2022-3

Genealogieën van snoodaards

Y-a-t-il un assassin dans votre arbre généalogique?”, zo luidt de titel van het in 2021 uitgebrachte boek van Frédéric Thébault, een medewerker van Geneanet. De antiheld is de centrale figuur, het soort dat je liever niet tot je voorouders rekent. Toen hij er enkele in zijn eigen kwartierstaat had gevonden, groeide bij Thébault het idee genealogieën van snoodaards uit te werken en ze op de website Geneanet te plaatsen.

Het boek is ook een knipoog naar het publiek geheim dat wie aan genealogie doet en niet zelf een adellijke titel heeft overgeërfd, stiekem of minder stiekem hoopt toch ergens adellijke of koninklijke roots te hebben of, wie weet, zelfs van Karel de Grote af te stammen.1 

Een wapenschild hebben spreekt ook wel tot de verbeelding. Bij gebrek daaraan kun je misschien ook een alternatieve trots vinden in je afstamming van ‘gewone’ mensen, die door al die rijke snoodaards uit het Ancien Régime werden onderdrukt. Of je bent fier dat je voorouders uit een bepaalde streek kwamen of al generaties lang hetzelfde soort beroep uitoefenen.

Bijna twintig jaar geleden schreef één van ons (Marc) een artikel met de naam van de (toen) kersverse (en ondertussen volwassen) dochter van de andere (Dirk) in de titel: “Van Noa tot Noach? Uitgevonden genealogieën en andere kunstwerken”. Het was een bijsluiter en commentaar bij een project van de ook als historicus opgeleide kunstenaar Koen Broucke naar aanleiding van Erfgoeddag in 2004.

Het thema was dat jaar: “’t Zit in de Familie”. De Erfgoedcel Brugge had het project als “eyeopener” uitgelokt en besteld.2 Broucke vermengde de gegevens die hij over zijn voorouders bij elkaar had gesprokkeld met fictie en liet zijn stamboomverhaal en fantasie artistiek uit de hand lopen, zowel in woord als in beeld. Broucke trachtte het brede publiek te sensibiliseren voor stamboomonderzoek en familiegeschiedenissen en tegelijk ook aandacht te vragen voor de emoties, dromen en de verbeelding die daarmee gepaard gingen.3 

In de bijsluiter (van Marc) werd het project gesitueerd in een langetermijngeschiedenis van uitgevonden genealogieën. Daarbij werd gewezen op de grote productie van die al dan niet uitgevonden genealogieën in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw en het gebrek aan onderzoek daarover.

Er werden uitzonderingen gesignaleerd, zoals de Italiaanse onderzoeker Roberto Bizzochi met zijn prachtige boek Genealogie incredibili. Dat ging niet alleen over families, maar ook over hoe steden, corporaties of landen ongelofelijke genealogische vertogen en origineverhalen hebben ontwikkeld en ingezet, gaande van Karel de Grote tot Troje of Aeneas. Diverse geleerden specialiseerden zich in het maken van dergelijke constructies.4 

De bijsluiter riep op om dit verder te bestuderen, maar even goed om de diverse lagen en gevaren van zo’n kunstproject als erfgoedproject onder ogen te zien, onder het motto “Het Broucke-project: don’t try this at home. Bijsluiter en doktersvoorschrift nodig”.

Dat ging niet alleen over families, maar ook over hoe steden, corporaties of landen ongelofelijke genealogische vertogen en origineverhalen hebben ontwikkeld en ingezet, gaande van Karel de Grote tot Troje of Aeneas.

Het is instructief en confronterend om passages uit de inleiding tot de bijsluiter van bijna twee decennia later te herlezen en nu opnieuw aan te sluiten bij dat loshangende, persoonlijke/familiale draadje in een wetenschappelijk-populariserend bedoelde tekst uit 2004.

Vooral ook omdat het was geschreven door een academisch opgeleide historicus die tot erfgoedwerker aan het ontpoppen was. De herinneringen werden bovengehaald aan de genealogische bedrijvigheid en passie van zijn ouders die hij als student en beginnend onderzoeker geschiedenis twintig jaar eerder had bezig gezien, wat haaks leek te staan op de grote probleemstellingen die als historicus moesten worden onderzocht en geadstrueerd.

Die bijsluiter ontstond op het moment, twintig jaar geleden, toen familiekunde en bij uitbreiding volkscultuur, volop binnen het nieuwe beleidsveld van cultureel erfgoed werden getrokken, bovendien uitgelokt door een van de instrumenten (Erfgoeddag) om die “framing” of “updating” te realiseren. De tekst (van Marc) over het project van Koen Broucke begon als volgt:

“Noa Jacobs, het dochtertje van mijn broer, is momenteel de jongste telg van het nageslacht van mijn vader. Het komt niet in ons op om Noach, die van de ark en de zondvloed, als één van onze oudste voorvaders aan te duiden. Toch hebben “we” een stamboom, eentje die tot de 17e eeuw opklimt, of beter gezegd: er is er één beschikbaar in een kast in het ouderlijk huis. Het leek toen ze vijftig werden wel een virus. Mijn ouders hebben zich jaren beziggehouden met het moeizaam opklimmen in de tijd, met het lezen van “Vlaamse stam” en handleidingen voor genealogen, het doorkruisen van België en Nederland, van het ene archief naar het andere documentatiecentrum om een familiestamboom te construeren, parochieregister na parochieregister, fiche na fiche. Als pas afgestudeerd historicus heb ik dit bijna twintig jaar geleden op afstand gevolgd, maar ik was (nog) niet gebeten door die microbe. Met genoegen stel ik vast dat mijn ouders al die jaren hebben kunnen weerstaan aan de verleiding om kunstgrepen uit te halen. We hebben dan ook geen bekende helden, leiders, ridders, beulen, kanunniken, misdadigers of andere BV’s (bekende voorouders) in onze familie. Mijn voorouders waren niet aanwezig in situaties die de wereldgeschiedenis – laat staan de Vlaamse geschiedenis – deden kantelen. Zoeken om te vinden, zonder veel aantoonbaar nut, zonder publicatieplannen, zomaar… Het lijkt wel “l’art pour l’art”. Zoals voor zoveel mensen die vandaag met familiekunde bezig zijn, levert het geen direct nut op voor het curriculum vitae, voor het familiefortuin of voor onze – heel gewone en veel voorkomende – “familienaam” om een stamboom te maken. Het helpt niemand van mijn broers of zussen ook maar één stap vooruit in het leven, maar dat is niet erg. We zouden het niet anders willen. De ringmappen en computerbestanden zijn een mooi en onschuldig stukje erfgoed, dat iemand later wellicht zal oppikken en verder uitwerken. Misschien ikzelf binnen een kwarteeuw of misschien Noa, als ze daar zin in heeft. In het verleden konden stambomen echter hun reikwijdte in goud waard zijn.”5

In het begin van de jaren 2020 bleek het ene virus het andere te triggeren. Het coronavirus en de COVID-19-pandemie grepen diep in op het professionele en de andere aspecten van het dagelijks leven. In 2020 en 2021 speelde zich dat grotendeels thuis – en vandaar uit meer dan ooit tevoren deels op computerondersteunde platforms en netwerken – af.

Voor mensen die met genealogie willen bezig zijn, is er de voorbije twee decennia veel veranderd. Dit wordt treffend gemarkeerd door de doorbraak van genealogie in een academische masteropleiding erfgoed, waar aan de Universiteit Antwerpen momenteel zowel (door professor Maarten Larmuseau verzorgde en door de Stichting Edmond Delhougne mee ondersteunde) cursussen genealogie als cursussen genetisch erfgoed (met focus op het potentieel van DNA-onderzoek) worden aangeboden.

