de recente Chinese geschiedenis dat zich in het buitenland bevindt. De verzameling is onderdeel van het archief van de Sint-Andriesabdij, bewaard door KADOC-KU Leuven.

Ieper, Grote Markt, gezicht vanuit het zuidoosten op vier toeristen bij de houten barak van de Ligue Nationale du Souvenir, met op de achtergrond de restanten van de westervleugel van de Lakenhallen Collectie In Flanders Fields Museum, Ieper

Na de oorlog moest werk gemaakt worden van de wederopbouw van steden en dorpen in de Verwoeste Gewesten, zoals de frontstreek was gaan heten. Voor het documenteren van de wederopbouw van Ieper zijn de foto’s van Maurice en Robert Antony onmisbaar. De broers staan vooral bekend als de fotografen van de totale verwoesting van Ieper. Hun foto’s gingen de wereld rond en speelden een hoofdrol in de propagandaslag om Amerika mee in de oorlog te trekken. In Flanders Fields Museum bewaart de fotocollectie van de broers Antony en van hun moeder Léontine Permeke, de tante van Constant, uit de periode 1893-1940. Het is iconografisch de meest uitgebreide bron van de stad Ieper in het begin van de twintigste eeuw. De verzameling geeft eveneens een beeld van de evolutie van de reportagefotografie en van de gebruikte technieken. In 2020-2021 had het museum een tentoonstelling klaar over de broers Antony, de fotografen van de wederopbouw. Corona stak toen stokken in de wielen, maar er is wel nog het boek waarin een selectie van 250 van hun foto’s te zien is.

Ook in het buitenland bemoeide men zich met de wederopbouw van Ieper. Winston Churchill stelde voor om de hele stad als ruïne te bewaren. De Brugse architect Huib Hoste (1881-1957) verbleef, zoals zovele landgenoten, tijdens de oorlog in Nederland. Hij organiseerde er onder bekende kunstenaars, architecten en intellectuelen een enquête over wat zij meenden dat er moest gebeuren met de verwoeste Lakenhallen in Ieper. Zelf pleitte Hoste voor een wederopbouw, maar dan wel in modernistische stijl. In het Universiteitsarchief van de KU Leuven zijn de antwoorden op de rondvraag van Hoste te lezen. Het dossier is een interessante bron van de naoorlogse (kunst)historische ideeën van de internationale gemeenschap omtrent wederopbouw, restauratie en modernisme. Piet Mondriaan, bijvoorbeeld, schreef op 13 december 1918 aan Hoste dat hij, hoewel hij gewonnen was voor “het nieuwe” toch opteerde voor een historiserende heropbouw. Zo is het gebeurd.

Frans Masereel, houtsnede en houtblok uit de reeks Débout les morts – résurrection infernale, 1917, reeks van 10 houtsneden, 13,3 x 10,5 cm (houtblokken) AMSAB – Instituut voor Sociale Geschiedenis, Gent