2021/3

In dit artikel onderzoek ik de rollen van de Turkse vrouwen van de eerste generatie die in de jaren 1960-1970 arriveerden in Gent. De huidige geschiedschrijving over de naoorlogse arbeidsmigratie focust vooral op het perspectief van de gemigreerde mannen. Wanneer de vrouwen dan toch ter sprake komen, wordt hun verhaal vooral benaderd vanuit een emancipatiediscours. In andere gevallen wordt het vrouwelijke perspectief net aangegrepen om de ‘mislukking van de integratie’ te beargumenteren. Dit artikel tracht los te komen van het enorm gepolitiseerde mijnenveld waarin het thema van de migrantenvrouwen zich bevindt en geeft het woord aan de vrouwen zelf. Via de mondelinge geschiedenis onderzoekt het de migratieverhalen van Turkse (inmiddels Gentse) migrantenvrouwen van de eerste generatie en brengt het deze verhalen aan het licht. Zo ontstaat een rijk beeld van de diverse (nieuwe) rollen die vrouwen vervulden na hun migratie. Die rollen benadrukken de zichtbare agency, maar het artikel laat ook zijn licht op de onzichtbare en meer vanzelfsprekende rollen van de vrouwen schijnen. In totaal onderzoekt het vijf rollen: die van tijdelijk alleenstaande vrouw, van arbeider, van huisvrouw, van opvoeder en van netwerker. Door ook te focussen op de reproductieve rollen probeert dit artikel de naoorlogse migratiegeschiedenis niet alleen in te passen in de bestaande arbeidsgeschiedenis, maar ook in de bredere vrouwengeschiedenis. Op die manier speelt migratiegeschiedenis zich niet enkel af in een vacuüm, maar is het evenzeer onderdeel van de bredere arbeids- en vrouwengeschiedenis.

Cennet Karakaya op de Sint-Jorisbrug in Gent, jaren 1980

Cennet Krakaya met zoontje op de Sint-Jorisbrug in Gent, jaren 1980. (Amsab-ISG, collectie Cennet Temel)

Het artikel dat voor u ligt, groeide uit een gevoel van frustratie. Sinds het herinneringsjaar 2014 en de vele mooie projecten die dat met zich meebracht, is er een verhoogde aandacht voor de naoorlogse arbeidsmigratie uit het Middellandse Zeegebied. Ik pleit echter voor een diversificatie van het onderwerp en vooral voor een benadering op het kruispunt van verschillende ontwikkelingen. Veelal wordt migratie onderzocht op een apart eiland, ver van andere stedelijke ontwikkelingen, als een bijna op zichzelf staand fenomeen. Er wordt van uitgegaan dat de migratie enkel invloed had op de migrant in kwestie, maar daarbij wordt maar al te vaak vergeten dat diezelfde migrant de stad mee vorm heeft gegeven.1 Die invloed ‘miskennen’ we niet alleen, door hem niet te onderzoeken, we ‘ontkennen’ hem ook.

Cennet Temel, jaren 1980

Cennet Temel, jaren 1980. (Amsab-ISG)

Mijn onderzoek, de scriptie die eruit voortvloeide en het artikel dat voor u ligt, bevinden zich op het kruispunt van gender-, arbeiders-, migratie- en stedelijke geschiedenis. Op die manier wil ik laten zien dat de migratie op al die domeinen invloed had en probeer ik het onderwerp uit de achterbuurten van de geschiedschrijving te halen.

Veelbesproken, weinig onderzocht?

Hoewel België reeds vanaf de jaren 1960 inzette op gezinshereniging van arbeidsmigranten uit de Middellandse Zeeregio, is het verbazend dat in het academisch onderzoek tot nu nog heel weinig aandacht werd besteed aan de partners van die migranten. Pas in 2013 schreef de inmiddels doctorerende historica Hajar Oulad Ben Taib onder het promotorschap van prof. Anne Morelli een masterscriptie over de Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie in Molenbeek.2 Sociologe Amal Miri onderzocht pas recent de eerste en tweede generatie Marokkaanse vrouwen in Antwerpen voor haar doctoraat onder het promotorschap van prof. Chia Longman.3

Over de Turkse vrouwen van de eerste generatie bleef het lang oorverdovend stil. Die selectieve stilte is hallucinant.

Zeker omdat het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in 1964 in de brochure Leven en werken in België, uitgegeven in onder andere het Frans, Turks, Italiaans en Grieks, de mogelijkheid tot snelle gezinshereniging net als extra argument aan de arbeidsmigranten in spe voorstelde om voor België in plaats van Nederland of Duitsland te kiezen. In tegenstelling tot de mannen werden vrouwen dus niet aangesproken op hun arbeidskracht.4 Dat is niet verwonderlijk, aangezien de officiële rekrutering vooral bedoeld was voor de mijnen, een volstrekt mannelijke sector.5 Dat de Belgische regering al vroeg inzette op gezinshereniging, was zeker niet alleen bedoeld als gunst voor de arbeidsmigranten. Er waren ook een aantal niet te onderschatten voordelen aan verbonden voor het ontvangstland. Eerst en vooral zou gezinshereniging de arbeidsmigranten minder mobiel maken. Het harde labeur in de mijnen zorgde er namelijk voor dat de arbeidsmigrant na enige tijd begon te jobhoppen naar de bouwindustrie in Brussel, de kabelindustrie in het Waasland of de textielindustrie in Gent.6 Daarnaast moest de gezinshereniging ook de demografische groei op peil houden. De Belg kreeg te weinig kinderen en de komst van kroostrijke migrantengezinnen werd gezien als een oplossing voor dit demografische probleem. Het derde voordeel van gezinshereniging was dat het geld dat arbeidsmigranten verdienden, in België bleef en niet in de vorm van geldelijke transacties terug naar de herkomstlanden vloeide.7
Hoewel er dus in het kader van gezinshereniging wel degelijk aandacht was voor de vrouw naast de arbeidsmigrant, bleef ze onderbelicht in het academisch onderzoek. Vrouwen dienden lange tijd slechts om emotionele details op te vullen in het officiële en mannelijke migratieverhaal.8 Wanneer vrouwen wel ter sprake kwamen, stond steevast de vraag centraal of de migratie had geleid tot hun emancipatie.9 Die vraag paste binnen een oriëntalistisch bevrijdingsdiscours, dat sinds de 18e eeuw gefixeerd was op de bevrijding en emancipatie van islamitische vrouwen.10 In bepaalde gevallen kreeg de vrouw de schuld van de ‘mislukte integratie’.11 Vrouwen werden met andere woorden maatstaven van de integratie.

Moeder Palit met haar kinderen

Ayse Palit met haar kinderen. (Amsab-ISG, collectie Ayse Palit)

Reproductieve arbeid (h)erkennen

Een reden voor het stilzwijgen over vrouwen van de eerste generatie kan ten onrechte gezocht worden in de migratiereden van die vrouwen. Zoals hierboven vermeld, spreekt de brochure Leven en werken in België de mannen expliciet aan op hun arbeidskracht, terwijl de vrouwen enkel ter sprake komen in de context van gezinshereniging. De mannen als actieve avonturiers, de vrouwen als passieve ja-knikkers en volgers.12 Al snel ontstaat een beeld van de in het dorp achtergebleven vrouw die haar man in tranen smeekt om te blijven. De indruk is dat mannen unilateraal beslissen om te migreren zonder overleg met hun wederhelft en familie. Uit de interviews die ik afnam (zie verder), komt echter een heel ander beeld naar voren. Zo horen we vrouwen die hun man naar België stuurden met de gevleugelde woorden: ‘Ga en verlos ons van deze armoede.’13

Driekwart van de arbeidsmigranten was bij aankomst in België al getrouwd met een partner uit het herkomstland. De vrouwen migreerden bijgevolg hoofdzakelijk via volgmigratie. Daardoor wordt vaak aangenomen dat die afhankelijkheid ook door te trekken is na de migratie.14 Daarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de vrouwen tot dan niet gewerkt hadden en hun levens binnen de vier muren van hun huis doorbrachten. Of, met andere woorden dat ze zelf niets bijdroegen aan de migratie.15 Die visie steunt op het stereotype beeld van de Turkse ‘huisvrouw’. Die rol wordt bovendien geculturaliseerd: de Turkse vrouw is een passieve huisvrouw, ze trekt zich terug in het huishouden, omdat dit eigen is aan haar cultuur.16 De reden daarvoor werd nooit gezocht in een ontbrekend ontvangstbeleid, de betrokken sectoren waarin migranten terechtkwamen of de economische conjunctuur. Zelfs als vrouwen wilden werken, zorgde de economische crisis er namelijk voor dat ze vaak gedwongen thuisbleven.