Er blijken heel veel van de klassieke bronnen en inventarissen in archieven, waar onze ouders nog voor moesten reizen en ter plekke gaan kijken, momenteel via het internet en elektronische databanken beschikbaar te zijn. In de COVID-19-periode blijkt één van ons – niet Noa en ook niet haar oom, maar wel haar vader Dirk – door het genealogisch virus gegrepen (wat ook leidde tot het volgen van de cursussen van Larmuseau). De kracht van de onlinetools en elektronische ontsluiting van documentair erfgoed blijkt in de handen van een onderzoeker enorm. De nieuwe zoekmachines, massale digitalisering van bronnen en DNA-onderzoek maken veel meer mogelijk voor mensen die genealogisch onderzoek doen: vandaag geframed als erfgoed, met alle gevoeligheden die daar steeds meer bij horen in onze maatschappij. Ze plaatsen wat twee decennia geleden een leuke hobby en “een mooi en onschuldig stukje erfgoed” was, in een ander daglicht. Met deze casestudy willen we dit aankaarten en de discussie starten, ook gelet op het feit dat heel veel vrijwilligers en geïnteresseerden hier ook mee kunnen en zullen worden geconfronteerd.

Al dan niet bewust confronteert de zoektocht naar je voorouders je vroeg of laat met de vraag wat je eigenlijk zoekt, welk nut dat heeft en waarom je hierin zoveel tijd, energie en geld steekt. Elke genealoog heeft ook al fouten gemaakt. Vaak zijn er twijfelgevallen door onvoldoende overtuigend bewijs. Internetsites staan bovendien vol van verkeerde of speculatieve informatie. De doorwinterde genealogen stellen bewijsvoering op basis van solide documenten natuurlijk centraal, maar zelfs dan is niet alles wat het lijkt. Nog los van de mogelijkheid van ‘koekoekskinderen’ (pater semper incertus est)6, valt geknoei met officiële documenten en afstammingsbewijzen in lang vervlogen tijden ook nooit helemaal uit te sluiten, zeker als er belangrijke consequenties waren. Het aantonen van een edele afstamming diende immers als legitimatie voor het innemen of opeisen van bepaalde posities. Soms kwam manipulatie met stamboomgegevens aan het licht en mocht de vervalser het zelfs met de dood bekopen.7

Wie erover nadenkt wat allemaal fout kan lopen en onzeker is, weet dat het dus ook allemaal relatief is. Wie eerlijk is, moet toegeven dat socioloog Eviatar Zerubavel gelijk heeft als hij zegt dat genealogieën – zelfs van bescheiden aard – sociale constructies zijn en genealogen op zoek zijn naar verbeelding.8 Het maakt geschiedenis tastbaar maar doet ook iets met je eigenbeeld, je identiteit. Je creëert je voorouders net zo goed als je ze opspoort. Die stamboom is eigenlijk een verhaal dat je schrijft. Het is een familiegeschiedenis, maar ook een verhaal over en van jezelf.

Je creëert je voorouders net zo goed als je ze opspoort.

Het is maar “echt” omdat jij het echt hebt gemaakt of probeert te maken. Het wordt waardevol omdat een hele boel mensen het als hobby even serieus nemen als jijzelf. In leeszalen van archieven vind je vaak meer genealogen dan professionele historici terug. Er zijn dure en mindere dure abonnementen op genealogische websites, je kan nog een stapje verder gaan met genetisch onderzoek en er worden nu zelfs televisieprogramma’s over gemaakt.

Het is stilaan ook big business. Het is, om het met het sociologisch jargon van Pierre Bourdieu te duiden, een ‘veld’ geworden. De kwartierstaat of stamboom opstellen wordt beleefd als iets dat waarde op zich heeft. Er zijn ‘regels van de kunst’ hoe je het op een behoorlijke manier hoort te doen. Er zijn verenigingen die je daarbij helpen (maar ook op de vingers kunnen tikken).

Adellijke kringen volgen nauwgezet op of je al dan niet aanspraak mag maken op een adellijke aanspreektitel. Wie niet meteen in aanmerking komt, voor zover je dat zou willen, op basis van adellijke familiale antecedenten (of wie weet ‘geschiktheid’ om aan te trouwen in een koningshuis), kan op meer bescheiden schaal erkenning krijgen als zijnde ‘van meiseniersbloed’ in West-Brabant of als afstammeling van één van de zeven geslachten van Brussel. Wie dat kan bewijzen, kan van de betrokken verenigingen een certificaat krijgen, net als koning Filip I van België9 en in het geval van de Brusselse geslachten kan je dan meestappen in de jaarlijkse Ommegang.

Het verhaal bijt soms terug

Vaak ken je wel de grote lijnen van je recente familiegeschiedenis, maar soms komen er ook verrassingen. Terwijl onze ouders, die meer dan een halve eeuw geleden verhuisden van Antwerpen (waar onze grootouders woonden) naar Brugge, een groot deel van hun kwartierstaat konden uitwerken tot ver in de 17e eeuw en op allerlei locaties terechtkwamen, bleek onlangs dat enkele voorouders gewoon op 500 meter van de ouderlijke woning begraven liggen. Ontzettend vaak zijn ze langs dat kerkhof in kwestie gepasseerd om verdere opzoekingen in afgelegen archieven te gaan doen, terwijl we niet wisten wat bijna letterlijk onder onze neus te vinden was.

Die verrassingen zijn niet noodzakelijk altijd even prettig. Voor de Tweede Wereldoorlog moet je maar één tot vier generaties teruggaan en misschien stond een deel van je voorouders aan ‘de verkeerde kant’ en wist je dat niet. Als je de betrokken personen zelf hebt gekend, verandert dat mogelijk je kijk op hen. Misschien wijst je onderzoek uit dat een SS-vrijwilliger een doelbewuste keuze gemaakt heeft of, erger nog, bij de Jodenvervolging een actieve rol speelde.

Misschien wijst je onderzoek uit dat een SS-vrijwilliger een doelbewuste keuze gemaakt heeft of, erger nog, bij de Jodenvervolging een actieve rol speelde.

Uit onze eigen kwartierstaat blijkt dat twee voorouders deelnamen aan de grootste koloniale militaire operaties die in Nederlands-Indië plaatsvonden waarbij praktijken plaatsvonden die vandaag misdaden tegen de menselijkheid worden genoemd.10 Een andere voorouder – degene die op dat kerkhof op een boogscheut van het ouderlijk huis lag begraven – blijkt bij slavenhandel als stroman te hebben gefungeerd. Sommige voorouders uit Pamel blijken wel heel dicht bij de bende van Jan de Lichte te hebben gestaan en dat kwam pas aan het licht toen werd beslist om eens actief naar het eventuele criminele verleden van voorouders uit die streek te kijken. Je kijkt plots toch anders naar die namen in de kwartierstaat.

Hoe ga je om met die donkere kantjes van de familiegeschiedenis? Hoe moeten we omgaan met de duistere kanten van ons collectief erfgoed? Het zijn vragen die ook bij genealogen opduiken, nu er meer discussie is over wat en wie ‘verdient’ om in de publieke sfeer te worden herdacht en hoe je dat op gepaste wijze doet.

Maatschappelijke debatten over de dekolonisering van de publieke ruimte of de nood aan feminisering van het aanbod van straatnamen sijpelen op microschaal ook binnen in de genealogische praktijk. Waarom focussen op de voorvaderen met dezelfde achternaam, terwijl je voormoeders net zo belangrijk zijn?11 Het verhaal dat je creëert en de keuzes die je maakt bij het opsporen van voorouders zijn niet altijd simpelweg een ‘neutrale’ kwestie, zonder emotie of betrokkenheid of vooroordelen.

Je bent als nazaat natuurlijk niet verantwoordelijk voor wat je voorouders deden; maar misschien is dat of iets wat hen overkomen is, toch wel belangrijk om te weten. Als je, zoals wij of onze ouders, bovendien niets of weinig erfde, zou je kunnen stellen dat er ook geen bloed kleeft aan je erfgoed of erfenis.

