2021 nr. 4

We bevinden ons in The Rambler, een brasserie op het Koningin Maria Hendrikaplein in Gent. Het plein gonst van leven. De trams glijden knarsend en piepend over de tramsporen en over het hele plein lopen mensen heen en weer, al dan niet gemaskerd of gehaast om een trein te halen. En toch voel je de rust hier in The Rambler. Het is André Lefèvre die voor deze rust zorgt. De man vertelt honderduit over zijn grote passie: theater. Hij doet dat op zo’n rustige manier dat je aan zijn lippen gekluisterd zit en meegaat in die deugddoende rust.

“De rederijkerskamers organiseerden net als de Grieken toneelwedstrijden, de fameuze Landjuwelen.”

André Lefèvre

André Lefèvre heeft Germaanse filologie gestudeerd, Engelse en Nederlandse taal- en letterkunde. Bijkomend studeerde hij nog Zweedse taal- en letterkunde en Politieke Theaterwetenschappen. Daarna volgde hij toneel op de academies in Mechelen en Gent. Na zijn studies gaf hij vier jaar les in Gent. Toen zijn legerdienst erop zat werd hij fulltime dramaturg van het Mechels Miniatuur Teater. In die periode begon hij ook te regisseren bij amateurgezelschappen over heel Vlaanderen en werkte hij samen met heel veel Vlaamse auteurs, waaronder Paul Koeck, Walter van den Broeck, Pierre Platteau en vele anderen. Nadien werd hij artistiek leider en regisseur in Het Fakkeltheater. Tenslotte doceerde hij onder andere theatergeschiedenis aan de Hogeschool Gent. En tussendoor was hij ook nog actief als dramaturg bij Theaterwerkplaats Alkmaar, die vooral theater maakten voor jongeren en kleuters.

Theaterfestivals, toneelwedstrijden, maar ook poppenkast, speeches en sketches op bruiloften en party’s… ‘Theater is altijd een feest’. Is dat altijd zo geweest?

“Bij de oude Grieken bestonden de Dionysusfeesten uit vijf dagen feest, waarvan drie dagen theater. Er werden stukken gekozen en die werden dan opgevoerd in wedstrijdverband. En als je de westerse geschiedenis bekijkt, is dat bijna een rode draad doorheen de hele geschiedenis van het theater. Of we nu spreken over de middeleeuwen of over de renaissance, overal ontstaat theater uit feesten, vooral volksfeesten dan. Dat kunnen kerkelijke feesten zijn zoals de mysteriespelen, of grote volksfeesten of kermissen zoals de wagenspelen. Of de rederijkerskamers die net zoals de Grieken wedstrijden organiseerden: de fameuze Landjuwelen. Ook dat Landjuweel was gebonden aan feesten, aan feestdagen. Hetzelfde met de Commedia dell’Arte die op straat werd geïmproviseerd”

“Maar ook Shakespeare vindt zijn oorsprong in deze volksfeesten. Shakespeare, die uiteindelijk zelf slechts twee oorspronkelijke stukken schreef: ‘Midzomernachtsdroom’ en ‘De storm’. Alle andere theaterteksten baseerde hij op bestaande stukken. In die tijd bestonden nog geen auteursrechten. Mensen keken naar een voorstelling en schreven tegelijkertijd het stuk op. Vandaar ook dat er nog zoveel twijfel bestaat over hoeveel stukken Shakespeare werkelijk geschreven heeft.”

"Elke vorm van theater, waar ook ter wereld, heeft met feesten te maken.”

“Elke vorm van theater waar ook ter wereld heeft met feesten te maken. Hetzelfde geldt trouwens voor muziek. De populaire, puur entertainende functie van muziek is pas heel laat in de geschiedenis ontstaan. Daarvoor was muziek altijd functioneel: voor geboortes, overlijdens, huwelijken, noem maar op. Parallellen met het theater zijn onvermijdelijk, want theater is ontstaan uit dans, muziek en woord. Zo waren de Dionysusfeesten oorspronkelijk dansen of gereciteerde rijmen. Hieruit vloeiden de tragedies voort, oorspronkelijk met één hoofdrolspeler, de protagonist genaamd, en het koor. Later brachten de Grote Drie hier verandering in: Aeschylus, Sophocles en Euripides. De eerste voegde er een tweede acteur aan toe, de tweede een derde en Euripides liet het koor achterwege. Theater is altijd uit het volk voortgekomen en begon dus vaak bij de komedies. Neem nu Aristophanes: die zou, mocht hij vandaag leven, wellicht de meest gespeelde auteur ter wereld zijn. Hij schreef voor en over iedereen, maar altijd politiek getint, anti-oorlog, tegen de burgerlijkheid, scabreus. Zo heeft hij 100 woorden gevonden voor een aantal seksuele handelingen, om maar één voorbeeld te geven. Het kerkelijk theater uit de middeleeuwen is ook begonnen als een soort spel. Ze wilden hun geloof verkopen aan het volk en deden dat door middel van een mysteriespel. Je hebt altijd het theater gehad dat ontstaan is uit het volk en daarnaast ook het theater voor de koninklijke hoven en voor de burgerlijkheid. Aristophanes schreef het allemaal.”