In mijn onderzoek wil ik enerzijds komaf maken met het stereotype beeld van de passieve Turkse huisvrouw door ook op andere rollen te focussen, namelijk die van opvoeder, netwerker, arbeider en tijdelijk gescheiden vrouw.

Ook wil ik via de feministische literatuur over reproductieve arbeid aantonen dat de zorgende en koesterende arbeid die de vrouwen binnenshuis verrichtten, van groot belang was voor de migratietrajecten van hun eigen gezin en andere naasten.17 Op die reproductieve rol werden vrouwen immers aangesproken bij de professionalisering van het integratiebeleid met de aanstelling van Paula D’Hondt als Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid. Als opvoeders werden ze gezien als vehikels van de emancipatie.18 Paradoxaal genoeg werd ook naar diezelfde vrouwen met een beschuldigende vinger gewezen tijdens debatten over de zogezegde ‘mislukte integratie’. Kenmerkend aan dit alles is dat er altijd over de hoofden van de vrouwen heen en zelden met de vrouwen zelf werd gesproken.19

De vrouwen aan het woord

Historicus Allistair Thomson stelt dat de geschiedenis van de moderne migratie niet kan worden geschreven zonder de getuigenissen van de migranten zelf. Maar veel migranten hadden de middelen noch de tijd om hun eigen verhaal neer te pennen. Zo werd de migratie naar Australië volgens Thomson veelal top-down verteld en benaderd als een sociaal probleem.20 Mondelinge geschiedenis is daarom de methode bij uitstek om ongedocumenteerde of gemarginaliseerde geschiedenissen naar de oppervlakte te brengen.21

Met dit artikel wil ik de vrouwen die migreerden zelf aan het woord laten. Niet omdat ik dat een nobele benadering vind, maar omdat we niet anders kunnen.

de Turkse familie Karakaya, jaren 1970.

De Turkse familie Karakaya, jaren 1970. (Amsab-ISG)

Er zijn gewoonweg geen andere bronnen die de migratie van de Turkse vrouwen van de eerste generatie naar Gent bottom-up vertellen. Met die keuze gaat ook een urgentie gepaard. De migranten van de eerste generatie die in het kader van de arbeidsmigratie naar hier kwamen, verlaten ons een voor een. Zeker met de covidcrisis, waarbij de 70-plussers het grootste risico lopen, is de druk meer dan ooit toegenomen.

Dit artikel steunt op anonieme mondelinge getuigenissen van tien Turkse vrouwen van de eerste generatie. Ze werden allen tussen 1940 en 1950 geboren en kwamen tussen 1964 en 1979 via gezinshereniging of huwelijksmigratie naar België. De zoektocht naar die vrouwen gebeurde via mond-tot-mondreclame. Dat leidde jammer genoeg nooit tot het gewenste sneeuwbaleffect. Door de socio-culturele achtergrond van mijn getuigen – ze waren analfabeet – moesten de vrouwen niet enkel overtuigd worden om een interview toe te staan, maar moesten ze tijdens het hele interview voortdurend aangemoedigd worden om hun schijnbaar alledaagse verhaal te laten optekenen. De vrouwen bereiken en door hen uitgenodigd worden in hun woonkamers betekende in geen geval dat ik toegang kreeg tot hun herinneringen. Ik merkte door mijn eigen Turks-Gentse achtergrond dat er in de Turkse gemeenschap een paradoxale opvatting bestaat over de vrouwen van de eerste generatie en hun aandeel in de migratie.

Enerzijds weten de tweede en derde generatie welke offers hun (groot)moeders gebracht hebben. Anderzijds stuurden diezelfde (groot)moeders mij door naar hun echtgenoten wanneer ik als onderzoeker aangaf geïnteresseerd te zijn in hun persoonlijke migratiegeschiedenis.

Daarbij waren de klassiekers ‘Dat zou je beter aan mijn man vragen’ en ‘Mijn kind, ik ben dat allemaal vergeten’ schering en inslag. Instemming met een interview betekende geenszins dat alle drempels wegvielen. Ik moest de vrouwen meermaals uitleggen waarvoor dit interview diende en waarom het belangrijk was dat zij mij te woord stonden. 

De historici Koen Aerts en Nico Wouters stellen dat mondelinge geschiedenis ‘een bricolage’ is van verschillende onderzoekstechnieken, waarin maatwerk centraal staat. Dit maatwerk achtte ik zelf cruciaal voor een veilige sfeer.22 In de loop van het onderzoek kwam ik tot de vaststelling dat ik geen openheid van de vrouwen kon verwachten als ik die zelf niet toonde. Die openheid hield zowel een bereidheid tot luisteren in, door echt aanwezig te zijn, als een bereidheid tot vertellen. Als onderzoeker ging ik daarom met de vrouwen, voornamelijk uit de wijk Rabot, breien en haken bij de sociaal-artistieke organisatie Manoeuvre. Die organisatie tracht kunst en handwerk te verzoenen in wekelijkse handwerksessies. De vrijwilligers zijn overwegend van Turkse afkomst en zijn meestal ouder dan 50. Ik wilde vooral deelnemen aan de handwerksessies om de vrouwen in een ongedwongen sfeer te leren kennen. 

Dit was een interessante wisselwerking. Meestal spelen de machtsverhoudingen in het voordeel van de onderzoekers, maar tijdens de handwerksessies werd al snel duidelijk dat de vrouwen zichzelf als de onbetwiste experten zagen en me met woord en daad bijstonden. De gedeelde culturele achtergrond verkleinde evenzeer de afstand die er doorgaans is tussen interviewer en geïnterviewde.23 Daarnaast zorgde de generatiekloof tussen mezelf en de vrouwen ervoor dat zij zich vaak de rol van oude, wijze vrouw toematen. Ze grepen mijn positie van jonge ongetrouwde vrouw vaak aan om ongevraagd raad te geven en keerden de rollen om door mij vragen te stellen over mijn opleiding, liefdesleven en familie.24 Ik erkende hun autoriteit en expertise en bewaakte de afstand tussen interviewer en interviewee niet angstvallig. Hoewel dit soms voor ongemakkelijke momenten zorgde, besloot ik ook op hun vragen te antwoorden. Op die manier wilde ik van het interview een democratisch gesprek maken.25 De feministische sociologe Ann Oakley stelt immers dat een kille en afzijdige houding onethisch is bij onderzoek naar vrouwengroepen die alleen maar geobjectiveerd worden in het populaire discours.26

Ik nam drie keer per week deel aan de handwerksessies bij Manoeuvre. Ik probeerde elke week bij dezelfde vrouwen te zitten om zo een dieper gesprek aan te knopen en een afspraak te maken voor een interview.
Ik bevroeg de geschiedenissen van de vrouwen in een directief interview en stelde de vragen op volgens de verschillende levensfasen die de vrouwen doorliepen. Ik beperkte me dus niet enkel tot het leven na de migratie, maar bracht ook het leven op het Turkse platteland ter sprake. Die benadering die zowel het leven in Turkije als dat in België in beschouwing neemt, is belangrijk omdat ze de veranderingen of gelijkenissen in levensstijl en status aan het licht brengt. Via de levensfasenbenadering breng ik de verschillende rollen van tijdelijk alleenstaande, opvoeder, huisvrouw, arbeider en netwerker aan het licht. Daarbij kon ik ook kiezen tussen een life story interview of een directief interview. In een life story interview neemt de interviewee de leiding en komt de interviewer minimaal aan bod. Aangezien ik werkte met een groep die de eigen ogenschijnlijk alledaagse bijdrage aan de migratiegeschiedenis minimaliseerde, was het belangrijk dat ik de vrouwen bleef overtuigen van het belang van net dat alledaagse. Ik koos daarom voor directieve interviews, waarbij ik als interviewer het interview leidde.27

Vrouwen aan het werk op het platteland in Turkije

Vrouwen aan het werk op het platteland in Turkije.

De tijdelijk alleenstaande

De eerste rol waarop ik focus, is die van tijdelijk alleenstaande. Deze rol is de enige die zich in Turkije afspeelt. Hiermee werp ik een licht op het leven vlak voor en vlak na de migratie van de man, waarbij de vrouw alleen achterbleef in het dorp. Al moeten we dat ‘alleen’ relativeren. Zeker op het Turkse platteland speelde het gegeven van de patrilokaliteit, waarbij de pasgetrouwde bruid intrekt in het gezin van de bruidegom. In tegenstelling tot het kerngezin leven in een patrilokaal gezin drie generaties onder hetzelfde dak. Wanneer de man naar België migreert, blijft de vrouw dus tijdelijk achter bij de schoonfamilie in het dorp.28

De meeste studies over Turkse migrantenvrouwen van de eerste generatie zien de migratie als een soort van tabula rasa. Alle ervaringen die vrouwen opdeden in het dorp dat ze achterlieten, lijkt daarbij onbelangrijk of irrelevant. De migratie wordt de ultieme nulmeting. Het is daarom niet verwonderlijk dat onderzoeken naar Turkse vrouwen van de eerste generatie vooral focussen op hun positie op de arbeidsmarkt en of die al dan niet leidt tot hun emancipatie.29 De veronderstelling is namelijk dat vrouwen zich via arbeid belangrijke attitudes eigen maken zoals discipline, tijdsbewustzijn en punctualiteit. Zo krijgen ze ook toegang tot de vakbond en tot de sociale zekerheid. Volgens sociologe Abadan-Unat ontbraken die competenties voor hun migratie, terwijl de migrantenvrouwen ze na hun migratie konden verwerven via arbeid, en ze zich zo konden ontvoogden.

