8, 2/2023

In de Taborastraat, op een steenworp van de Brusselse Grote Markt, huist Brussel Onthaal - Open Deur (BOOD). Naast een populaire frituur, een wafelshop en een keurslager, zien oplettende passanten er vandaag een kleine boekenwinkel, met de Sint-Niklaaskerk op de achtergrond. Niets doet vermoeden dat het om een belangrijke sociale dienst gaat, onmisbaar voor vele personen in kansarmoede, maar ook voor migranten en vluchtelingen die in de hoofdstad hun weg zoeken.

Nog minder bekend is de rijke geschiedenis van BOOD, waarin enkele bijzondere verhalen schuilen. Enerzijds staat de organisatie symbool voor de moeilijke, maar hoopvolle relaties tussen de kerk en de moderne metropool, waar normen en waarden leken te vervagen. Anderzijds is het een relaas over een engagement in de grassroots van het geloof dat, onverwacht en onbedoeld, een pionier werd in het zorglandschap. Die verhalen bleven lang onopgemerkt in de archieven van BOOD en de persoonlijke collecties van medeoprichter Bernard Vanden Berghe en betrokken priester Arthur Van der Taelen, maar ook in de herinneringen van medewerkers en oudgedienden. Ze weten nochtans te boeien en lezen als een parabel over nieuwsgierigheid, toewijding en initiatiefzin. Het waren de karaktereigenschappen van Marie-Rose Degive-Ansiau (1928-2013), van wie het verhaal begon in de zomer van 1969.

Zicht op BOOD in de Taborastraat, met op het gelijkvloers de boekenwinkel.

Zicht op BOOD in de Taborastraat, met op het gelijkvloers de boekenwinkel (2006).

Une promenade dans Bruxelles

Jean en Marie-Rose Degive hadden al een tijdje een punt gezet achter hun école de mariage, maar toch stroomden de hulpvragen nog steeds binnen. Hun huwelijksschool had immers een goede reputatie opgebouwd en lokale priesters bleven koppels in moeilijkheden doorverwijzen naar de Degives, die tenslotte bekend stonden als diepgelovige en erg geëngageerde leden binnen de Brusselse katholieke gemeenschap. Niettemin was het beslist tijd voor iets nieuws en Marie-Rose besloot zelf alle priesters in te lichten en haar promotieposters, ondertussen verbleekt en kartelig, van de valven te halen.

Augustus 1969 was een uitzonderlijk natte zomermaand die haar meer dan eens dwong te schuilen in de Brusselse kerken, tot de hevigste buien voorbij waren. Zo leerde Marie-Rose, die zelf in Elsene en Ukkel gewoond had, Brussel op een andere manier kennen. Het gaf haar de tijd om te praten met de lokale priesters; over geloof in de hoofdstad en de christelijke gemeenschap, waarvan de samenstelling in sneltempo veranderde. Steeds meer, zo werd haar verteld, trokken geboren en getogen Brusselaars weg uit de stadskern, terwijl expats, toeristen en immigranten hun plaats innamen. Zij leken echter de weg naar de kerk niet te vinden, wat de pastoors zorgen baarde.

Zulke gesprekken raakten duidelijk een gevoelige snaar, want een kleine maand later, op 18 september 1969, schreef Marie-Rose een brief aan het vicariaat Brussel-Centrum over haar Promenade dans Bruxelles. Ze had niet alleen bijgeleerd over de nieuwe, diverse groepen die in de hoofdstad hun geloof beleden, maar ook over het labyrint dat ze er moesten trotseren. Een christen die pas in Brussel aankwam, als expat, student, toerist, reiziger of gastarbeider, was immers gedoemd om verloren te lopen langs de vele kerken. Hun zware houten deuren waren dikwijls gesloten en oogden weinig verwelkomend. Moest een vreemdeling zich toch binnen wagen, hing er op de valven bovendien geen informatie over de kerk, de parochie en haar mistijden. Nochtans was er aan aanbod geen gebrek in de hoofdstad, want een waaier aan gemeenschappen vierde er de mis: in alle Romaanse talen, maar bijvoorbeeld ook in het Engels, Duits, Pools, Russisch, Oekraïens en Hongaars. Daarom was het nodig nieuwkomers in de stad welkom te heten en hen de weg te wijzen naar die christelijke rijkdom. Een kerk die alle gelovigen met open armen ontving, zo stelde de brief, kon de kilte van Brussel-grootstad doen verdwijnen en de warmte van een dorp uitdragen.