Wat als er wel een smet is aan je materieel erfgoed? In februari 2022 zette de Belgische staat een eerste concrete stap om roofkunst uit de inventaris van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te schrappen en een schilderij dat door de nazi’s was gestolen, terug te geven aan de nazaten van de oorspronkelijke Joodse eigenaars in Duitsland. In Nederland en België is het debat over de teruggave van koloniale collecties en roofkunst de laatste jaren verder aangezwengeld.12 

Ondertussen heeft Geert Sels in 2022 een lijvige studie gepubliceerd op basis van zijn zoektocht naar naziroofkunst uit België, die heel veel verhalen en andere informatie heeft opgeleverd. De conclusies en evaluatie van de cultuur/onderzoeksjournalist zijn striemend, zowel voor politici als musea op de diverse niveau’s in België/Vlaanderen vandaag, onder andere dat er te weinig gezocht wordt of (online-) instrumenten worden aangeboden om te zoeken:

Dat is de wereld op zijn kop. Hoe kunnen er vragen komen als de overheid geen informatie beschikbaar stelt waarop rechthebbenden zich kunnen verlaten? Pas als er wel onderzoek wordt gedaan, kunnen er ontdekkingen aan het licht komen en vragen worden gesteld”.13 

We zien dit als een krachtig pleidooi om in hedendaags erfgoedbeleid niet alleen in te zetten op laaghangend fruit: na opfrissing geschikt voor toeristische consumptie (al is er natuurlijk ook een vermarkting voor dark tourism mogelijk als men het heel cynisch zou bekijken) of als pronkstukken in canonetalages. Maar wel om veel grondiger huiswerk te doen, de onderzoeksfunctie (en dus capaciteit) in musea en andere erfgoedinstellingen sterker te stimuleren, en “het publiek” niet alleen als (passief) bezoeker te beschouwen, maar ook als gebruiker en onderzoeker zoveel mogelijk instrumenten aan te bieden: participatie.

Als je, zoals wij of onze ouders, bovendien niets of weinig erfde, zou je kunnen stellen dat er ook geen bloed kleeft aan je erfgoed of erfenis.

Maar met extra-krachtige zoekfaciliteiten kan inderdaad van alles boven water komen, ook bijvoorbeeld bij genealogisch onderzoek. Wat moet je eigenlijk als individu in zo’n geval doen? Misschien is er geen juridische aansprakelijkheid (meer), maar is er een morele herstelplicht? Hoe geef je daar dan gestalte aan?

Noch leven, noch uitdrukking

De sanitaire crisis door de COVID-19-pandemie en de steeds betere omsluiting van historische bronnen in digitale databases leidden in onze (uit Antwerpen afkomstige) familie, tot een vernieuwde interesse in familiegeschiedenis met het inzetten van nieuwe zoekstrategieën. Ironisch genoeg kwam Dirk zo eerder toevallig op het spoor dat op 500 meter van het ouderlijke huis te Sint-Kruis Brugge twee voorouders begraven liggen. Het eerste spoor dook op via de website van Erfgoed Brugge : een memorieplaat voor het koppel Andreas Lombaert en Catharina Lievens die zich vandaag bevindt in de sacristie van de kerk Heilige Kruisverheffing.14

Dankzij de door onze ouders samengesprokkelde familiegeschiedenis wisten we dat Andreas Lombaert schrijnwerker was, maar we hadden geen idee wanneer en waar hij was overleden. Het kwam ook als een verrassing dat hij meester-timmerman en zelfs gouverneur van het ambacht was in Brugge. Op een heemkundige lezing kwam naar boven dat hij de kuip van de barokke preekstoel in rococo Louis XVI-stijl had gemaakt, gebouwd tussen 1777 en 1785, in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge. Het is vandaag één van de toeristische pronkstukken van de kathedraal, dus dat is wel een fijn weetje.

Nu waren de meningen over de esthetische kwaliteit van de preekstoel in de negentiende eeuw eeuw niet eenduidig positief. Zo heeft Karl Verschelde het namelijk over “het kostelykste doch onbeduidenste kunststuk dat het kerkbestuur in den loop der 18e eeuw deed vervaerdigen”, dat “noch leven, noch uitdrukking” bezit, betreurend dat “de styve en gevoellooze bouwtrant van dien tyd wierd verkozen”.15 Ook Medard Verkest is in 1903 niet geheel overtuigd: “De preekstoel is eenigszins stijf; het mangelt hem aan leven en zwierigheid in de opvatting en toch is hij merkwaardig als stoffelijke uitvoering. Aan niet één meubel dezer kerk arbeidden meer ambachtslieden en kunstenaars; ook niet één heeft meer gekost (...) Het heele werk kostte 3881 pond, 1 schelling en 8 1/2 grooten, munt diens tijds, hetgeen met den prijs van 42.226 fr. 20 centiemen in ons geld overeenkomt”.16 Een dure preekstoel dus, maar over kleur en smaak valt niet te twisten. Verder leerden we dat de preekstoel gemaakt is van acajouhout.17 Acajou, of mahoniehout, komt uit het Caribisch gebied.

Barokke preekstoel in rococo Louis XVI-stijl, gebouwd tussen 1777 en 1785, door onder andere schrijnwerker Andreas Lombaert in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge (foto: Dirk Jacobs)

Verdoezelen

Andreas Lombaert had ook een interessante grootvader, Jacob Lombaert (1669-1710), drogist te Brugge. Deze Jacob Lombaert had een “winkel van cruijdenissen”, leverde ondermeer kaarsen aan de Heilig-Bloedkapel en was lid van de corporatie Kruidhalle. Hij werd in 1695 aanvaard als poorter van de stad Brugge met de notitie “gheboren int velt” en in de stadsrekeningen van Brugge staat daarover vermeld dat hij geboren is “in campagne ten tyde van oorloghe ende synen vader wesende in militairen dienst van Syne Majesteyt van Spaignen18.

Bij een poging om te begrijpen waarom Andreas Lombaert in de grafkelder van Nicolas Masterson was bijgezet, lag het voor de hand om meer over die man te gaan zoeken. We vonden al snel een memorieplaat op de kerkmuur van Sint-Kruis. De tekst daarvan luidt als volgt:

Deus nobis providet. / NICOLAS MASTERSON, gent / Born at London, March 1 1744. / died at Bruges, dec 7. 1806. / Truth and Honor, / Benevolence and Sensibility, / Were the Sources and guides of his actions, / Mildness and Equality, / The Characteristics of his temper, / Such he lived. / He died with the calm intrepredity / of virtue. / In testimony / of their irreparable loss, his Widow and Children / have caused this inscription19

Na verder zoekwerk komen we echter op een veel minder rooskleurig beeld. Wie het hele verhaal, of toch de reconstructie daarvan, wil lezen, kan terecht in een andere publicatie20. De korte versie is: Masterson was een Engelse koopman die bijzonder actief was in de slavenhandel en handig gebruik maakte van de neutrale status van Brugge en Oostende tijdens de zogenaamde Vierde Engels Nederlandse Zeeoorlog (1780-1784). Meester-timmerman Lombaert had voor hem als stroman opgetreden om één en ander te verdoezelen.

Oei. Een voorouder die deel uitmaakte van een groot internationaal netwerk dat slavenhandel faciliteerde. Dat hadden we niet zien aankomen. En die preekstoel in de Sint-Salvatorskerk? Tja, dat mahoniehout kwam wel uit het Caribisch gebied. Het is niet alleen een indrukwekkende barokke preekstoel maar ook een relict dat verband houdt met de Vlaamse betrokkenheid in de trans-Atlantische driehoekshandel waarvan slavenhandel een integraal deel uitmaakte.

Oei. Een voorouder die deel uitmaakte van een groot internationaal netwerk dat slavenhandel faciliteerde.

Wat nu, afgezien van een wetenschappelijk artikel over de trans Atlantische driehoekshandel ten tijde van de nadagen van de Oostenrijkse Nederlanden schrijven? Vermeldt de auteur in het artikel dat die stroman één van zijn voorouders is? Hoe trots kan je nog zijn op zo’n voorvader en zijn preekstoel? Niet dat er van die kant van de familie door onze ouders ooit iets werd overgeërfd, maar wat als dat wel het geval was geweest?