Mijn onderzoek spreekt dit echter tegen: de vrouwen die ik interviewde, waren reeds vertrouwd met de voornoemde competenties.30 De arbeidsmigranten in België kwamen overwegend uit onderontwikkelde gebieden waarin landbouw de hoofdactiviteit was.31 Zeven van de tien vrouwen die ik interviewde, hadden zelf frequent op het platteland gewerkt.32 Ze konden me heel precies hun activiteiten op het land beschrijven. En die waren erg zwaar. Er was immers weinig gemechaniseerd materiaal voorhanden om het land te bewerken.33

De familie Palit in hun straat in Gent

De grote familie Palit in hun straat in Gent. (Amsab-ISG, collectie Ayse Palit)

Een van de vrouwen, Gönül, vertelde in het begin van het interview uitgebreid over de dagelijkse taken op het platteland:

‘Nee, we spitten niet de aarde om. De aarde bleef liggen. Er was gras. Het gras laadden we in de kar. We legden het dan te drogen. Na twee of drie dagen rolden we het gedroogd gras in hooibalen. We hadden een dorskast die het kaf van de koren scheidde. Het kaf kwam dan los van de korrels. We mengden dat dan met de tarwe. Wanneer de wind waaide ... Er was veel werk, mijn kind!  [...] De wind verplaatste dat [het kaf, red.]. Wanneer de wind het kaf niet verplaatste, deden wij dat. Het mengsel waaide naar de ene kant, het gras naar de andere. We hadden een zeef. Zo scheidden we de tarwe van het afval. We veegden dan met een borstel. We deden de tarwe dan in een zak. De zakken stapelden we dan op en die werden dan ’s winters opgegeten. We aten nooit kant-en-klaar.’34

Uit dit ietwat verwarrende relaas kan ik opmaken dat Gönüls dagen op het platteland redelijk gevuld waren. Voor de bovenstaande werkzaamheden is tijdsbewustzijn nodig, omdat ze niet eender wanneer konden zaaien of gewassen konden oogsten. Bovendien werkten de vrouwen niet alleen op het land, maar ontfermden ze zich ook over de kinderen en het huishouden. Punctualiteit en timemanagement waren dus twee broodnodige vaardigheden.
De vrouwen woonden in bij het gezin van hun man. Dat houdt in dat er meer helpende handen waren maar dat er ook meer arbeid nodig was.35 Er waren dan misschien wel vier vrouwen onder wie het huishoudelijke werk kon verdeeld worden. Maar er waren ook meer leden in het gezin, omdat elk van die vrouwen ook kinderen en een echtgenoot had voor wie ze moest zorgen. Zeker als de vrouw in kwestie trouwde met de oudste zoon van het gezin, kreeg ze ook nog eens de verantwoordelijkheid over de jongere broers en zussen van haar man.36

Gönül getuigde over dat belastende werk en de moeilijke combinatie van werk en de zorg voor de kinderen:

‘Ik heb haar drie maanden borstvoeding gegeven, maar dan heb ik moeten stoppen. Er was heel veel werk. Mijn schoonbroer trouwde en ik kon me niet zo sterk meer bezighouden met het kind.’37

Aangezien de landbouw niet gemechaniseerd was, was mankracht van onmisbare waarde. Er is nog steeds te weinig onderzoek gedaan naar het effect op de landbouw bij migratie van de mannen. Dat moet gezorgd hebben voor verhoogde werkdruk voor de achtergebleven vrouwen. Voor Gönül was dat sterk voelbaar. Ze ging zodanig gebukt onder het werk in het huishouden en op het land dat ze vroeger moest stoppen met de borstvoeding. Gönül was getrouwd met de oudste zoon van het gezin, waardoor ze ook verantwoordelijk was voor de zorg van de kleine broer en zus van haar echtgenoot.

Elif, een andere respondent, vertelde over een doorsneedag op het platteland:

‘We kweekten watermeloenen en meloenen. We spitten de aarde om met mijn schoonmoeder en schoonbroer. We spitten de aarde om. Zo verstreek de tijd. We maakten het huis schoon. We maakten zelf brood, omdat de vrachtwagens hier geen brood brachten. We maakten het brood met de hand. We maakten ons brood thuis. Zo verstreek onze tijd. De waterbronnen lagen ver van ons huis. We haalden daar water. We dweilden en kuisten het huis. De stoep kuisten we ook. De waterbronnen waren ver verwijderd. Toen bestonden kranen niet in huizen. De waterkranen waren buiten en daar haalden we dan water met bidons.’38

De arbeid van Elif varieerde van het werk op het land tot voedselverwerking, watervoorziening en schoonmaak. Ze kwam zelfs uren tekort. Elke taak moest op het juiste moment gedaan worden. Ze kon bijvoorbeeld niet op elk moment van de dag water halen aan de afgelegen kraan in het dorp. Als vrouw hoorde het ook niet dat ze ’s avonds laat naar de rivier ging om kleren te wassen.39

Turkse familie Palit in de Londenstraat, klaar om op vakantie te vertrekken naar Turkije. Gent, 1973

Turkse familie Palit in de Londenstraat, klaar om op vakantie te vertrekken naar Turkije. Gent, 1973. (Amsab-ISG)

Ik betwijfel ook of vrouwen pas na hun migratie voor het eerst in contact kwamen met loonarbeid. Voor hun vertrek waren de mannen in Turkije de voornaamste broodwinners. Al namen de vrouwen deel aan het productieproces, toch bleven de mannen de tussenpersonen tussen het huishouden en de markt.40 Die toestand veranderde aanzienlijk toen de vrouwen achterbleven.41 Elif besloot om na de migratie van haar man als dagloner op het veld van iemand anders te gaan werken, om wat bij te verdienen.42 En ze was zeker niet de enige die haar lot op eigen houtje trachtte te verbeteren. Ook Cemile getuigde over de loonarbeid die ze verrichtte op het land van kennissen voor ze trouwde. Na haar huwelijk stopte ze daarmee. Maar toen haar man migreerde, hervatte ze haar werk als dagloner.43

Uit de getuigenissen kwamen veerkrachtige en zelfredzame vrouwen naar voren die trachtten te roeien met de riemen die ze hadden en die hun man aanmoedigden om de reis naar Europa te maken. Zij geloofden immers ook in lotsverbetering door migratie. Hiermee wil ik ook de culturalisering van huishoudelijk werk relativeren. Ook in het dorp werkten deze vrouwen niet louter thuis, maar voerden ze een breed scala aan activiteiten uit: van kinderzorg over voedselverwerking tot landbouw.

Het Kinderkasteel van Nazareth

De tweede rol waarop ik focus, is die van opvoeder. Ik kies resoluut voor het woord ‘opvoeder’ in plaats van ‘moeder’.

Ik kwam namelijk ook in contact met vrouwen die de opvoeding van hun kinderen uitbesteedden. Ik vermeldde reeds dat het voordeel van het samenleven met meerdere generaties is dat de arbeid op het land en in het huishouden over de verschillende familieleden verdeeld kan worden. Het effect van de migratie was dan ook meteen voelbaar in de kinderzorg. In Turkije was de opvoeding van de kinderen niet enkel de verantwoordelijkheid van het koppel, maar werd die ook ondersteund door de bredere gemeenschap bestaande uit andere familieleden, vrienden en buren.44 De vrouwen konden er dus rekenen op inwonende schoonmoeders en schoonzussen, maar na hun migratie lieten ze de uitgebreide patrilokale families achter zich en stonden de vrouwen in hun kerngezin volledig alleen in voor de zorg van hun kinderen.45 De stijgende druk van de kinderzorg op de schouders van de migrantenvrouwen was navenant.