Marie-Rose was op zoek naar een nieuw avontuur en voelde zich niet verlegen om onmiddellijk initiatieven op tafel te gooien. Allereerst trachtte ze orde in de chaos te scheppen door een gids uit te geven die alle mistijden in de hoofdstad oplijstte. Verder wilde ze, met financiële hulp van het vicariaat, flyers drukken om internationale treinreizigers te verwelkomen in Brussel-Zuid, zoals ze dat had gezien in Parijs en Lyon. De ambitie van Marie-Rose reikte bovendien verder dan die boekjes en flyers, want ook een heus onthaalsysteem, waarbij gelovige gezinnen bezoekers thuis zouden verwelkomen en hen de stad zouden leren kennen, was deel van haar opzet. Christenen die pas in Brussel toekwamen, zouden zich zo onmiddellijk thuis voelen in de Brusselse geloofsgemeenschap.

Brochure van BOOD voor nieuwkomers in de stad met een overzicht van allerlei diensten (1971).

De kerk en de grootstad

Het vicariaat was gecharmeerd door het voorstel van Marie-Rose Degive, want de
relatie tussen kerk en stad was al langer bijzonder moeilijk. Enerzijds waren ze tegenpolen, want de moderne metropool stond symbool voor alles wat de kerk laakte in naoorlogs West-Europa. Het kapitalisme had er onmiskenbaar voet aan wal gezet, waardoor het consumentisme en individualisme het doek wierpen over gematigdheid en naastenliefde. Dankzij torenhoge kantoorgebouwen was er plots sprake van een skyline, terwijl aan de begane grond gezinnen moesten plaatsmaken voor snelwegen en megalomane bouwprojecten. Zo moet Marie-Rose op haar tocht gehoord hebben over de strijd om de Marollen, die in de zomer hevig woedde. De lokale gemeenschap, met steun van een handvol geestelijken, verzette zich tegen de komst van nieuwe kantoorgebouwen en een uitbreiding van het justitiepaleis. Aan het andere uiteinde van de stad hadden de pletwalsen van het Manhattanplan trouwens al een hele arbeiderswijk platgelegd. Als een litteken in het sociaal weefsel herinnerde een diepe bouwput er aan de talloze ontheemde gezinnen, die verder naar de marges werden verdreven. Omwille van de bouwwoede verkoos de gegoede middenklasse bovendien de dagelijkse pendel boven het leven in de stadskern. Brussel ontvolkte, parochies liepen leeg en pastoors zaten met de handen in het haar.

Anderzijds schatten geëngageerde christenen, zoals Marie-Rose, de opportuniteiten van de stad hoger in dan haar problemen. Geïnspireerd door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), waren het voortaan de laagste schakels van de kerk die zich inzetten voor een sociaal-geëngageerd geloof. Leken en parochiepriesters plaatsten naastenliefde, barmhartigheid en dialoog centraal en richtten zich op de zwakkeren en de buitenstaanders, die in het centrum van Brussel nu bijzonder zichtbaar waren. Indien de kerk zich als hoeder van die groepen kon opwerpen, vervulde ze plots opnieuw een belangrijke rol in de hoofdstad en, bij uitbreiding, in een samenleving die steeds meer seculier aanvoelde. Het vicariaat ontving het voorstel van Marie-Rose dus met open armen, want het sloot aan bij de bredere sociale insteek van een dienstbare kerk. Zo was 1969 nog niet om, of de eerste folders voor Bruxelles accueillante werden al rondgedeeld: ‘We wish you a pleasant stay and enjoy saying mass with you.’