Die hele lovende memorieplaat(s) voor meneer Masterson aan de kerkmuur in Sint-Kruis, moet daar eigenlijk geen bordje met uitleg bij? Want naast de in steen gebeitelde opinie van zijn familie die vond dat ‘equality’ een drijfveer was in het handelen van Masterson, is er ook wel het feit dat hij bij slavenhandel was betrokken.

Zijn firma bracht gedocumenteerd minstens 1214 tot slaaf gemaakte mensen naar het Caribisch gebied en nog eens minstens 148 mensen overleefden de overtocht niet. Verdienen die geen gedenkplaatje? Als ooit moet worden beslist of de gedenkplaat aan renovatie toe is, hoe hoog moet die memorieplaat dan eigenlijk nog op het prioriteitenlijstje staan?

Kortom, hoe ga je om met ‘donker’ erfgoed dat evenzeer deel uitmaakt van onze geschiedenis als het erfgoed waar je makkelijker trots op kan zijn? Wat als een nimbyattitude plots wel heel dichtbij komt?

Memorieplaat voor Nicolas Masterson op de kerkmuur van H. Kruisverheffing en St.-Jozef Kerk te Sint-Kruis Brugge (foto’s Marc Jacobs, 1/12/2022)

Tijdsgeest?

We zouden er ons gemakkelijk vanaf kunnen maken met te stellen dat we het verleden niet met de huidige standaarden mogen beoordelen. Ook dat is echter niet zo simpel. Waren er toen dan geen morele bezwaren bij een behandeling van mensen als koopwaar? In de Oostenrijkse Nederlanden zelf was slavernij per slot van rekening illegaal en de kerk sprak zich er duidelijk tegen uit.

Een deel van de Britse high society vond slavenhandel en slavernij vanaf midden de jaren 1770 ook in toenemende mate moreel onaanvaardbaar21. Zoals Pierre Verhaegen in 1901 fijntjes opmerkte had tijdgenoot “Reiziger” – volgens hem de Fransman De Rival22 – in 1782 zijn antwoord klaar voor wie met humanitaire bezwaren kwam. “Reiziger” benadrukte dat er echt wel een handelsopportuniteit vanuit Afrika was. Voyageur verzekerde cynisch dat er in de Caraïben steeds een afzetmarkt voor slaven zou zijn die werden aangeleverd door schepen onder keizerlijke vlag, zelfs al hadden de Oostenrijkse Nederlanden er zelf geen kolonies, omdat de slavenfactorijen zo “destructief” waren. Wie daarover morele scrupules had, probeerde “Voyageur” te sussen met het meer dan bedenkelijke argument dat men eigenlijk de betrokkenen toch een dienst bewees:

Au surplus, si un pareil commerce repugne à vos sentimens d’humanité, si vous n’êtes pas convaincus qu’en achetant sur ces côtes de Guinée des infortunés, destinés dans leur patrie au plus affreux esclavage, vous brisez physiquement les fers de ces misérables, pour les livrer à des nations moins féroces, ou du moins, dont la cupidité veille à leur conservation; renoncez à ces sortes d’entreprises, mais n’abandonnez pas totalement le commerce des côtes de Guinée”.23

Wie slavenhandel een morele brug te ver vindt, kon volgens “Reiziger” nog steeds zijn gading vinden met gom, was, ivoor en goud. Het is echter duidelijk: men was zich maar al te goed bewust van het ethische vraagstuk. Begrip hebben voor de tijdsgeest en contextualiseren als verontschuldiging gaan dus eigenlijk niet helemaal op.

De bende van Jan de Lichte

Een dertig jaar eerder, tijdens de Oostenrijke Successieoorlog, bezetten Franse troepen tussen 1744 en 1748 grote delen van Vlaanderen en leed de bevolking hard onder de aanwezigheid van vreemde legers en hoge (oorlogs)belastingen. In deze context van verarming was er veel (overlevings)criminaliteit. Ook al ging het vaak om losse (en wisselende) verbanden tussen bandieten, daarbij waren ook zogenaamde bendes actief.

De bekendste is ongetwijfeld de zogenaamde bende van Jan de Lichte. Het is twijfelachtig of Jan de Lichte werkelijk de leider was, maar in de overlevering is hij de bekendste en beruchtste dief geworden.24 Zijn naam werd symbool voor de acties van bandieten in groepsverband tijdens deze periode.25 Daarbij werd zijn verhaal later ook sterk geromantiseerd, want hij was afgaande op de beschikbare historische bronnen niet de potentieel revolutionaire rebel of Robin Hood-figuur die romanschrijver Louis Paul Boon – en later de tv-serie Thieves of the Wood / De Bende van Jan de Lichte- van hem maakte.26

Het koppel Jan Bosschaert en Jacoba Van der Elst, alweer onze directe voorouders, zijn van dichtbij verbonden met deze zogenaamde bende van Jan de Lichte. Dat kwam Dirk op het spoor toen hij expliciet ging verifiëren of er in het Aalsterse en het Pajottenland geen verband was in de genealogie met de beruchte bandietenbende.

Het koppel Jan Bosschaert en Jacoba Van der Elst, alweer onze directe voorouders, zijn van dichtbij verbonden met deze zogenaamde bende van Jan de Lichte.

Jan Bosschaert werd op een proces in Aalst in november 1748 verhoord en vrijgesproken voor de roofmoord op molenaar Peeter van Lierde op 1 januari 1745 in Lombeek.27 Jan de Lichte was zelf niet betrokken, maar zijn latere bendeleden Pieter de Wilde, Jan de Vrieze en “Gillis van Pamel” (Egidius Van der Elst) wel.

Het is in het kader van de klopjacht op de bende van Jan de Lichte dat de moordzaak op de molenaar opgelost raakte. Het was een ondervraging en foltering met duimschroeven die Pieter de Wilde deed praten en andere verdachten aanwijzen. Jan Bosschaert, broer Franciscus Bosschaert en schoonbroers Adriaan en Egidius Van der Elst kwamen als medeplichtigen in het vizier.

Francis Bosschaert, gewapend met een geweer, en Egidius en Adriaan Van der Elst hadden tijdens een overval op het woonhuis van de Hertboommolen de wacht gehouden. Binnenin werd de molenaar in het ontstane tumult vermoord. Om aan de processen te ontlopen werd Francis Bosschaert soldaat in het Franse leger, waaruit hij in 1748 deserteerde en voorgoed wegvluchtte.

Ook buur en schoonbroer Adriaan Van der Elst was Pamel (een tijdlang) ontvlucht. Gillis van Pamel (schoonbroer Egidius van der Elst) was voor de klopjacht van 1748 door de overheid al vermoord door Jan de Lichte en een ander bendelid. Egidius had immers Maria van Dorpe, de bijzit van Jan de Lichte, “met een mes bewerkt en haar zilveren schoengespen afgerukt”, waarop Jan de Lichte wraak nam en hem in Bavegem met een kompaan kwam neerschieten en doodsteken.

Jan Bosschaert, in wiens huis de overval was gepland – bij het drinken van een kruik brandewijn – en die de weg naar de molen had getoond, werd uiteindelijk vrijgesproken. Pieter de Wilde, die op 23 november 1748 in Aalst werd opgehangen, had eerdere bezwarende verklaringen over Jan Bosschaert immers ingetrokken en Jan ontkende iets van de roofplannen te hebben gehoord.

Noch in het boek van Louis Paul Boon, noch in de VTM- en Netflix-serie Thieves of the Woods kreeg Gillis van Pamele – laat staan diens zus of schoonbroer – aandacht, ook al was hij een prominent bendelid. Er is wel meer vanuit historisch oogpunt inaccuraat of weggelaten in boek en serie dat veel belangrijker is. Moeten wij het nu jammer vinden onze voorouder niet terug te vinden in een fictiereeks die vandaag kan worden bekeken? Ook dat is een beetje confronterend. Waarom eigenlijk? Waarom ga je op zoek naar een eventueel verband? Waarom vind je het vervolgens jammer dat wanneer er een verband is, dat niet in die fictieversies opduikt?