Het Kinderkasteel in Nazareth

Het Kinderkasteel in Nazareth. (Monumenten - Nazareth)

Dicle, een van de vrouwen die ik interviewde, had last van reuma. In Turkije ontfermden haar empathische schoonouders zich over het huishouden en de kinderzorg. Toen Dicle echter naar Gent migreerde, had ze het zwaar te verduren, getuigde ze zelf:

‘Inderdaad, zo verstreek de tijd. Ik werd wel ziek, maar dat weerhield me niet van mijn werk. Ik maakte mijn eigen brood en lette op de kinderen. Ik was wel erg ziek. Op mijn jongste dochter kon ik niet letten. Toen ze geboren werd, was ze maar twee kilo. Ze verbleef 48 dagen in de couveuse. Daarna stond ik ze af aan het internaat. Ze verbleef er tot ze een jaar werd. Na een jaar nam ik haar terug in huis.’46

Hoewel Dicle zich sterk en fier hield, gaf ze toch toe dat ze het heel moeilijk had met de kinderzorg. Ze had al drie kinderen, en de zorg voor het vierde kind viel haar heel zwaar. Ze besloot daarom haar kind naar het Kinderkasteel in Nazareth te sturen. Dat Kinderkasteel was het buitenverblijf van de zusters cisterciënzers, die ook het moederhuis van de Bijloke runden. In dit buitenverblijf vingen ze tot diep in de jaren 1970 de allerkwetsbaarste kinderen op, waaronder gastarbeiderskinderen van werkende ouders, of verzwakte en kwetsbare zuigelingen die niet mee konden op jaarlijks verlof naar Turkije.47 Onder de Turkse vrouwen in Gent was het Kinderkasteel in Nazareth bekend. Verschillende vrouwen die ik sprak, hadden het erover. Zo ook Cemile:

‘Ik heb mijn dochter acht maanden lang afgestaan aan het internaat. Mijn kinderen zijn erg ellendig opgegroeid. Alledrie zijn ze erg ellendig opgegroeid.’48

Cemile werkte zoals haar man in een textielfabriek in het Gentse. Aangezien beide ouders werkten en ze in Gent geen familie hadden, maakten ze gebruik van het Kinderkasteel van Nazareth. Ook Gönül sprak over dit internaat:

‘Er is niemand die voor de kinderen zorgt. Wie gaat er voor de kinderen zorgen? Indien ik zelf voor de kinderen zou zorgen zou ik een einde moeten maken aan mijn werk. Daar [internaat Nazareth, red.] betaalde ik 3000 frank. Ze verbleef er een jaar.’49

Tijdens het interview vertelde Gönül me dat ze het belangrijk vond om haar eigen brood te verdienen en rechten op te bouwen met het oog op haar oude dag. Vandaar haar beslissing om haar kind op internaat te sturen. Zowel voor Cemile als voor Gönül was het een erg moeilijke beslissing, maar die woog op tegen het feit dat ze werk hadden en zo konden sparen voor hun oude dag.

Het offer van één vrouw is de emancipatie van de ander

Hoewel het Kinderkasteel in Nazareth erg populair was bij de Turkse vrouwen in Gent, koos niet elk Turks gezin voor die optie. Zeker niet als er oudere kinderen waren die voor de jongere kinderen konden zorgen. Die ‘oudere kinderen’ mag je best met een korrel zout nemen. Uit de verschillende interviews kwam naar voren dat een kind van 11 jaar al oud genoeg werd geacht om voor jongere broertjes en zusjes te zorgen. De sociologe Mirjana Morokvasic stelt dat migratie een disruptief effect heeft op het familieleven. Niet alleen de rollen van de ouders onderling veranderen na de migratie, maar ook die van de kinderen ten opzichte van hun ouders.50 Uit ander onderzoek blijkt dat vrouwen na de gezinshereniging net afhankelijker werden. Niet alleen van hun mannen, maar ook van hun kinderen, die de taal en gewoonten sneller dan zij oppikten op school.51 Tot dezelfde bevindingen kwam ik in mijn interviews. De kinderen namen al snel de taak op van bemiddelaar tussen hun ouders en de maatschappij en vergezelden hen naar doktersafspraken en sociale diensten.52

Volgens Gretty Mirdal, een psychologe die psychosomatische klachten en stress onderzocht bij Turkse vrouwen in Oostenrijk, kregen de vrouwen het gevoel dat ze minder waard waren. In het dorp kregen ze immers vaardigheden aangeleerd, zoals van het werk op het land, die na de migratie niet langer bruikbaar waren. Hier werden ze geconfronteerd met nieuwe rollen zoals de opvoeding van hun kinderen. Net op dat vlak voelden vele vrouwen zich erg incompetent.53 De sociologe Neriman Abadan Unat stelde in haar interviews eveneens vast dat net in die context het oudste kind vaak de rol van surrogaatouder op zich nam.54

Andere vrouwen hadden minder geluk. Op het moment dat sommigen van mijn respondenten niet zelf voor hun kinderen konden zorgen, waren hun eigen dochters te jong om deze taken over te nemen. Zij konden noch rekenen op het Kinderkasteel te Nazareth, noch op een ouder kind, en moesten dus inventiever te werk gaan. Ze brachten bijvoorbeeld hun adolescente schoonzus over naar Gent zodat zij op de kinderen kon letten, terwijl zij en hun echtgenoot uit werken gingen. Of hoe een generatie vrouwen zichzelf opofferde voor de mobiliteit van een andere generatie vrouwen. Ze brachten dagelijks kinderen naar school die enkele jaren jonger waren dan hen, terwijl hen datzelfde recht niet werd gegund.55

De familie Karakaya op kraamvisite in het moederhuis van de Bijloke, jaren 1970

De familie Karakaya op kraamvisite in het moederhuis van de Bijloke, jaren 1970. (Amsab-ISG, collectie Cennet Temel)

Zo zocht ook Sevilay hulp in Turkije:

‘[…] Ik heb mijn schoonzus ook gebracht. Ik werkte en zij paste op de kinderen. Ze was 15 jaar toen we een aanvraag deden om haar over te brengen. Ik ging werken en zij paste dan op de kinderen. Hun school, Mandala, was hier vlakbij. Ze bracht ze naar school en ging hen ook afhalen. Ze bleef hier twee jaar. Daarna zei ze dat ze wou terugkeren. Ze ging terug naar Turkije.’56

Daarna deed Sevilay een beroep op het Kinderkasteel in Nazareth. Doordat Sevilay de opvoedingstaken uitbesteedde, kon ze 21 jaar lang een carrière uitbouwen.

Ook Canan bracht haar 11-jarige schoonzus naar België. Het kind verbleef hier vier jaar en offerde dus haar eigen scholing op voor de economische mobiliteit van Canan.57 Met enige schroom gaf Canan toe dat ze haar schoonzus als adolescent terugstuurde naar Turkije. Ze wilde niet de verantwoordelijkheid nemen over een puberend meisje. Ook Dicle vertelde dat ze meermaals op de kinderen van haar werkende zus Handan gebabysit heeft.58

In de getuigenissen van de vrouwen over babysittende ‘geïmporteerde’ (schoon)zussen, buren en vrienden horen we duidelijk de echo’s van wat sociologe Sigrid Vertommen in haar essay de ‘globale zorgketens’ noemt. Hoe lager in de globale zorgketen, hoe minder waarde wordt toegekend aan de verrichte reproductieve arbeid, het geheel van mentale, manuele en emotionele taken die nodig zijn om de arbeidskrachten en andere gezinsleden te verzorgen.59 Volgens Vertommen eindigt de keten bijna altijd met de onbetaalde reproductieve arbeid van de oudste dochter of zus.60

In andere gevallen kwamen de grootouders naar België via ‘cascadehereniging’ na de ‘migratiestop’ van 1974. Door die alternatieve opvangmogelijkheden werd het voorvernoemde Kinderkasteel in Nazareth, evenals in Ronse, waar een gelijkaardig internaat bestond, werd  in de loop van de jaren 1980 overbodig.61

Stereotype van de Turkse huisvrouw

De rol van huisvrouw nemen we hier onder de loep omwille van twee redenen: Turkse vrouwen van de eerste generatie werden namelijk maar al te vaak gestereotypeerd en het werk dat zij thuis verrichtten, bleef onzichtbaar. De voorstelling van de Turkse vrouw als passieve huisvrouw is in verschillende mediavormen van toen terug te vinden. Van een item in het toenmalige BRT-programma Abdel wie?, over lezersbrieven in de krant, tot studenten aan de katholieke universiteit van Leuven. Iedereen was bezorgd over de positie van de ‘migrantenvrouw’ als huisvrouw.62 Dit moet bovenal begrepen worden in de de tijdgeest van de jaren 1970.  Door de tweede migratiegolf in de jaren 1970 waarbij Turkse mannen hun echtgenoten, kinderen, familie en kennissen overhaalden om te migreren, werden de Turkse vrouwen en kinderen  steeds meer zichtbaar in het straatbeeld.63

Turkse vrouw helpt mee met het verbouwen van de woning

Ook het mee helpen verbouwen van de woning, behoorde tot de resem onbetaalde taken van Turkse vrouwen. (Amsab-ISG, collectie Cennet Temel)

Historica Tina De Gendt maakt zelfs gewag van een ‘Turkse babyboom’ in die periode.64 Diezelfde jaren 1970 maakten ook een einde aan het ideaal van de vrouw aan de haard.65 Op hetzelfde moment ondergingen de Gentse textielfabrieken echter grootschalige herstructureringen, fusies en moderniseringen. En dat leidde tot heel wat ontslagen.66 Mijn respondente Ulviye vertelde bijvoorbeeld dat ze ontslagen werd uit La Liève in 1973 omwille van de modernisering van de sector.67 Zelfs als vrouwen wilden werken, werden sommigen als gevolg van herstructureringen in de textielindustrie toch huisvrouw.

