9, 1/2024

Doodsbrieven kondigen meestal het overlijden van een medemens aan en gaan dus gepaard met verdriet. Een enkele keer zijn ze een vorm van humor, een uitlaatklep, een actiemiddel of een combinatie van die drie.

Dat was vroeger niet anders. Veelvuldig zijn de voorbeelden van laatstejaarsleerlingen die symbolisch de retorica ten grave droegen. Op de rouwbrief fungeerden de klastitularis en de tuchtprefect – liefst met hun bijnaam – als diepbedroefde familie. Bij de overgang naar de wereld van volwassenen mocht een serieus, formeel en in sterke mate gestandaardiseerd medium tijdelijk op een ludieke manier worden ingezet. Iets soortgelijk deed zich voor bij miliciens op het einde van hun legerdienst – de doodsbrief als ventiel.

Andere brieven overstegen het particuliere verhaal en verwezen naar maatschappelijke of politieke vraagstukken. In KADOC zijn daarvan tal van voorbeelden te vinden. Het is onze droeve professionele plicht hier drie van die overlijdens in herinnering te brengen.

Herinnering aan het heengaan van de liberalen tijdens de Groote Geuzen Eklips (1900)

Herinnering aan het heengaan van de liberalen tijdens de Groote Geuzen Eklips (1900).
 

De Groote Geuzen Eklips

Het kiesarrondissement Antwerpen was op het einde van de negentiende eeuw een dodelijk strijdtoneel. Bij opeenvolgende verkiezingen vielen onder meer volgende slachtoffers: Suikeren Eugeen (1881), Alouis Knevelsteen (1884), de Logie-Hansworsten (1888), Elf Schijnheilige Phariseërs (1896), de Liberale Jeneverpartij (1896) en de Goedzakkige Volksbedriegers (1896). Naar aanleiding van die overlijdens werd telkens een doodsbrief verspreid, met bijtende spot en vaak ook scherpe tekeningen.

Dat was niet anders bij de parlementsverkiezingen van 27 mei 1900. Een goede maand voordien, op 20 april, verscheen in Gazet van Antwerpen een advertentie van drukkerij Van Os-De Wolf in de Nationalestraat: ‘Alle drukwerk aan zeer lage prijzen. Specialiteit van doodsbrieven, doodskaarten en doodsbeeldekens.’ Was het toeval dat de rouwherinnering aan de Groote Geuzen Eklips, gekenmerkt door de ‘doodslaap’ van ‘logiebroeders en andere papenvreters’, enkele dagen na de verkiezingen daar werd gedrukt? Napolitaan Van Os, eigenaar van de drukkerij, was een katholieke voorman en had in 1891 Gazet van Antwerpen gesticht. Die katholieke volkskrant onderhield nauwe banden met de (katholieke) Meetingpartij en bestreed met een pen gedrenkt in vitriool de geuzen, zoals de liberalen steevast werden genoemd. De opstellers van de brief over de eclips hadden dus op zijn minst bij een bevriend huis aangeklopt.

In feite brachten ze twee eclipsen in herinnering. Er was de echte, maar ‘onzichtbare’ zonsverduistering van 28 mei geweest. Astronomen hadden die aangekondigd voor de namiddag, maar velen hadden het fenomeen niet opgemerkt. De mensen waren nog te veel bezig geweest met de verkiezingen, volgens Het Handelsblad in de editie van de dag daarop. En zelfs meer dan dat: ‘Wij hadden te veel werk met de… liberale eklips om aan de zonneklips te denken.’ De katholieke krant hanteerde de beeldspraak die in de brief de ‘zichtbare’ eclips werd genoemd.

Het idee van een tweevoudige eclips had in de aanloop naar de verkiezingen trouwens ook al de liberale krant Het Laatste Nieuws geïnspireerd. Op 21 mei had die zowel de echte zonsverduistering als de ‘verduistering […] van een aantal clericale representanten’ aangekondigd. Was het licht op verkiezingsdag inderdaad gedoofd op de katholieke banken of hadden de katholieken goede redenen om hun liberale tegenstanders middels een rouwbrief te ‘herinneren’? De parlementaire meerderheid van de katholieken bleek na het tellen van de stemmen niet in gevaar, maar ze kreeg wel een stevige knauw. Onder meer in Antwerpen heroverde de liberale partij een aantal zetels. Kortom, de doodsbrief had zeker geen betrekking op een totale zonsverduistering, maar politieke propaganda doet nu eenmaal niet aan nuance.

Doodsbrief van Madame La Guerre (1918)

Doodsbrief van Madame La Guerre (1918).
 

Madame La Guerre

Het enthousiasme en de dankbaarheid van de Henegouwse bevolking bij de bevrijding van hun dorpen en steden begin november 1918 waren een openbaring voor de soldaten die België beoordeelden op basis van hun ervaringen in Vlaanderen, aldus de Canadees Robert John Renison in Canada at War, 1914-1918. A Record of Heroism and Achievement (1919). Via de Noord-Franse steden Amiens, Arras, Cambrai en Valenciennes trok de aalmoezenier met de Canadese troepen de grens over. Renison stelde vast dat de inwoners van Henegouwen beschikten over een Keltisch temperament en uitgesproken Gallische sympathieën hadden. Dat stond haaks op de verhalen van de teruggekeerde soldaten uit de begindagen van de oorlog. Zij hadden Vlamingen ontmoet die bevriend waren met de vijand. Hoe anders was het om nu België binnen te trekken en te mogen ervaren in een ‘Franstalig land’ te zijn.