Uittreksel 1. Vonnis van Pieter de Wilde, “Vonnissen verleent binnen de Stadt Aalst, ten laste van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andre Quaetdoenders, op het vervolg van de Collegien der Casselrijen ende Landen van Cortrijck, Audenaerde, Aelst ende Dendermonde, begonnen 7 Oktober 1748 ende geeyndigt 14 December daernaer”

Uittreksel 2. Vonnis van Jan de Lichte, “Vonnissen verleent binnen de Stadt Aalst, ten laste van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andre Quaetdoenders, op het vervolg van de Collegien der Casselrijen ende Landen van Cortrijck, Audenaerde, Aelst ende Dendermonde, begonnen 7 Oktober 1748 ende geeyndigt 14 December daernaer”.

Ook enkele zonen van Jan Bosschaert geraken trouwens op het slechte pad. Zonen Pieter (27) en Simon (24) beginnen een bloedige vechtpartij (met onder meer messteken) op Driekoningen (5 en 6 januari) 1777 in Pamel.28 Simon Bosschaert zit vanaf 5 oktober 1780 voor tien jaar in de gevangenis van Vilvoorde.

Onder de voorouders zitten wel nog wat kleinere en grotere criminelen en slachtoffers van criminelen. Vanuit genealogisch oogpunt is dit interessant omdat er een grote kans is bijkomende informatie over de betrokkenen in de processtukken te vinden.

Een ‘heks’ in de stamboom

In het najaar van 2021 tot begin januari 2022 liep er een interessante tentoonstelling te Brussel met de titel ‘witches’, opgezet vanuit de culturele dienst van de ULB. Men stond stil bij de representaties van heksen door de eeuwen heen, de geschiedenis van heksenvervolging en het hedendaagse ‘herclaimen’ en in vraag stellen van het woord ‘heks’ door een deel van de feministische beweging sinds de jaren zestig.

Het bezoek aan die tentoonstelling bracht Dirk op het idee tijdens een verloren uurtje en uit nieuwgierigheid eens op zoek te gaan naar lijsten van geëxecuteerde ‘heksen’ in Vlaanderen en Brabant. Om dan te kijken of er daar locaties en namen in voorkwamen die een belletje deden rinkelen vanuit de eigen kwartierstaat. Tot onze grote verbazing leverde ook dat inderdaad een ‘match’ op die na verder opzoekwerk werd bevestigd.

Verbeelding: een heksensabbat, door Claes Jacobsz van der Heck, 1636, olieverf op paneel, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-2373

Marie Van Ginderdeuren uit Liedekerke die begin zeventiende eeuw in Aalst op de brandstapel belandde, blijkt één van onze voormoeders te zijn (twaalf generaties terug). Één van de duizenden namen waarvoor we tot voor kort enkel wat rudimentaire informatie hadden, bleek een ‘heks’ te zijn.

Tot nader orde – maar ondertussen sluiten we nog weinig uit – behoorden haar veroordelaars en haar beul niet tot de familie. De 19e-eeuwse historicus Charles Potvin was haar wedervaren in de archieven van de Rekenkamer van Rijsel29 op het spoor gekomen en behandelde haar executie in zijn boek uit 1861 als één van de gevallen die de omgang met heksenprocessen ten tijde van Albrecht en Isabella in onze contreien illustreerde:

"ALOST, 1601-1605. Marie Van Ginderdeure, bourgeoise foiraine d’Alost, accusée de vaudoiserie, est remis par le baron d’Auxy et seigneur de Liedekerke qui la tenait en sa prison, au bailli d’Alost; elle est mise à la torture par verges un jour et une nuit, elle confesse ses délits, comme après la torture elle était débile, on lui donne une peinte de vin, et joinct qu’elle souffrait de grandes temtacions de son amy le diable, il a convenu de la faire garder toute la nuit par trois officiers. Elle est brûlée, laissant un mari avec plusieurs enfants; le sieur de Liedekercke réclame tout ses biens: A cause que ledit seigneur de Liedekercke, duquel ladite sorcière estoit subjecte, premièrement en avoit eu la cognaissance de son délict et par luy mis en ses prisons, luy voulait a"irer l’enthière confiscation de tous ses biens tant fonds héréditaires que meubles, à cause de sa seigneurie ayant haute, moyenne et basse justice, et pour lequel il faisoit adjourner ce bailly au conseil de Flandre, lequel nonobstant a facit ladicte composition, entendant qu’il seroit adjourné avec le mary de l’exécutée qui demeure chargé avecq beaucoup de debtes et enffants, par l’intercession de beaucoup gens d’honneur pour la somme de CLXVIII L"30

Dankzij het werk van hedendaagse historici Jos Monballyu31 en Fernand Vanhemelryck32 die het spoor aangereikt door Potvin overnamen, kwam Marie Van Ginderdeuren zo terecht op lijsten van heksen die je vandaag op internet kan terugvinden.

Verbeelding: een heksensabbat, door Claes Jacobsz van der Heck, 1636, olieverf op paneel, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-2373.

Vaudoiserie

Het uittreksel van Potvin geeft al de essentie van wat getraceerd kan worden weer. Baljuw Goethals uit Liedekerke had Maria Van Ginderdeuren gearresteerd en opgesloten voor «vaudoiserie» (hekserij). Omdat ze buitenpoorter van Aalst was, verzocht Maria om uitlevering om daar te worden berecht. Een begrijpelijke keuze, aangezien er vijf jaar eerder een golf van gruwelijke heksenvervolgingen in Liedekerke was geweest.33 

Het bleek van de regen in de drop: in Aalst werd Van Ginderdeuren één dag en één nacht gefolterd. De foltering van haar buurman Meeus in opdracht van de heer van Pamel had niets aan informatie opgeleverd. Marie Van Ginderdeuren bekende zelf wel omgang met de duivel, die naar verluidt ook nog even terugkwam na de marteling.

De schepenen van Aalst opteerden na 28 dagen gevangenis voor het verdict «vuurdood». Maria werd met twee kettingen en met nagels even buiten de stad aan een paal vastgeklonken en de beul, Hendrick Ruys, had vijftig bundels takken en wat stro voor het vuur van de brandstapel nodig. De baron van Auxy en leenheer van Liedekerke eiste de verbeurdverklaarde goederen op, want zijn baljuw had haar per slot van rekening eerst ‘ontdekt’ en in zijn gevangenis opgesloten, zo leert ons verder nog de baljuwrekening in de archieven van de Rekenkamer van Rijsel.

Betaling van Hendrick Ruys voor 50 bundels takken en stro (uittreksel uit: Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer Rijsel, 13.579, Baljuwrekening 1601-1605, f°26)

Potvin, Vanhemelryck en Monballyu situeren de executie tussen 15 maart 1601 en 15 maart 1605 omdat dit de datering van de baljuwrekening in de Rekenkamer van Rijsel is. Aan de hand van een verkoopsakte die Herman Van Isterdael bij zijn gezinsconstructies voor Liedekerke en Okegem34 kon traceren, kunnen we echter afleiden dat de executie voor 1602 moet hebben plaatsgevonden.