De vrouwen die in de industrie bleven werken, hadden na hun betaalde werk vaak nog een tweede shift te draaien. Aangezien huishoudelijk werk nog steeds als een vrouwelijke aangelegenheid beschouwd werd, kregen de vrouwen hierin zelden hulp van hun wederhelften.68 De druk van het huishoudelijk werk werd vaak ook aangegrepen om een loopbaanonderbreking te motiveren. Mijn respondente Türkan vertelde hoe ze na een maand in de visfabriek noodgedwongen stopte met werken, omdat de huishoudelijke taken voor vier kinderen, haar man en haar twee schoonbroers zich gedurende de hele week te veel opstapelden.69

Er waren natuurlijk ook vrouwen die fulltime met het huishouden bezig waren. Net over dit aspect werd in het populaire discours heel erg denigrerend gedaan. De perceptie was dat de vrouwen gedoemd waren tot de privésfeer en geen agency hadden. Steunend op het werk van sociologe Umut Erel over de huishoudelijke arbeid van migrantenvrouwen durf ik stellen dat de reproductieve arbeid die de geïnterviewde Turkse vrouwen verrichtten, de privésfeer oversteeg en zelfs bijdroeg aan geslaagde migratietrajecten van nieuwkomers. Zij zorgden namelijk voor de opvang en integratie van migranten in een tijdperk waarin het Belgisch migratiebeleid kortschoot.

De sociologe Umut Erel plaatst alle onbetaalde taken die plaatsvinden in de privésfeer van het huishouden zoals schoonmaken, koken en kinderzorg  onder de noemer ‘reproductive labour’.70 Volgens de sociologe Sigrid Vertommen is reproductieve arbeid al de emotionele, koesterende en zorgende arbeid die zowel dagelijks als tussen verschillende generatiegenoten wordt geleverd om de gezondheid en het welbevinden van de arbeidskrachten te bestendigen. En daar vallen ook net gearriveerde familie en kennissen onder. De vrouwen die ik geïnterviewd heb, vertelden niet spontaan over de huishoudelijke arbeid die ze voor deze nieuwe migranten verrichtten. Die is zodanig geïnternaliseerd en geneutraliseerd dat ze er niet mee te koop lopen.71 ‘Door mijn hulp werden ze arbeiders’ of ‘Ik heb van hem een arbeider gemaakt’ zijn uitspraken die verschillende mannen van de eerste generatie trots laten weerklinken wanneer ze hun bijdrage in het migratieverhaal van lotgenoten uit de eerste generatie willen benadrukken. Vrouwen zeggen zelden iets dergelijks. Toch zijn er ook vrouwen die zich heel bewust zijn van hun bijdrage aan het migratietraject van lotgenoten, zoals mijn getuige Sevilay:

‘Je hebt de vader van Faden. Hij is de broer van mijn man. Daarnaast heb ik ook een schoonbroer in Brussel, Ramazan. We brachten hem mee met onze auto. We hebben ze allebei naar hier gebracht en door onze hulp werden ze arbeiders. Ik heb vier jaar voor hen gezorgd. Ik heb zowel gezorgd voor mijn schoonbroer, die in Brussel zit, als ook voor de vader van Faden. Voor hem zorgde ik een jaar lang. Ze werden arbeiders en brachten hun respectievelijke partners.’72

Gazi Palet en zijn echtgenote Dudu Kala met de 3 jongste kinderen Kamil, Aynur en Kadir in een park te Gent rond 1975.

Gazi Palet en zijn echtgenote Dudu Kala met de 3 jongste kinderen Kamil, Aynur en Kadir in een park te Gent rond 1975. (Amsab-ISG)

Sevilays ondersteunende rol voor haar schoonbroers in België was geen uitzondering. Vele vrouwen hielpen leden van de uitgebreide familie na hun migratie door zorgtaken op zich te nemen. Aangezien de vrouw de huishoudelijk arbeid leverde, hadden nieuwkomers een dak boven het hoofd en moesten ze zich geen zorgen maken over de was en de plas en voedselvoorziening. In de praktijk betekende dit dat Sevilay al de zorgende arbeid die de gezondheid en het welzijn van haar schoonbroers garandeerden, op zich nam. Die konden zich ongestoord focussen op hun werk in de fabriek.

Historici Tina De Gendt en Jozefien De Bock kwamen tot de vaststelling dat de migratie naar de Arteveldestad eerder officieus was. Tot de jaren 1990 ontbrak een ontvangst- en integratiebeleid. De nieuwkomers waren uit noodzaak vooral op elkaar aangewezen. Het fenomeen waarbij familieleden en/of kennissen elkaar inspireren en helpen om te migreren heet ‘kettingmigratie’.73 In Gent is die kettingmigratie van zo’n omvang dat sprake is van ‘getransplanteerde gemeenschappen’. Meer dan de helft van alle arbeidsmigranten die tussen 1960 en 1980 aankwamen in Gent, waren geboren in Emirdag of een naburig dorp en zijn nu oververtegenwoordigd.74 Dit gaat zo ver dat dorpen in het district Emirdag in de loop van het jaar spookdorpen zijn en pas opleven tijdens de zomervakantie wanneer de diaspora er vertoeft.

Zulke sociale netwerken waren belangrijk voor de initiële slaagkansen van de migratie. Het bekendste voorbeeld in Gent is waarschijnlijk dat van Gazi Palit. Deze pionier hielp heel wat van zijn streekgenoten bij hun aankomst en hun eerste overnachtingen in de stad. Daarvoor stond hij tot ver buiten Gent bekend. Gazi Palits vrouw speelde in diens schaduw ook een grote rol bij de ontvangst van nieuwkomers. Ze kookte voor hen, gaf hun een plek om te slapen en verzorgde hen. Zonder haar praktische ondersteuning had Palit nooit zoveel nieuwkomers kunnen helpen.

Van landbouwer tot fabrieksarbeider

De vierde rol die vrouwen vervulden, was die van arbeider. Vooral in de vroege jaren 1960-1970 rustte er volgens De Gendt in de Turkse gemeenschap geen taboe op vrouwenarbeid. De vrouwen kwamen wel naar België door gezinshereniging, maar dat wil niet zeggen dat zij niet dachten aan werken en geld sparen. Zeker voor Gent kunnen we met zekerheid zeggen dat er ook Turkse arbeidsters werkten in de textielfabrieken. De textielindustrie was van oudsher een vrouwensector.75 Vooral het feit dat andere vrouwen in de omgeving gingen werken, was voor veel Turkse vrouwen een motivatie om dat ook te doen. Zo ook voor Gönül:

‘Ik had vrij. Mijn kinderen gingen naar school. Ik zei: “Ik begin ook te werken! Iedereen werkt, waarom zou ik niet werken?” Ik ging langs bij Ayten [fictieve naam van zelfverklaarde recruiter en tolk in de buurt, red.]. Ik vroeg het haar. Ik ging de dag nadien terug en wachtte. Ze zei: “Heb wat geduld. Ik ga je aanwerven.”’76

Zowel Gönül als Dicle merkten in hun interview op dat de vrouwen geleidelijk uit het straatbeeld verdwenen om te gaan werken in de textielfabrieken.77 Dat zette Gönül ertoe aan om ook te gaan werken. Ze contacteerde een vrouw die in de buurt bekendstond omwille van haar netwerken. Voor Gönül was werk belangrijk om rechten op te bouwen voor haar oude dag. De terugkeergedachte werd geleidelijk aan losgelaten en Gönül verving het kortetermijnsparen dat ze eerst voor ogen had door een langetermijnperspectief.