In de vroege ochtend van 11 november, vlak voor de Wapenstilstand van kracht ging, bevrijdden de Canadese soldaten de stad Bergen – de omgeving waar vier jaar eerder 
het eerste treffen tussen het Britse en Duitse leger had plaatsgevonden. De bevolking was uitzinnig. Renison kreeg er het overlijdensbericht van Madame La Guerre in handen gestopt. Daarin las hij hoe onder meer Monsieur et Madame Canon-Obusier en de families Mortalité en Misère het genoegen hadden het langverwachte overlijden van Madame La Guerre aan te kondigen. Ze had bij leven tal van functies bekleed, waaronder stichter van de coöperatieve vereniging De Verenigde Hamsteraars en de Zich Verrijkende Boeren. De teraardebestelling zou plaatsvinden in de loopgraven en op het bijbehorende feest zou er gratis drank zijn én zouden de volgende regels gelden: ‘De mannen mogen alles vragen, de vrouwen niets weigeren en de schoonmoeders moeten zwijgen.’

In de spottende toon van de doodsbrief zag Renison een uiting van ‘het onstuitbare Gallische temperament’ van de bevolking. Hij toonde zich daarmee een van de velen die in specifieke vormen van humor een expressie zagen (en zien) van een ‘nationale’ eigenheid of identiteit. Maar dat lijkt niet houdbaar, want ook elders vond de emotionele ontlading als gevolg van het einde van de oorlogsellende haar uitweg in zwarte humor. Zo kondigde een in Antwerpen verspreide brief het snel te verwachten overlijden van Ex-Keizer Wilhelm de Zot aan, waarbij de uitvaart door de ‘zaktivisten’ zou worden georganiseerd.

Doodsbrief van de Melkprijs (1965)

Doodsbrief van de Melkprijs (1965).

De Melkprijs

Met een radiobericht, een artikel in het ledenblad De Boer en briefjes in de melkkannen kondigde Boerenbond een melkerijstaking aan op 12 maart 1965. De landbouworganisatie eiste een verhoging van de melkprijs ter compensatie voor de gestegen productiekosten. Dankzij de staking kon Boerenbond bij de regering een beperkte prijsverhoging uit de brand slepen, maar bij het heengaan van de Melkprijs later dat voorjaar werd die kleine triomf op de rouwbrief ‘suikerwater’ genoemd. De Melkprijs blies op een ‘ouderdom’ van 4,55 Belgische frank zijn laatste adem uit.

Het overlijden werd in de brief met ‘schijnheilige droefheid’ aangekondigd door eerste minister Théo Lefèvre, minister van Economische zaken Antoon Spinoy en minister van Landbouw Charles Héger. Het getijdengebed naar aanleiding van het overlijden zou niet toevallig op 23 mei, de dag van de verkiezingen, worden gezongen. Die stembusgang draaide trouwens uit op een electorale nederlaag voor de coalitieregering van christendemocraten en socialisten, die had gesteund op de grote syndicale bewegingen ACV en ABVV. De begrafenisondernemer van dienst was de Europese Economische Gemeenschap en hoewel zijn naam in de brief niet werd genoemd, was de toenmalige landbouwcommissaris Sicco Mansholt de grote boeman. De prijszetting en het landbouwbeleid in het algemeen waren inderdaad al maar meer een Europese aangelegenheid.

Het Plan-Mansholt werd symbolisch ten grave gedagen tijdens de boerenbetoging (1971)

Het Plan-Mansholt werd symbolisch ten grave gedagen tijdens de boerenbetoging (1971).

Dat het – in feite ietwat voorbarig aangekondigde – overlijden van de Melkprijs in 1965 werd meegedeeld ‘met alles behalve gelatenheid’, wijst op de nog aanwezige strijdlust. En die zou de daaropvolgende jaren nog van pas komen. Ook Boerenbond liet het thema niet los. In mei 1968 organiseerde hij bijvoorbeeld die betogingen naar aanleiding van het Europese voorstel om de richtprijs voor melk aanzienlijk te verlagen. Er vonden bijeenkomsten plaats in Eupen, Deinze en Geel. Op die laatste manifestatie viel een nieuw slachtoffer te betreuren. Op een wagen in de optocht bengelde een pop die Mansholt uitbeeldde, mistroostig aan een galg. De bijbehorende pancarte luidde: ‘Mansholt aan de strop of wij in het slop.’

Maar ook in de daaropvolgende jaren zette Mansholt door met zijn plannen om de landbouwsector te hervormen. Onder meer de boterbergen en melkplassen, de befaamde symbolen van de overproductie in de zuivelsector, vroegen om een antwoord. Hoge prijsgaranties waren niet langer te verdedigen. Het Plan-Mansholt botste op veel weerstand, die culmineerde in een betoging in Brussel op 23 maart 1971. Honderdduizend boeren uit verschillende Europese landen trokken die dag door de straten van de hoofdstad. Het Plan-Mansholt werd in een lijkkist meegedragen in de optocht. Op het einde van de betoging, in de buurt van het Zuidstation, werd de sfeer grimmiger. Het kwam tot rellen tussen de demonstranten en de ordetroepen. Er viel zelfs een dodelijk slachtoffer – de enige echte dode in deze tekst.

Roeland Hermans is historicus en is als publieksmedewerker verbonden aan KADOC-KU Leuven.