In de akte van verkoop van een halve dagwand meers en 19 roeden meers te Liedekerke uit februari 1602 door Hans De Kuypere (de echtgenoot van Marie van Ginderdeuren) aan Henrick Marchant en Johanna Van Stalle lezen we het volgende:

Ende alsoe alle de goeden, haeve ende erfve toebehoord hebbende wijlent Marie van Ghinderdeuren svercoopers huyssvrouw zijn verbeurt gheweest int regardt dat de selve marie es gheexecuteert gheweest me"en viere over tcrijm van tooverije soo hebben de voorsc. scepenen desen coop laten gheschieden als beter ghedaen zynde dan ghelaeten ten respecte dat de voers. marien goeden me"en pennighen van desen coopschat zijn ghelost ende gheredimeert gheweest aen mijn heere van Liedekerke metgaders ook aende stadthaudere van den stede van Aelst”.35

Hans De Kuypere en wijlen Marie Van Ginderdeuren verkopen dezelfde dag (22 februari 1602) ook nog 25 roeden meers aan Gillis Marchant. Afgezien van deze verkoopaktes konden we vooralsnog geen andere bronnen traceren. Het register van het Leenhof van Aalst waar het proces vermoedelijk gevoerd is, werd niet bewaard voor de periode van terechtstelling.36 In de stadsrekeningen van Aalst vonden we geen duidelijk spoor en de dagvaarding van de baljuw van Aalst voor de Raad van Vlaanderen waarvan sprake is in de baljuwrekening van de Rekenkamer van Rijsel vonden we (vooralsnog) evenmin.

Akte van verkoop met vermelding van “gheexectueert gheweest metten viere over tcrijm van toverije” (uittreksel uit: Rijksarchief Leuven, OGA Liedekerke-Denderleeuw, OGA 199, f°72, 22 februari 1602).

Naar een ‘heksenpardon’ in Vlaanderen en België?

Toen een dochter van Dirk hoorde dat er een ‘heks’ bij de voorouders was gevonden, was haar reactie ‘hoe cool’. Toen we onze moeder op de hoogte brachten van de opmerkelijke vondst was één van haar eerste reacties de vraag of we wisten dat in andere landen nu eeuwen later ‘heksenpardons’ werden uitgesproken. Dat wisten we niet, maar zij was goed geïnformeerd.

Op 26 januari 2022 nam het Catalaanse parlement een resolutie aan om een duizendtal personen, voornamelijk vrouwen die in de middeleeuwen voor hekserij werden vervolgd, een formeel pardon te geven.37 De Catalaanse president Pere Aragonèes sprak over ‘geïnstitutionaliseerde femicide’ en ‘misogyne vervolging’ in navolging van de campagne ‘no eren bruixes, eren dones’ (‘het waren geen heksen, het waren vrouwen’) met de hashtag #NoErenBruixes van het populair historisch tijdschrift Sapiens.38 

Ook in Schotland verklaarde premier Nicola Sturgeon diezelfde maand dat ook haar regering serieus overweegt afstand te nemen van oude heksenprocessen en haar regering zich namens Schotland zou verontschuldigen als antwoord op mobilisatie van de beweging Witches of Scotland.39 

In Noorwegen en Zwitserland worden gelijkaardige stappen ondernomen, in het verlengde van de internationale #metoo beweging.40 In het Zwitserse kanton Glarus werd het laatste slachtoffer van heksenvervolging Anna Göldi, die werd onthoofd, in 2008 door het kantonale parlement in ere hersteld. In het Zwitserse kanton Vaud werd in 2021 een gedenkplaat voor ‘heks’ Jaquette de Clause opgericht als onderdeel van een breder initiatief om meer straten en publieke plaatsen naar vrouwen te vernoemen. In Noorwegen richtte de stad Vardø een monument op om 91 voor hekserij veroordeelden uit 1621 te herdenken.

De huidige ‘heksenpardons’ in Europa zijn er gekomen in het kielzog van de #metoo beweging, maar er is ook een belangrijk precedent in de Verenigde Staten. In 2001 herstelde de gouverneur van Massachusetts alle vervolgden van de heksenprocessen in 1692 en 1693 in Salem die niet gepardonneerd waren geweest door een hogere rechtbank in 1711 en 1712.

Eerherstel

Tot voor kort was er in Vlaanderen en België nog geen succesvolle regionale of nationale mobilisatie rond eerherstel voor ‘heksen’ zoals die in Catalonië en Schotland opgang was gekomen. Wel waren er een aantal succesvolle lokale initiatieven.

In juni 2012 heeft de stad Nieuwpoort officieel eerherstel verleend aan 17 slachtoffers (waaronder twee mannen en vijftien vrouwen) van heksenvervolging aan het begin van de 17e eeuw. Aan het stadhuis werd een gedenkplaat onthuld met de namen van de 17 vermeende ‘heksen’.

In 2021 werd in de stad Lier door het comité “Eerherstel voor Cathelyne” bekomen dat een wijziging werd aangebracht bij de zogenaamde ‘heksensteen’.41 Die steen werd in 2012 bij de herinrichting van de Grote Markt in Lier aangelegd op de plek waar volgens de overlevering de laatste Lierse ‘heks’ werd verbrand. Op aandringen van het comité Eerherstel voor Cathelyne, opgericht in 2020, werd op 10 oktober 2021 rond die steen een cirkel geplaatst met de tekst “Cathelyne Van den Bulcke uit Nijlen werd hier verbrand als heks (†20/01/1590). Door haar moed stopte de Lierse heksenwaan”. Initiatiefnemer Jef Verscuren verwoordt het als volgt:

De machtshebbers van 430 jaar geleden hebben het iedereen goed ingepeperd: hier wordt een heks verbrand. Die herinnering is blijven doorleven. Maar als we nu die uitspraak hernemen, beseffen we in feite heel goed dat onze uitspraak kort door de bocht is. Er is daar helemaal geen heks verbrand. Er is daar iemand verbrand als heks. En we weten bovendien om wie het gaat. En we weten dat die veroordeling als heks er gekomen is na foltering en zelfbeschuldiging. (…) Wat er in 2012 bij de heraanleg van de Grote Markt gebeurd is, de plaatsing van een verklarende tekst bij de heksensteen, dat is volledig fout. Hier heeft de stad Lier een steek laten vallen. De tekst legt een valse herinnering vast, gedrukt in steen. Daarom ook heeft het comité ‘Eerherstel voor Cathelyne’ ruim een jaar lang geijverd voor een andere tekst op de Grote Markt”.42

In mei 2022 kondigde schepen Sami Souguir (Open VLD) van de stad Gent aan dat het eveneens eerherstel voor vrouwen die als ‘heks’ in de zestiende en zeventiende eeuw werden geëxecuteerd zou onderzoeken. Wellicht zullen de vrouwen worden herdacht aan het Sint-Veerleplein voor het Gravensteen, waar heel wat executies plaats vonden.43 Een maand eerder had erfgoedschepen Bart Plasschaert (CD&V) van de stad Oostende dan weer een verzoek tot eerherstel vanwege raadslid Vanessa Vens (Vooruit) afgewezen omdat men geen “tijd wilde stoppen in een symbooldossier”.44

In april 2022 schreven Edith Cassiers, Katrien Merckx en Hanne Staes van de leesgroep Femina Libera een open brief naar Vlaams minister-president Jan Jambon (N-VA) met de vraag tot gratieverlening en een nationale herdenkingsdag in de hoop een bovenlokaal signaal te geven.45 De bijhorende petitie werd door een 400-tal mensen ondertekend. Mogelijk had de mobilisatie meer weerklank gevonden indien men eerst enkele organisaties achter zich had weten te scharen en de promotie professioneler had aangepakt, naar Schots en Catalaans voorbeeld.

Parlementslid Elisabeth Meuleman (Groen) legde de vraag op 2 juni 2022 schriftelijk voor aan de minister-president in het Vlaamse Parlement. Jan Jambon antwoordde zo:

“Dat de heksenvervolging onrechtmatig was, zal wel niemand aan twijfelen. Er lijkt een heel brede consensus dat de vervolgingen onrechtmatig waren en de vervolgden onschuldige slachtoffers. Of Vlaanderen daarvoor een vorm van eerherstel moet geven, is evenwel een andere vraag. Het gaat om onrecht van 400 jaar geleden. Eerherstel is dan ook in eerste instantie een symbolische daad. Het lijkt logisch dat, als hier daden voor gesteld worden, dit gebeurt door een bestuursniveau dat op een of andere manier een (rechts)opvolger is van de toen bestaande besturen. Een deel van de heksen- en kerkververvolgingen gebeurden door de lokale besturen (de raad van beroerten was wel een centrale rechtbank). In die zin is het niet onlogisch dat er vooral op lokaal vlak steeds vaker initiatieven zijn rond de herinnering aan heksenprocessen en het symbolisch rechtzetten van historisch onrecht. Zo komen er straatnamen en gedenkstenen die herinneren aan processen en hun slachtoffers. En vaak werkt men ook aan een vorm van (symbolisch) eerherstel.