Vrouwen in de visfileerfabriek in Breskens

Vrouwen in de visfileerfabriek in Breskens. Foto: © Lieve Colruyt (Amsab-ISG)

Cemile besloot na haar aankomst al te gaan werken. Ze vertelde dat het haar eigen keuze was. Ze was voor haar migratie in allerijl met haar partner getrouwd. Voor het dure trouwfeest had ze geld moeten lenen van familie en vrienden. Doordat ze ook werkte, kon ze die schuld samen met haar man aflossen.78

Canan vertelde een gelijkaardig verhaal:

‘We hebben veel geleden, zowel hier als daar. Toen ik begon te werken, hadden we het breder. Tot dan was het maar nipt rondkomen. Het geld van mijn man was niet genoeg. Hij ging zelf ook uit. Hij was jong. Hij verdiende maandelijks 20.000 BEF. In zijn loon zaten natuurlijk ook overuren. Met dat geld kwamen we niet rond. We hadden immers kinderen.’79

Volgens Canan was het inkomen dat haar man verdiende niet voldoende om vijf monden te voeden, de maandelijkse kosten te betalen en ook geld te sturen naar Turkije. Ze besloot daarom ook te beginnen werken. Canan is er zich sterk van bewust dat ze zonder haar bijdrage niet hadden kunnen rondkomen.

Ook bij Sevilay hoorden we hetzelfde. Zij werkte eerst in een textielfabriek, maar kreeg gezondheidsklachten en besloot loopbaanonderbreking te nemen. Toen haar man ernstig ziek werd en de ziekenhuiskosten opliepen, begon ze opnieuw te werken. Ze verklaarde dat de ziekteuitkering van haar echtgenoot de kosten die ze maandelijks hadden niet dekte. De laatste vijftien jaar van haar mans leven was ze de enige kostwinner in het gezin.80

Verschillende vrouwen die naar hier kwamen via volgmigratie, gingen dus ook buitenshuis werken. De Turkse mannen in de textielindustrie waren zeker niet de enige kostwinners. Toch liepen vrouwen meer risico om slechtbetaalde en weinig beschermde jobs te krijgen en belandden ze veel vaker in het zwartwerkcircuit.81 Zo gingen Turkse vrouwen uit Gent tegen stukloon in erbarmelijke omstandigheden vis fileren in Breskens. Een voorbeeld dat de uitbuiting ondubbelzinnig aantoont.82

In de jaren 1970 sloten verschillende textielfabrieken de deuren en kwamen er vanuit de overheid verschillende initiatieven om de sector nieuw leven in te blazen. Zo waren er het befaamde Textielplan en verschillende protectionisctische multivezelakkoorden.83 Toch hielden de economische malaise en de torenhoge werkloosheid ook in de jaren 1980 aan. Het is dus best mogelijk dat vrouwen ondanks de barre werkomstandigheden toch voor de visfabriek in Breskens kozen omwille van de sluiting van veel textielfabrieken en de navenante vermindering van de werkgelegenheid in Gent. Zo was zowel Türkans als Gönüls man werkloos toen beide dames begonnen te werken in Breskens.84

De rol van vrouwennetwerken in kettingmigratie en erna

In mijn inleiding maakte ik het onderscheid tussen de officiële rekrutering in de Limburgse en Waalse mijnsector en de kettingmigratie naar Antwerpen, Brussel en Oost-Vlaanderen. In Gent kunnen we met stelligheid zeggen dat de migratie naar de textielstad hoofdzakelijk via kettingmigratie is verlopen.85 Ook in andere West-Europese landen zoals Nederland, Frankrijk en Duitsland kwam kettingmigratie voor.86 In dit laatste deel wil ik daarom focussen op de rol en het belang van vrouwennetwerken. Hoe vrouwelijke netwerken ontstonden, sterker werden en welke rol ze speelden in de migratie van andere mannen en vrouwen.

© Lieve Colruyt (Amsab-ISG)

In het interview met Dicle kreeg ik daarover interessante informatie. Alhoewel het merendeel van de vrouwen in België terechtkwam via gezinshereniging, evalueerde Dicle de situatie toch anders.87 Het was opmerkelijk hoe vaak ze haar zus vermeldde wanneer het ging over de migratie van haar eigen gezin en haar welbevinden in België. Ze erkende dat ze in Gent terechtkwam via gezinshereniging, maar voegde eraan toe dat zij en haar man geenszins hadden kunnen migreren zonder het netwerk dat ze deelde met haar zus Handan. Handan trouwde met een man uit het dorp Türkmenköy. Die kreeg de kans om naar Gent te vertrekken en te werken in de Nouvelle-Orléansfabriek. Hij kreeg een arbeidscontract dankzij zijn vader die eerder naar Gent gemigreerd was. Als aanstaande arbeidsmigrant trok hij naar Handans vader om haar hand te vragen met een extra arbeidscontract in de aanbieding voor zijn schoonvader. Maar die vond zichzelf te oud en dacht er niet aan om zijn geliefde dorp Bademli te verlaten. De ziekte van zijn dochter Dicle indachtig vroeg hij zijn aanstaande schoonzoon de echtgenoot van zijn andere dochter Dicle mee te nemen. En zo geschiedde. Dicle is haar nog altijd erg dankbaar:

‘Zij [Handan, red.] heeft me zeer zeker wegwijs gemaakt. Het is door haar dat we naar België konden komen. Zij heeft me laten overkomen. Zij vond ook het werk [voor Dicles echtgenoot, red.]. Ze vonden opnieuw een houtzagerij. We migreerden naar hier. We verhuisden naar Gent.’88

Algemeen wordt gesteld dat voor 1974, de beruchte ‘migratiestop’, de economische migratie mannelijk en de kettingmigratie vrouwelijk was.89 Wanneer we de casus van Dicle echter minutieus bestuderen, komen we tot de vaststelling dat niet alleen Dicle via volgmigratie in 1973 in België geraakte, maar daarvoor ook al, in 1972, Dicles man, zus en schoonbroer. Alle vier konden ze naar België migreren door het feit dat Handans schoonvader als eerste naar Gent was gemigreerd en twee arbeidscontracten te geef had. Daarom kunnen we ons de vraag stellen hoe onafhankelijk en strikt ‘mannelijk’ de keuze van Dicles man was om te migreren? Voor het huwelijk van Handan kwam het idee om te migreren niet op bij Dicles man. De invloed van Handan stopte trouwens niet bij de migratie van haar schoonbroer. Ze hielp hem ook aan een job in een houtzagerij toen hij met zijn vrouw van Marche-en-Famenne naar Gent verhuisde. 

De dichotomie tussen de actieve onafhankelijke migrant en de passieve afhankelijke migrante kan dus ook met dit verhaal in vraag gesteld worden. De academische zoektocht naar vrouwennetwerken doet ons inzien dat mannen evenzeer via volgmigratie in België belandden en dat het toevalsfactor er ook een grote rol inspeelde. Op die manier kunnen we een meer genuanceerd beeld schetsen, in die zin dat de beslissing om te migreren niet enkel als een individuele, maar ook dikwijls als een collectieve beslissing tot stand kwam.90

Handan was zeker niet de enige vrouw die een belangrijke rol speelde tijdens en na de kettingmigratie van haar naasten. In Gent stonden verschillende mannen en vrouwen bekend als recruiter. Ze werden niet alleen gemotiveerd door hun werkgevers, maar ook door andere nieuwkomers die hun weg naar hen vonden.91 Tijdens de interviews kwamen een aantal onder hen ter sprake, uit de eerste en vooral uit de tweede generatie. Vrouwen uit de tweede generatie waren namelijk zichtbaarder, ook onder invloed van het beleid van de toenmalige Koninklijke Commissaris voor het Migrantenbeleid Paula D’hondt. Zij zag immers een rol voor hen weggelegd in het proces van integratie en emancipatie van migranten. Dat bleek ook uit de verschillende projecten die D’hondt ondersteunde, zoals de opleiding tot intercultureel bemiddelaar.92
Canan sprak met grote dankbaarheid over de vrouw die werk vond voor haar:

‘Ik kreeg twee- of drietal kinderen. Daarna ging ik werken in de visfabriek met mijn vrienden. Je had de tolk Hasibe [fictieve naam van zelfverklaarde tolk en recruiter in de buurt, red.]. Zij hielp ons aan een job. God zegene haar. Ze heeft ons erg geholpen. Je had ook Ayten [fictieve naam van zelfverklaarde tolk en recruiter in de buurt, red.]. Wat was haar achternaam nu weer?’93

Gönül werkte in dezelfde visfabriek als Canan en noemde ook Hasibe en Ayten in haar zoektocht naar werk.94 Elif werkte vooral in de textielindustrie en ook zij vermeldde Ayten als iemand die werk vond voor andere vrouwen en die tolkte op de werkvloer.95 Of de dames betaald werden voor hun bemiddeling als ‘recruiter’ of dit deden uit altruïsme, is niet duidelijk. Ik heb geen enkele van deze dames gesproken, omdat het onderwerp van mijn scriptie de eerste generatie vrouwen betreft. Sevilay is wel zo’n vrouw uit de eerste generatie die verschillende mensen in haar directe omgeving aan een baan hielp:96