Meertalige verwelkomingsaffiche van BOOD.

Foto uit een brochure van BOOD met de onthaalbalie in de Taborastraat.

In een stroomversnelling

Nog geen twee jaar later was Bruxelles accueillante een belangrijk aanspreekpunt geworden voor nieuwkomers in de stad. Zij maakten dankbaar gebruik van Marie-Roses uitgebreide netwerk, dat steeds meer anderstalige katholieke gemeenschappen omvatte, maar hen ook kon doorverwijzen naar protestantse, joodse en zelfs naar de eerste islamitische geloofsgroepen. Bovendien hadden gelijkgezinde zielen mee hun schouders onder het initiatief gezet, zoals kanunnik Bernard Vanden Berghe, kersvers deken van Brussel, en priester Herman Servotte, germanist aan de Leuvense universiteit en maatschappijkritische stem. Het drietal zag in de huidige werking nog onontgonnen potentieel en stak, met financiële steun van het decanaat, de koppen samen om een baken van gastvrijheid te creëren in de hoofdstad. Ze tekenden plannen uit voor een zorgcentrum, met een nieuwe naam en een gestroomlijnde werking.

Brussel Onthaal - Open Deur zag het  levenslicht op 6 december 1971 en ontving anderhalve week later al voor het eerst gasten, als een luisterend oor midden in de oorverdovende stadsdrukte. Zoals de naam doet vermoeden, bestond de werking uit twee luiken. Open Deur ontfermde zich over de spirituele vragen van gelovigen en voorzag een permanentie van geestelijken om hen in alle vertrouwen bij te staan. Brussel Onthaal verzorgde op zijn beurt een warm welkom voor nieuwkomers in de stad, onder leiding van Marie-Rose. Het maakte hen wegwijs in het rijke aanbod van geloofsgemeenschappen, maar nam ook de tijd om stil te staan bij de hindernissen van het leven in Brussel. Zij die nog in de stadskern woonden, hadden het er immers moeilijk om het hoofd boven water te houden en kampten met allerlei problemen, zoals huisvestingsperikelen, aanhoudende werkloosheid, verslavingsproblematieken en gezondheidskwaaltjes door de vervuilde stadslucht. Bovendien woonde er nu een groot aantal gastarbeiders uit Italië en Spanje, maar ook uit Marokko en Turkije, en zij moesten opboksen tegen taalbarrières en discriminatie. De nood aan een hulplijn was groot, want deze groepen vonden hun weg niet in het gebureaucratiseerde zorgaanbod of vielen simpelweg door de mazen van het net. Zo kreeg BOOD in 1973 maar liefst 2700 zorgvragen, zowel van Belgen als van nieuwkomers.

Brussel Onthaal werd zo geleidelijk een vaste waarde in het zorglandschap van de hoofdstad. In 1974 stond BOOD mee aan de wieg van het Brusselse zorgnetwerk Brabantia. Als een van de vier kernorganisaties werd het erkend als centrum voor eerstelijnszorg bij sociaal-maatschappelijke problemen. Bovendien ontving de werking voortaan overheidssteun, zodat een maatschappelijk assistente aangeworven kon worden. Haar taak bestond erin hulpzoekenden door te verwijzen naar de gepaste hulpverleners. ‘Laten doen wat goed is’, luidde de leuze van deken Bernard vanden Berghe, en twee tot de nok gevulde fichebakken getuigen van het zorgnetwerk dat BOOD in een mum van tijd opbouwde. Wanneer er geen voor de hand liggende oplossing bestond, trad het centrum op als bemiddelaar of ging het zelf op zoek naar een gepaste aanpak. Net omdat BOOD voor alle zorgvragen de deur opende, werd het een uitstekende barometer voor de sociale problematieken in Brussel én kon het zich pionier noemen in een zorgveld dat zich overigens maar moeizaam ontwikkelde.

Affiche van BOOD met de verschillende deelwerkingen voor het
jodendom, de islam en het ‘Oosten’ (1985).