In die historische periode is er evenwel geen staatkundig equivalent van de huidige Vlaamse overheid. Het graafschap Vlaanderen (het huidige West- en Oost-Vlaanderen, plus Zeeuws en Frans Vlaanderen) en het hertogdom Brabant (ruwweg het huidige Antwerpen, Brussel en Vlaams en Waals Brabant – en tot de Tachtigjarige Oorlog ook het grootste deel van huidige Nederlandse Noord Brabant) waren deel van de Zuidelijke Nederlanden, onder de Spaanse koning (die ook graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant … was), vertegenwoordigd door de landvoogd en stadhouders. Limburg was voor het grootste deel géén deel van de zuidelijke Nederlanden, maar viel onder de prinsbisschop van Luik. In die zin lijkt het in eerste instantie niet aan de Vlaamse overheid om acties te ondernemen op het vlak van eerherstel. In zoverre er al een rechtsopvolger zou zijn, lijkt dat eerder de Belgische staat.

Dat neemt niet weg dat vermeende hekserij en de beeldvorming daarrond potentieel een relevant onderwerp is voor cultureel-erfgoedorganisaties (en voor onderwijs en educatie) om mee aan de slag te gaan, zowel op het vlak van de historische feiten als de beeldvorming. Het is in eerste instantie uiteraard aan de actoren zelf om daarin keuzes in te maken”.46

Zeer belangwekkend is de argumentatie dat de huidige Vlaamse overheid geen staatkundig equivalent kende ten tijde van de hersenvervolgingen en dus vandaag geen eerherstel zou kunnen verlenen. Dat lijkt in contradictie te staan met de beslissing van de Vlaamse regering in 2019 om een Vlaamse canon voor geschiedenis te laten opstellen waarbij de oude staatskundige afbakeningen van minder belang lijken te zijn.47 

Het staat ook in contrast met het gemak waarmee de Vlaamse overheid op cultuurvlak over haar “Vlaamse meesters” spreekt – ook als het om Brabanders gaat – en de keuze voor 11 juli als Vlaamse nationale feestdag, verwijzend naar een evenement dat nog een stuk verder terug in de tijd ligt. Interessant is de doorverwijzing naar de Belgische staat als eventuele rechtsopvolger, terwijl men er in Catalonië en Schotland net voor opteerde om niet naar de centrale overheid te verwijzen maar de gelegenheid te baat te nemen om zelf de morele en symbolische verantwoordelijkheid op te nemen.

Dat lijkt in contradictie te staan met de beslissing van de Vlaamse regering in 2019 om een Vlaamse canon voor geschiedenis te laten opstellen waarbij de oude staatskundige afbakeningen van minder belang lijken te zijn.

Erfgoed bewaren is het hele verhaal vertellen

Dit stuk stelde luidop de vraag hoe om te gaan met onprettige verhalen in de familiegeschiedenis, als onderdeeltje van het ruimere vraagstuk hoe om te gaan met “duister” erfgoed.

Ons lijkt het dat het gepast is om de minder prettige aspecten niet weg te poetsen of weg te laten. Net zoals het niet gepast is om enkel een selectief positief verhaal te verheerlijken is het dan natuurlijk evenmin een goed idee om de duistere kanten van het verleden te romantiseren of te vergoelijken.

De voorstelling van het verleden is een verhaal dat we over onszelf willen vertellen en zeker als het om familiegeschiedenis gaat, is de verleiding dan groot om er erg selectief mee om te gaan. Steeds vaker worden in de genealogie andere vragen gesteld en accenten gelegd en dat is een interessante evolutie. Van een focus op mannelijke voorouders en deelgenoten van eenzelfde familienaam is er steeds meer nadruk gekomen op de vrouwelijke voorouders, bijvoorbeeld.

Het is natuurlijk een prettiger gedachte om van kunstenaars, wetenschappers en andere nobele figuren af te stammen, maar voor hetzelfde geld zitten onder je duizenden traceerbare voorouders moordenaars, uitbuiters, criminelen en marginalen. Sterker nog, dat is eigenlijk bijna zeker. Als je ze niet gevonden hebt, heb je niet goed genoeg gekeken.

Wellicht geldt dit voor alle erfgoed. Als het alleen een ‘happy feel good’- verhaal brengt, heb je wellicht niet goed gekeken.