Kan een auteur als Molière ook gelinkt worden aan feesten?

“Natuurlijk! Dat is een heel mooi voorbeeld hiervan. Molière is één groot feest. Zijn stukken zijn allemaal gemaakt met elementen uit de volkscultuur, maar tegelijkertijd gaf hij ook kritiek op het volk. De groep van Molière reisde constant van stad naar stad, een soort Cirque du Soleil avant la lettre. Heel weinig mensen weten dat Molière zwaar gecensureerd werd in zijn tijd. De stukken die wij nu spelen, zijn niet de oorspronkelijke teksten van Molière. De originele stukken kan je onder andere in de bibliotheek in Mechelen inkijken en dan zie je wat er allemaal wel niet geschrapt is.  Alles wat daar tussen haakjes staat, is nooit vertaald. Eén voorbeeld hiervan is ‘Tartuffe’. Dat eindigt nu met eerherstel voor het personage Orgon. Bij Molière was dat niet het geval. Daar won Tartuffe, de bedrieger. Hij triomfeert terwijl het huis van de edelman Orgon wordt leeggehaald. De aanpassing naar de huidige versie moest omdat de heren waarvoor dit gespeeld werd, dat zo wilden. Dit toont ook aan dat de auteurs indertijd veel meer bij het volk hoorden dan bij de burgerlijkheid waarvoor ze vaak speelden. Iedereen weet dat bij een jaarmarkt of een feest alle roddels en achterklap naar boven komen. Daar waren deze auteurs vooral mee bezig. Hoe leuker en feestelijker het was, hoe interessanter ook.”

André Lefèvre

En hoe zit dat nu? Kan theater nog steeds gelinkt worden aan feesten?

“Als we kijken naar het theater van na de jaren ‘70 met de grote regisseurs, dan vind je dat ook terug. Zo heb je bijvoorbeeld Théatre du Soleil. Dat was toen een nieuw collectief met mensen die samenwerkten maar ook samenwoonden. En alles wat ze deden, haalden ze uit de volkscultuur. Zelfs als ze Shakespeare speelden of bepaalde Japanse stukken, dan werd dat altijd aangepast zodat het toegankelijk zou zijn voor het gewone volk. Er is ook een mooie film waarin dit gezelschap gevolgd wordt terwijl ze reizen door Frankrijk zoals Molière en zijn groep dat indertijd ook deden.”

“Ook in Amerika heb je bijvoorbeeld het ‘Bread and Puppet Theater’. Dat is een collectief met kinderen en volwassenen die poppen maken en daarmee voorstellingen creëren. Het is bijna een circus. Ook daar bestaat er altijd een link met feest. Hun voorstellingen zelf zijn eigenlijk feesten, met barbecues en dergelijke.”

“Hoeveel acteurs hebben niet voor het eerst opgetreden op een familiefeest?”

Wat als we kijken naar het niet-westerse theater?

“Waar ter wereld je ook kijkt, vind je dat feestelijke aspect terug. We mogen en kunnen de oorsprong daarvan zeker niet beperken tot de Grieken. Het Japanse theater is iets formeler, maar het Chinese niet. Ook dat is ontstaan uit volksfeesten. Zo zag ik ooit een voorstelling van het Chinese Circus met ongelooflijke, prachtige acrobatieën maar ook met kleine sketches. Die sketches waren kleine volkse vertellingen, antiburgerlijk ook. In Bali was theater verbonden aan feestdagen en stoeten, net zoals in Ghana bijvoorbeeld. Daar is alle theater ontstaan uit het volk, uit volksfeesten. In Ghana werden zaken uitgelegd door middel van theater. Of het nu een voorstelling betreft over de goden of over mythische figuren tijdens feestelijkheden, altijd werd hiervoor een soort theatrale vorm gebruikt. En dat is zo tot op de dag van vandaag. Kijk bijvoorbeeld naar Castellucci, de Italiaanse theatermaker en -schrijver. Hij speelt met allerlei mythologieën, van Jezus Christus tot en met joodse elementen. Het is weliswaar allemaal geformaliseerd, maar als je naar de voorstellingen van Castellucci kijkt, amuseren die acteurs en actrices zich te pletter. Ook dat is feest.”