‘Neen, ik werd geen ploegbaas. Ik werd het niet, maar ik liet veel mensen aannemen. Je kent mijn overleden tante Fadime. Ken je Karani? Zijn vrouw liet ik tewerkstellen. Ik had een schoonzus. Zij is gestorven tijdens een ongeluk. Wel, haar man liet ik aannemen. Ik heb mijn broer Ramazan laten aannemen. Zelfs mijn vader liet ik aannemen. Mijn broer had een vrouw. […] Zij was getrouwd in Turkije. Voor ze naar hier kwam, had ik al werk voor haar geregeld. Ik regelde een arbeidscontract voor haar.’97

Sevilay was 14 jaar toen ze in 1967 in Gent aankwam met de eerste golf migranten en is drie maanden na haar aankomst beginnen werken als kuisvrouw bij Texaco. Ze heeft er twee maanden gewerkt. Daarna begon ze in een textielfabriek. Ze vertelde dat ze in het begin vooral met Belgen samenwerkte. Hoewel ze niet kon lezen of schrijven en het Nederlands onmachtig was, was ze zelfredzaam. Ze leerde een mondje Nederlands en kon het op die manier goed vinden met haar ploegbazen. Uit bovenstaand citaat blijkt dat Sevilay maar liefst vijf mensen liet aannemen in de textielfabriek waar ze werkte. Ze verwachtte niets in ruil. Ze gebruikte haar professionele netwerken ook om mannen in geldnood te helpen. Cemile, die getrouwd is met een neef van Sevilay, vertelde dat Sevilay haar eveneens aan een job hielp.98
Dit bevestigt wat ook al uit ander onderzoek blijkt, namelijk dat vrouwen eerder dan mannen hun persoonlijke netwerken aanwendden om iemand in de familie, ongeacht man of vrouw, te helpen.99

De actieve rol van de vrouw als netwerker, als facilitator van kettingmigratie en als recruiter ondergraaft de perceptie dat de eerste generatie Turkse vrouwen een geïsoleerd en onderdrukt leven leidde.100 Als netwerker kenden ze de noden van hun omgeving en speelden ze daar op gepaste wijze op in. Ze brachten andere familieleden over door hen administratief bij te staan, maar ook door op voorhand jobs te regelen.

Conclusie: de rol van de vrouw in de Turkse migratie in Gent?

Dit artikel groeide uit een dubbele frustratie. Enerzijds werd de Turkse vrouw gestereotypeerd als passieve huisvrouw, anderzijds werd het huishoudelijk werk dat ze verrichtte voor haar familie en kennissen niet erkend. Het wettelijk kader om te werken als gastarbeider in een sector buiten de mijn- en bouwindustrie ontbrak in België. De migratie naar Gent verliep dus officieus en op basis van een toeristenvisum, waarvoor de overheid een oogje dichtkneep. De kettingmigranten werden daarbij aan hun lot overgelaten en waren volledig afhankelijk van oudere migranten die zich reeds in Gent gevestigd hadden. Het is net in die context dat de huishoudelijke arbeid die vrouwen verrichtten, gezien moet worden. Zij ontfermden zich over de ontvangst en integratie van de nieuwe kettingmigranten. 

De Turkse vrouwen droegen als huisvrouw en opvoeder niet alleen bij tot de totstandkoming van de solidariteitsnetwerken in de jaren 1960 en 1970 in Gent, maar faciliteerden als tussenpersonen ook de kettingmigratie. Bovendien droegen ze als arbeidsters ook bij aan de economie.

De hardwerkende Vlaming was ook een Turkse textielarbeidster of visfileerster.

Nu de industriesectoren waarvoor ze naar hier zijn gekomen bijna niet meer bestaan, lijkt hun bijdrage aan de samenleving voor een buitenstaander verwaarloosbaar. De waardering is er wel in het collectieve geheugen van de derde en vierde generatie. Die zien hen wel als sterke en veerkrachtige vrouwen. Het wordt tijd dat ook het academisch onderzoek dit erkent. Liefst nog voor ze ons allemaal verlaten hebben …

Ontdek het volledige nummer van Brood & Rozen

Over hoe de Belgische vluchtelingen tijdens WO II in Spanje in een concentratiekamp terechtkwamen, Turkse vrouwen van de eerste generatie aan het woord, de schat aan informatie in de Belgische prentbriefkaart, en een emotionele ontdekking in de beeldcollectie van Amsab-ISG.