De visie van Marie-Rose

Op korte tijd maakte BOOD behoorlijk wat veranderingen door, maar de visie van Marie-Rose bleef duidelijk aanwezig in de werking én het interieur. De oprichtster vond het immers belangrijk dat BOOD een veilige plek was in de stad, waar mensen anoniem en in alle vertrouwen konden binnenwandelen met hulpvragen of simpelweg voor een warm gesprek. Daarom oogt de etalage in de Taborastraat, tot op vandaag, als een boekenwinkel die toevallige voorbijgangers aan het denken zet over maatschappelijke vraagstukken en interreligieuze dialoog. Boven de deurposten en aan de muren hingen geen kruisjes, maar verwijzingen naar Emmaüs en andere symbolen van verwelkoming, naastenliefde en dialoog. Marie-Rose stond er bovendien op dat het interieur aantrekkelijk oogde en mee was met de mode, van een lichtbruin patroonbehang tot opgewekte gele en rode kleurpaletten. De grote houten balie naast de deur onthaalde gasten warm en nodigde hen uit om hun verhaal te delen. Boven, op de eerste verdieping, contacteerde de  maatschappelijk werkster haar hulplijnen en overzag Marie-Rose als secretaris de hele werking. Aan de vensterbanken hingen kleurrijke bloemen die de straatkant moesten opwekken en opfleuren. De gevel van het slanke herenhuis belemmerde het zicht op de Sint-Niklaaskerk achter zich, maar de rust en geborgenheid van de kerk moesten de bezoekers toch bereiken.

Bovendien blies Marie-Rose telkens opnieuw leven in de nieuwsgierigheid waarmee het allemaal startte. Naarmate meer en meer Marokkaanse en Turkse gastarbeiders met geloofsvragen binnenstapten, raakte Marie-Rose geboeid door de islam. In samenwerking met Witte Pater Charles Dekkers, die jarenlang actief was in Algerije, richtte ze in 1978 El-Kalima (het woord) op om de dialoog tussen de religies in de hoofdstad op gang te trekken. In diezelfde lijn interesseerde Marie-Rose zich voor de spiritualiteit en de cultuur van het ‘Verre Oosten’, wat uiteindelijk leidde tot de creatie van het culturele contactpunt Les voies de l’Orient. Ook met de joodse gemeenschap werd de dialoog opgestart, via een samenwerking met het Brusselse magazine Ein Shalom (Bron van Vrede). Die zin voor initiatief zat diepgeworteld in het DNA van BOOD, want ook na het vertrek van Marie-Rose in 1984 ontstonden vanuit de werking sociaal geëngageerde hulporganisaties, zoals een sociaal vertaalbureau en een studienetwerk voor sektes en nieuwe religieuze bewegingen. Bovendien onderhield het nauwe banden met initiatieven rond nieuwe sociale thema’s, zoals met het steunpunt Mensen Zonder Papieren, de bemiddelaar voor medische zorg Medimmigrant, de hulpverleningsorganisatie voor mannelijk sekswerk Adson en het hulppunt voor werknemers met een beperkt of geen verblijfsrecht Fairwork.

Wat begon als een wandeling langs de Brusselse kerken, ontpopte zich ongepland tot een belangrijk aanspreekpunt voor sociale en religieuze onderwerpen in de hoofdstad. BOOD was zo een pionier met zijn veelzijdige eerstelijnshulp voor mensen in kansarmoede, gastarbeiders en later ook voor Roma en politieke vluchtelingen. Tot op vandaag houdt het in Brussel een vinger aan de pols, nog steeds geïnspireerd door zijn principes van laagdrempeligheid en naastenliefde in de drukte van de grootstad.

Stijn Carpentier is als historicus verbonden aan KADOC-KU Leuven en onderzoekt de veranderingen die Marokkaanse en Turkse arbeidsmigranten teweegbrachten in Vlaanderen en Brussel.

Els Minne onderzoekt als historica naoorlogse armoede-initiatieven in België aan de onderzoekseenheid Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van KU Leuven