“Hetzelfde kan je zeggen van de Amerikaanse The Wooster Group, één van de meest experimentele theaters ter wereld. In Amerika zelf zijn ze niet zo populair omdat ze vaak te ver gaan voor de preutse Amerikanen. In Europa daarentegen zijn ze heel populair. Ook zij gaan met moderne middelen op zoek naar het feest, het spelplezier. Ze zetten hun publiek heel graag op het verkeerde been en gaan bijna constant in dialoog met datzelfde publiek. Hier zie je dus dat de voorstellingen zelf een feest worden.”

“Mijn favoriete auteur is Tadeusz Kantor. Al zijn voorstellingen zijn gebaseerd op alle mogelijke elementen uit de volkscultuur, op de kennis die hij heeft van het volk. Het zijn meestal anti-oorlogsstukken, maar altijd grappig gemaakt, grotesk ook, met heel eenvoudige middelen. Dichter bij ons heb je de stukken van Eric De Volder, die heel vaak een feest zijn op scène. Of Abattoir Fermé met duistere voorstellingen, maar wel met elementen gebaseerd op het feestelijke en het scabreuze. Circus Ronaldo mag in deze context niet ontbreken. Wat is er meer feestelijk dan een circus? Het circus kwam naar een dorp omdat er een bepaald feest plaatsvond. Nu is dat minder het geval, maar vroeger ging het bijna altijd zo. Ronaldo zag op een bepaald moment dat het moeilijk werd voor circussen en na het ontdekken van de Commedia dell’Arte brengen ze nu theatervoorstellingen verweven met circuselementen.”

“Dat is volgens mij de nieuwe teneur vandaag: het theater zelf wordt of is een feest. Junior Mthombeni maakt van ‘Malcolm X’ bij KVS een groot feest. Alleen al dankzij de diversiteit. Er zitten rappers tussen, dansers, woordkunstenaars, een jazzorkest, noem maar op.”

“Noodgedwongen keren theatermakers tijdens deze pandemie ook terug naar het volk. Men maakt opnieuw meer theater op pleinen. Theater is onlosmakelijk verbonden met feesten. Hoeveel acteurs hebben voor het eerst op een familiefeest opgetreden, als het ware het podium genomen om een dansje te placeren, te zingen of poppenkast te spelen? Dat is de essentie van het menszijn: een mens wil spelen. Heel de filosofie van Johan Huizinga van de ‘homo ludens’, de spelende mens, is daarop gebaseerd. Het theater is ook het enige medium waar je de spelende mens live aan het werk ziet. Op tv zie je dat niet, want daar heeft de camera beslist wat wij te zien krijgen.”

Hoe breed moet je theater in deze context zien?

“Als je theater bekijkt als een feest, dan moet je dat inderdaad heel ruim zien. Jongleurs, goochelaars of vuurspuwers. Eigenlijk zijn dat ook vormen van theater. De link naar straattheater is heel snel gelegd. En al die vormen van ‘theater’ vind je terug op feesten, kermissen, en jaarmarkten. In de stukken van Ariane Mnouchkine vind je bijvoorbeeld jongleurs en acrobaten terug. Bij Kantor maken ze voorwerpen op de scène, die dan passen bij de personages.”

Zijn er nog andere werelddelen waar feest de basis is voor theater?

“Ik was in Cuba en logeerde vlak tegenover het Nationaal Theater. Daar werd ‘Elektra’ gespeeld. De diversiteit was er al, want Elektra werd gespeeld door een zwarte vrouw. Die voorstelling begon met een stoet in de openlucht met allerlei dansen, waaronder samba. Hierna begon de voorstelling, waarin al die elementen ook verweven zaten. Ook hier was dus weer sprake van één groot feest. Hetzelfde geldt voor het Carnaval in Rio. Als je het element carnaval wegdenkt, dan krijg je een soort theater ter gelegenheid van een feest. Eigenlijk is er geen enkel werelddeel te vinden waar theater niet gebaseerd is op feesten, mythes, legendes, volksverhalen, enz.”

“De indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika, beoefenden ook theater. De vergaderingen rond de totem, waarbij de vredespijp werd gerookt, bevatten ook momenten waarbij verhalen werden verteld of getoond. Ook dat kan je beschouwen als een vorm van theater. Denk aan het theatrale aspect van de regendans. Kortom, hoe je het ook draait of keert, theater is altijd een feest!”

“Theater is de essentie van het mens-zijn: een mens wil spelen.”

André Lefèvre