  1. 1. Ayse CAGLAR & Nina Glick SCHILLER, Locating Migrant Pathways of Economic Emplacement: Thinking beyond the Ethnic Lens. In: Ethnicities, 13(2013)4, p. 495.
  2. 2. Hajar Ben Taib OULAD & Anne MORELLI, Pionnières de l’immigration marocaine dans la commune de Molenbeek-Saint-Jean. Parcours de femmes entre 1964 et 1974, ULB, mémoire de maîtrise, 2013.
  3. 3. Amal MIRI, Irma EMMERY, Chia LONGMAN, ‘When my children were born, I started to love Belgium’: Moroccan migrant mothers’ narratives of affective citizenship in the Belgian citizenisation context. In: Journal of Ethnic and Migration Studies, 47(2021)9, 18 p.
  4. 4. Mazyar KHOOJINIAN, Fixer la main-d'oeuvre turque en Belgique: la tâche d'un mensuel officiel (1964-1970). In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwe Geschiedenis, 36(2007)4, pp. 517- 556.
  5. 5. Jozefien DE BOCK & Frank CAESTECKER, We have made our whole lives here: immigration, settlement and integration processes of Mediterranean immigrants in Ghent, 1960-1980, UGent, doctoraat, 2013, p. 143.
  6. 6. Jozefien DE BOCK, Of employers, uncles and interpreters: the diverse trajectories of guest workers to the Belgian city of Ghent, 1960–1975. Journal of Ethnic and Migration Studies, 44(2018)7, p. 1245.
  7. 7. Mazyar KHOOJINIAN, Fixer la main […], p. 537.
  8. 8. Monica BOYD & Elizabeth GRIECO, Women and Migration: Incorporating Gender into International Migration Theory, Florida State University, Working paper, 1998, pp. 2- 3.
  9. 9. Neriman ABADAN-UNAT, Implications of Migration on Emancipation on Pseudo-Emancipation of Turkish Women. In: The International Migration Review, 11(1977)1, pp. 31-57.
  10. 10. Ayse KADIOGLU, Migration Experiences of Turkish Women: Notes from a Researcher’s Diary. In: International Migration, 35(1997)4, pp. 540-541.
  11. 11. Umut EREL, Tracy REYNOLDS, Erene KAPTANI, Migrant mothers’ creative interventions into racialized citizenship. In: Ethnic and Racial Studies, 1(2018)41, p. 56.
  12. 12. Monica BOYD & Elizabeth GRIECO, Women and Migration […], pp. 2-3.
  13. 13. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019; Interview met Canan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 06/02/2020.
  14. 14. Quentin SCHOONVAERE, Demografische studie over de populatie van Turkse herkomst in België. Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, 2013, p. 33.
  15. 15. Ayse KADIOGLU, Migration Experiences […], p. 538.
  16. 16. Jan BLOMMAERT & Jef VERSCHEUREN, Het Belgische migrantendebat: de pragmatiek van de abnormalisering, Antwerpen: IPrA research center, 1992, p. 49.
  17. 17. Umut EREL, Tracy REYNOLDS, Erene KAPTANI, Migrant mothers […], pp. 55-72; Sigrid VERTOMMEN, WTF is reproductieve arbeid? Op: Reprosist, https://reprosist.org/2019/11/26/reproductieve-arbeid-wtf/?fbclid=IwAR1IIpBt5R- 4c3yN8WBVSPrGjO13B_J8mGjztAsqBPMSuO8Xi1tn-jgHCis, 26/11/2019.
  18. 18. Umut EREL, Tracy REYNOLDS, Erene KAPTANI, Migrant mothers […], pp. 57-59.
  19. 19. Monica BOYD & Elizabeth GRIECO, Women and Migration […], pp. 2-3.
  20. 20. Alistair THOMSON, Moving Stories: Oral History and Migration Studies. In: Oral History, 27(1999)1, pp. 26, 34.
  21. 21. Erin JESSEE, The Life History Interview. In: Pranee LIAMPUTTONG (red.), Handbook of Research Methods in Health Social Sciences, Singapore: Springer, 2018, p. 4.
  22. 22. Koen AERTS & Nico WOUTERS, Mondelinge geschiedenis en geheugenstudie: slotbedenkingen. In: Revie belge de Philologie et d’Histoire, 92(2014)2, p. 690.
  23. 23. Nadia FADIL, Vertegenwoordiger of onderzoeker? Het statuut van de ‘native’ onderzoeker. In: Marie Claire FOBLETS & Eva CORNELIS (red.), Migratie, zijn wij uw kinderen? Identiteitsbeleving bij allochtone jongeren, Leuven: Acco, 2003, pp. 16-17.
  24. 24. Stacey ZEMBRZYCKI, Sharing Authority with Baba. In: Journal of Canadian Studies, 43(2009)1, p. 225.
  25. 25. Michael FRISCH, A Shared Authority: Essays on the Craft and Meaning of Oral and Public History, New York: State University of New York Press, 1990, 273 pp.
  26. 26. Ann OAKLEY, Interviewing women: a contradiction in terms. In: Helen ROBERTS (red.), Doing feminist research, Londen: Routledge, 1981, pp. 34-37.
  27. 27. Erin JESSEE, The Life History […], pp. 1- 4.
  28. 28. Tahire ERMAN, The Impact of Migration on Turkish Rural Women. In: Gender & Society, 12(1998)2, p. 153.
  29. 29. Neriman ABADAN-UNAT, Implications of Migration […], pp. 31-57.
  30. 30. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019; Interview met Elif (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/09/2019.
  31. 31. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie: 50 jaar migratie in Gent, Tielt: Lannoo, 2014, p. 109; Ahmet AKGÜNDÜZ, Labour migration from Turkey to Western Europe, 1960-1974: a multidisciplinary analysis, Burlington: Ashgate, 2008, p. 20.
  32. 32. Bijvoorbeeld: interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019; Interview met Elif (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/09/2019; Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019; Interview met Canan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 06/02/2020.
  33. 33. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], pp. 69-70.
  34. 34. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019.
  35. 35. Tahire ERMAN, The Impact […], p. 153.
  36. 36. Deniz KANDIYOTI, Bargaining with Patriarchy. In: Gender and Society, 2(1988)3, pp. 275-279.
  37. 37. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019.
  38. 38. Interview met Elif (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/09/2019.
  39. 39. Gretty MIRDAL, Distress in Migration: Problems and Resources of Turkish Women in Denmark. In: The International Migration Review, 18(1984)4, p. 995.
  40. 40. Nermian ABADAN-UNAT, The Effect of International Labor Migration on Women’s Roles: the Turkish Case. In: Cigdem KAGITCIBASI & Didem SUNAR (red.), Sex Roles, Family and Community in Turkey, Bloomington: Indiana University Turkish Studies, 1982, p. 219.
  41. 41. Tahire ERMAN, The Impact […], p. 153.
  42. 42. Interview met Elif (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/09/2019.
  43. 43. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  44. 44. Tahire ERMAN, The Impact […], p. 162.
  45. 45. Emelie OLSON, Duofocal Family Structure and an Alternative Model of Husband Wife- Relationship. In: Cigdem KAGITCIBASI & Didem SUNAR (red.), Sex Roles, Family and Communtiy in Turkey, Indiana: Indiana University Turkish Studies, 1982, p. 46.
  46. 46. Interview met Dicle (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/09/2019.
  47. 47. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], pp. 71-72.
  48. 48. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  49. 49. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019.
  50. 50. Mirjana MOROKVASIC, Gendering Migration. Migration and Ethnic Themes, 30(2014)3, pp. 367-369.
  51. 51. Monica BOYD & Elizabeth GRIECO, Women and Migration […], p. 26.
  52. 52. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  53. 53. Gretty MIRDAL, Distress in Migration […], p. 998.
  54. 54. Nermian ABADAN-UNAT, The Effect of International […], p. 229.
  55. 55. Umut EREL, Tracy REYNOLDS, Erene KAPTANI, Migrant mothers […], p. 68.
  56. 56. Interview met Sevilay (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 27/01/2020.
  57. 57. Interview met Canan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 06/02/2020.
  58. 58. Interview met Dicle (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/09/2019.
  59. 59. Mignon DUFFY, Doing the Dirty Work. Gender, Race, and Reproductive Labor in Historical Perspective. In: Gender & Society, 21(2007)3, p. 316.
  60. 60. Sigrid VERTOMMEN, WTF is reproductieve arbeid? Op: Reprosist, https://reprosist.org/2019/11/26/reproductieve-arbeid-wtf/?fbclid=IwAR1IIpBt5R- 4c3yN8WBVSPrGjO13B_J8mGjztAsqBPMSuO8Xi1tn-jgHCis, 26/11/2019.
  61. 61. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], pp. 71-72.
  62. 62. Krista DEMEY, Migrantenvrouwen emanciperen. In: Veto, 18/02/1991; Ans VAN GOCH, Turkse vrouwen bij Diepvries Breskens. In: De Stem, 14/03/1981; Abdel wie? In: Tienerklanken (VRT), 20/06/1977.
  63. 63. Christiane TIMMERMAN, Meia WELVARENS, Joris MICHIELSEN e.a., A Migration Project in Retrospect: The case of Ageing Zero Generation in Emirdag. In: Social Inclusion, 6(2018)3, p. 262.
  64. 64. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], p. 127.
  65. 65. Sigrid VERTOMMEN, WTF […].
  66. 66. Jozefien DE BOCK & Hilde LANGERAERT, Werken in Textielfabriek UCO Braun (1950-2009): Snelle veranderingen in een oude industrie. In: MIAT FACTory - Digital publications, https://issuu.com/museum_miat/docs/20170329_pu_miat_factory_gentse_nao: MIAT, 01/02/2017.
  67. 67. Interview met Ulviye (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 28/06/2020.
  68. 68. Mignon DUFFY, Doing the Dirty Work […], p. 315.
  69. 69. Interview met Türkan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/06/2020.
  70. 70. Umut EREL, Tracy REYNOLDS, Erene KAPTANI, Migrant mothers […], pp. 64-70.
  71. 71. Sigrid VERTOMMEN, WTF is […].
  72. 72. Interview met Sevilay (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 27/01/2020.
  73. 73. Kettingmigratie vindt plaats in het kader van officieuze migratie. Oude netwerken uit het herkomstland brengen arbeidsmigranten op de hoogte gebracht van tewerkstellingsmogelijkheden en helpen hen met hun migratie, ontvangst en huisvesting. Zie: Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], p. 115; Jozefien DE BOCK, Of employers […], p. 1245.
  74. 74. Christiane TIMMERMAN, Meia WELVARENS, Joris MICHIELSEN e.a., A Migration Project […], p. 262.
  75. 75. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], pp. 61-74.
  76. 76. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019.
  77. 77. Interview met Dicle (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/09/2019.
  78. 78. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  79. 79. Interview met Canan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 06/02/2020.
  80. 80. Interview met Sevilay (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 27/01/2020.
  81. 81. Nermian ABADAN-UNAT, The Effect of International […], p. 214.
  82. 82. Interviews ‘De vrouwen van Breskens’ door Neslihan Dogan, 2020.
  83. 83. Robin DEBO, Erik THOEN, Eric VANHAUTE, Spinnen en weven in de stad: Een chronologische en geografische reconstructie van de Gentse textielindustrie van 1900 tot 2000, UGent, masterscriptie, 2014, p. 36.
  84. 84. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019; Interview met Türkan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/06/2020.
  85. 85. Tina DE GENDT, Turkije aan de Leie […], p. 115; Jozefien DE BOCK & Frank CAESTECKER, We have made […], p. 324.
  86. 86. Ahmet AKGÜNDÜZ, Labour migration […], p. 20.
  87. 87. Quentin SCHOONVAERE, Demografische studie […], p. 14.
  88. 88. Interview met Dicle (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/09/2019.
  89. 89. Christiane TIMMERMAN, Gender Dynamics in the Context of Turkish Marriage Migration: The Case of Belgium. Turkish Studies, 7(2006)1, pp. 125-143.
  90. 90. Monica BOYD & Elizabeth GRIECO, Women and Migration […], pp. 14-17.
  91. 91. Jozefien DE BOCK, Of employers […], p. 1245.
  92. 92. Patrick MARTENS, Het rapport dat niemand las. De rapporten – Paula D’Hondt, een synthese, Zonhoven: Uitgeverij Boek, 1991, p. 31.
  93. 93. Interview met Canan (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 06/02/2020.
  94. 94. Interview met Gönül (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 22/11/2019.
  95. 95. Interview met Elif (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 19/09/2019.
  96. 96. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  97. 97. Interview met Sevilay (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 27/01/2020.
  98. 98. Interview met Cemile (pseudoniem) door Neslihan Dogan, 18/12/2019.
  99. 99. Basak BILECEN, Altin Günü: Migrant Women’s Social protection Networks. In: Comparative Migration Studies, 7(2019)11, pp. 9-10.
  100. 100. Jan BLOMMAERT & Jef VERSCHEUREN, Het Belgische migrantendebat […], p. 49.