  1. 1. M. Larmuseau, ‘Verborgen in het DNA. Aflevering 38: Dus jij bent ook verwant aan Karel de Grote? Het verschil tussen biologische en genetische afstamming’, Vlaamse Stam, 58:1, 2022, p. 3-6.
  2. 2. https://www.erfgoedcelbrugge.be/nl/de-gevonden-geschiedenis (bezocht op 22/11/2022).
  3. 3. K. Broucke, De gevonden geschiedenis. Rivierloods, scheepskapitein, rijke handelaar en hoedenmaker in Oostende, soldaat in de Grote Oorlog, vriend van beroemde mannen, matroos van Napoleon, herenboer, officier en kasseilegger in Eernegem, kleermaker en kuiper in Brugge, eeuwige huisvrouw, priores in Veurne, kanunnik in Kassel en ridder van Haveskerke: mijn voorouders of de genealogische fictie van de familie Broucke. Brugge, 2004.
  4. 4. R. Bizzocchi, Genealogie incredibili. Scritti di storia nell’ Europa moderna. Bologna, 1995 ; zie ook E. Irace, ‘Genealogie incredibili. Vero, falso, autentico’, Quaderni storici 33, 1998 p. 201-2016 en M. Jacobs, ‘Ongelofelijke genealogieën. Over constructies van stambomen’, Mores 2:2, 2001, p. 12-17.
  5. 5. M. Jacobs, ‘Van Noa tot Noach? Uitgevonden genealogieën en andere kunstwerken: een bijsluiter’, in: K. Broucke, De gevonden geschiedenis. Brugge, 2004, p. 79-98, p. 79-80.
  6. 6. M. Larmuseau, P. van den Berg, S. Claerhout, F. Calafell, A. Boattini, L. Gruyters, M. Vandenbosch, K. Nivelle, R. Decorte, T. Wenseleer, ‘A Historical-Genetic Reconstruction of Human Extra-Pair Paternity’, Current Biology 2, 2019, p. 4102-4107.
  7. 7. M. Van Bourgondiën, ‘Doodstraf voor een stamboomvervalser. Gefalsificeerde afstammingen en verdachte claims’, Gen.Tijdschrift voor familiegeschiedenis 20: 4, 2014, p. 40-44 ; P. Donche, ‘Pierre-Albert en Jean de Launay, meester-vervalsers in de 17de eeuw te Brussel en Doornik’, Vlaamse Stam 55: 2, 2019, p. 217-242.
  8. 8. E. Zerubavel, Ancestors & Relatives. Genealogy, Identity & Community. Oxford, 2012.
  9. 9. Zie https://www.de-meiseniers.be/, voor doe-het-zelvers, zie https://www.de-meiseniers.be/Registratie.html (bezocht op 1/12/2022) waar je, bien étonnés de se trouver ensemble, na bijvoorbeeld Toots Tielemans (MSR16), Mark Uytterhoeven (MSR24) uit Mechelen, koning Filip I van België (MSR25, via koningin Paola), Bruno De Wever (MSR75) en net na ene Ferdinand Huts uit Kent (MSR78), het door Dirk Jacobs (MS79) ingestuurde dossier vindt. Broers en andere leden van de familie kunnen op basis van hetzelfde dossier de meisenierstatus aanvragen, wat enkele honderden jaren geleden had kunnen helpen om vrijstelling van tol in het hertogdom Brabant of na veroordeling (voor toverij of roverij bijvoorbeeld) gratie aan te vragen bij de Heren van Grimbergen.
  10. 10. D. Jacobs & A. Jacobs, ‘Sergeant Jan Baptiste Goffa (1799-1827)’, De Indische Navorscher. Jaarboek van de Indische Genealogische vereniging 33, 2022, p. 50-67.
  11. 11. M. De Beukeleer en M. Larmuseau, m.m.v. Lise Hellemans, In haar voetsporen. Op zoek naar onze voormoeders. Gorredijk, 2021; zie ook M. Jacobs, ‘Maite De Beukeleer & Maarten Larmuseau, m.m.v. Lise Hellemans : In haar voetsporen. Op zoek naar onze voormoeders’, Volkskunde: tijdschrift over de cultuur van het dagelijkse leven 123:1, 2022, p. 104-106.
  12. 12. J. Van Beurden, Ongemakkelijk Erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Zutphen, 2021.
  13. 13. G. Sels, Kunst voor das Reich. Op zoek naar naziroofkunst uit België. Tielt, 2022, p. 390.
  14. 14. Grafsteen Lombaert-Lievens, objectnummer PWV.0710.0177, collectie Sint-Kruis, Kerkbestuur Heilige Kruisverheffing en Sint-Jozef. Erfgoedinzicht.be
  15. 15. K. Verschelde, De Kathedrale van S. Salvator te Brugge. Geschiedkundige beschryving. Brugge, 1863, p. 162-163
  16. 16. M. Verkest, ‘De hoofdkerk van Brugge en haar kunstschat’, Kunst en Leven. Tijdschrift voor Kunst en Belleterie 1, 1902-1903, p. 38-39. Dat is, als Verkest correct omrekende naar de prijzen van 1903 en we de berekeningsmethode van Peter Scholliers (2017) hanteren, meer dan 250.000 euro vandaag. Zie: P. Scholliers, De waarde van de Belgische frank. Powerpoint opleiding geschiedenis, Brussel, 2017. [https://www.academia.edu/33114343/De_waarde_van_de_Belgische_frank (bezocht op 10-1-2023)].
  17. 17. L. Devliegher, De Sint-Salvatorskatedraal te Brugge, inventaris. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen. Amsterdam, 1979, p.63.
  18. 18. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Stadsrekeningen van het Graafschap Vlaanderen, Brugge, Algemene rekeningen, V132-32737, Rekeningen van principaal tresorier en boekhouder Jan Baptiste Bruynsteen, 2 september 1693-2 september 1695.
  19. 19. Memorieplaat Nicolas Masterson, objectnummer PWV.0710.0393. collectie Sint-Kruis, Kerkbestuur Heilige Kruisverheffing en Sint-Jozef. Erfgoedinzicht.be. Zie ook: G. Steinman Sepulchral Memorials of the English Formerly at Bruges. [From the Topographer and Geneaologist, Vol. II. 1849], 1853.
  20. 20. D. Jacobs, ‘Geopolitiek en sociaal kapitaal in een Brugse grafkelder. Slavenhandelaar Nicolas Masterson en de trans-Atlantische driehoekshandel tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784)’, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 159:1, 2022, p. 115-158.
  21. 21. A. Black, A Brief History of Slavery, p.155; H. Klein, African Slavery in Latin America and the Caribbean. Oxford, 1987, p. 244; S. Everett, Slavernij door de eeuwen heen. Zutphen, 1980, p. 137.
  22. 22. Zie voor een bespreking van de vraag wie de auteur ‘Voyageur’ is : H. De Groote, ‘L’auteur du “Voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens”’, Revue Belge de Philologie et d’Histoire, 1948, p. 118-135.
  23. 23. Le Voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens, p. 394-395.
  24. 24. E. Hofman, De eeuw van Jan de Lichte. Misdaad, verraad en revolutie in de 18de eeuw. Antwerpen, 2020.
  25. 25. H. Van Nieuwenborgh, Jan De Lichte. De geromantiseerde verhalen en de historische feiten. Tielt, 2021
  26. 26. L.P. Boon, De Bende van Jan de Lichte. Een bandietenroman uit de jaren 1700. Amsterdam, 1957.
  27. 27. B. Caulier. & G. Van Herreweghen, ‘De tragische molen van Lombeek’, Rausa, Erfgoedtijdschrift voor Borchtlombeek, O.-L.-V.-Lombeek, Pamel en Strijtem 3, 2019, p. 11-21.
  28. 28. Algemeen Rijksarchief Brussel, Schepengriffies Arr. Brussel, nr. 6524, akte van 9-1-1777. Zie ook Smits, J. (1992) De familie van der Kelen, 1992, p. 91-92.
  29. 29. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer Rijsel, 13.579, Br 1601-1605, folio’s 024r·27r.
  30. 30. C. Potvin, Albert et Isabelle: Fragments sur leur règne. Bruxelles, 1861, p. 254-255.
  31. 31. J. Monballyu, ‘Heksenprocessen en andere toverij-processen in het land van Aalst en het land van Dendermonde’, Het Land van Aalst, 3:4, 2001, p.213-240.
  32. 32. F. Vanhemelryck, Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen. Leuven, 1999.
  33. 33. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Geheime Raad, Spaanse periode, hekserij, karton 1098/23. Het gaat om bekentenissen die in de negentiende eeuw op de zolder van de kerk van Asse ontdekt werden.
  34. 34. H. Van Isterdael, Families en personen te Liedekerke (16de eeuw - 1805). Okegem, 2009.
  35. 35. Leuven, Rijksarchief, OGA Liedekerke-Denderleeuw, 199, f° 70-77, 22.02.1602, extract folio 72.
  36. 36. Persoonlijke mededeling door Herman Van Isterdael.
  37. 37. Resolució 221/XIV del Parlament de Catalunya, sobre la reparació i la restitució de la memòria de les dones acusades de bruixeria, 250-00370/13, Adopció Ple del Parlament, sessió 22, 26.01.2022, DSPC-P 42 Publicació: BOPC 221.
  38. 38. https://www.sapiens.cat/noerenbruixes.
  39. 39. https://www.witchesofscotland.com
  40. 40. https://www.justiceinfo.net/en/87454-pardoning-witches-middle-ages-symbol-our-times.html.
  41. 41. J. Verscuren, “Hoe Cathelyne van den Bulcke uit Nijlen eerherstel kreeg”, Vlaamse Stam 58: 2, 2022: 37-42. Zie ook: https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/10/10/monument-in-lier-zorgt-voor-eerherstelvermeende- heks.
  42. 42. J. Verscuren, “Hoe Cathelyne van den Bulcke uit Nijlen eerherstel kreeg”, Vlaamse Stam 58 (2) 2002 p.42.
  43. 43. [https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/05/09/gent-onderzoekt-eerherstel-van-gefolterde-engeexecuteerde- hekse/] (bezocht op 22/11/2022).
  44. 44. [Https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/04/25/heks-uit-oostende-die-400-jaar-geleden-werdverbrand- krijgt-gee/] (bezocht op 22/11/2022).
  45. 45. Eerherstel slachtoffers heksenjacht in Vlaanderen (avaaz.org) [https://secure.avaaz.org/community_ petitions/nl/minister_president_jan_jambon_eerherstel_slachtoffers_heksenjacht_in_vlaanderen] (bezocht op 22/11/2022).
  46. 46. Vlaams Parlement, 2021-2022, schriftelijke vraag nr 354. [https://docs.vlaamsparlement.be/ pfile?id=1846288] (bezocht op 22/11/2022).
  47. 47. Zie het controverses aanwakkerende pamflet J. Tollebeek, M. Boone & K. van Nieuwenhuyse, “Een Canon van Vlaanderen. Motieven en bezwaren”, KVAB Standpunten, 78, Brussel, 2022.