107

“De voorbije weken hadden Karim en Laure regelmatig elkaar en de andere buren uitgenodigd in hun eigen tuin. Nu lanceerde Karim het idee of Laure haar tuin niet mee wilde inschakelen in een grotere burentuin. Karims andere buur en de buur rechts van Laure waren er tijdens de housewarming al over beginnen dromen. Maar nu blijkt dat de tuinteams van het Gents Milieu Front van Stad Gent extra middelen hebben gekregen om dit soort bureninitiatieven te steunen, kan hun samentuin wel eens snel realiteit worden.”

Het citaat hierboven is helaas nog geen realiteit, maar deel van een scenario dat een potentiële toekomst van stadstuinen en een tuinbeleid voorstelt. Het scenario zou in 2035 — of sneller — wel realiteit kunnen worden als we met ons allen anders gaan denken over de plaats van onze tuinen in het landschap, in onze steden, en als besturen het potentieel van onze tuinen ten volle zouden willen inzetten.

Nu we in de vroege zomer van 2023 bijna wekelijks globale temperatuurrecords hebben verbroken, zou je denken dat de urgentie om in grijpen naar boven komt. Luister je echter naar Belgische politici met oproepen tot ‘pauzeknoppen’ lijkt het besef weg te zijn dat snelle en ingrijpende acties nodig zijn om de klimaatcrisis te bezweren en onszelf ertegen te beschermen. De oproep verderop in dit artikel — gebaseerd op mijn masterproefonderzoek — is in vakkringen dan misschien geen nieuws meer en bouwt voort op baanbrekend onderzoek van vele anderen. Maar hoe meer mensen het belang van het geheel aan tuinen inzien, hoe beter we allemaal samen dit verborgen potentieel kunnen benutten.

Hoe meer mensen het belang van het geheel aan tuinen inzien, hoe beter we allemaal samen dit verborgen potentieel kunnen benutten.

Onze tuinen, ruim aanwezig maar als geheel onbemind?

Dat potentieel is er zeker, want er zijn veel tuinen in Vlaanderen. Ongeveer tweeënhalf miljoen, of zo’n 12,5% van de oppervlakte in Vlaanderen. Zo nemen ze in Vlaanderen bijna evenveel ruimte in als bos en natuurgebied samen, respectievelijk zo’n 10% en 2,9%. Het onderzoeksproject Tuinmonitor (GARMON) gaf in 2020 voor het eerst inzicht in de inrichting van de Vlaamse tuinen en de verspreiding van tuinen in het gewest.

Een snelle rekenoefening op basis van de data van de Tuinmonitor en het Ruimterapport Vlaanderen leert dat de verstedelijkte ruimte van de dertien Vlaamse centrumsteden gemiddeld voor 44% bestaat uit tuinen of koeren, tuinvarianten zoals school-, bedrijfs- of kloostertuinen inclusief. De verstedelijkte ruimte van Genk kent het kleinste aandeel tuinen, zo’n 30%. De aaneengesloten verstedelijkte ruimte rond Leuven heeft met bijna 59% bijna dubbel zoveel tuinoppervlakte. De ruimtelijke kenmerken tussen beide centrumsteden verschillen echter sterk, maar ook Vlaamse grootsteden Antwerpen en Gent bestaan voor respectievelijk 51% en 46% uit tuinen. Antwerpen telt zo op een verstedelijkte ruimte van 159 km2 een totaal van 80 km2 aan tuinen. Binnen de verstedelijkte ruimte van Gent nemen de tuinen meer dan 40 km2 in.

Ook over de inrichting van onze tuinen biedt de Tuinmonitor een verhelderend beeld. Van de oppervlakte van een gemiddelde tuin in het verstedelijkt gebied van de Vlaamse centrumsteden wordt 11% ingenomen door bomen. De mediaan van inname van tuinoppervlakte door hoog groen ligt echter op 1,7%. Bij de helft van de centrumstadstuinen wordt dus slechts 1,7% of minder van de oppervlakte bedekt door bomen. Verharding neemt daarentegen nog steeds veel meer ruimte in, gemiddeld 34% van de tuinoppervlakte over de centrumsteden heen. Zo’n 17% van de totale verstedelijkte oppervlakte van die dertien centrumsteden wordt ingenomen door verharding in tuinen. Indien we dit allemaal zouden ontharden, dan krijgt hemelwater bijna 100 vierkante kilometer extra ruimte om te infiltreren. Alles samen een oppervlakte groter dan de volledige verstedelijkte ruimte rond Gent waar ruimte voor biodiversiteit en water gecreëerd zou kunnen worden.

Ondanks de grote oppervlakte die wordt ingenomen door tuinen, bestaat er echter amper of geen wetgeving die betrekking heeft op private tuinen; ze vormen als het ware een van de laatste quasi ongereguleerde gehelen van Vlaanderen. Zo worden tuinen niet expliciet vermeld in de huidige Vlaamse wetgeving rond ruimtelijke ordening. In de stedenbouwkundige voorschriften van een stad als Gent staat er ook niets vermeld rond de invulling van tuinen, idem dito voor de Stad Antwerpen (al voorziet het ontwerp van de nieuwe bouwcode wel een maximumpercentage aan verharding voor tuinen bij nieuwe bouwprojecten). Voor onze tuinen bestaat dus weinig regulering, maar als één achtste van de Vlaamse oppervlakte zijn ze dus wel uiterst relevant, niet het minst op ruimtelijke schaal.

Voor onze tuinen bestaat dus weinig regulering, maar als één achtste van de Vlaamse oppervlakte zijn ze dus wel uiterst relevant.

Kleine sensoren met grootste bevindingen: kan de inrichting van stadstuinen temperaturen milderen?

Het vertrekpunt van het masterproefonderzoek waarop dit artikel is gebaseerd, was het burgerwetenschapsproject CurieuzeNeuzen in de Tuin, waarbij door 4400 tuineigenaars in 2021 een klein weerstation (een zogenaamde ‘gazondolk’) in de tuin werd geplaatst. Tijdens dit project werd onderzocht hoe Vlaamse tuinen de gevolgen van (extreme) weersomstandigheden ervaren. Met behulp van 1179 sensoren in stadstuinen over heel Vlaanderen werd dieper in de data gedoken: hoe groot is de invloed van de inrichting van onze stadstuinen en bouwblokken op de temperatuur tijdens de warmste periode van 2021? Kunnen we onze stadstuinen inzetten als middel om negatieve gevolgen van klimaatverandering in steden te milderen?

De invloed van tuininrichting op de temperatuur is stevig, zeggen de data: 10% minder verharding in tuinen binnen een bouwblok kan de temperatuur ’s nachts tot bijna 0,30°C doen afkoelen. De verharding in de ruimere omgeving 10% terugdringen kan temperaturen met bijna 0,40°C verder doen zakken. Om nachttemperaturen te milderen zal het ontharden van de ruime omgeving het belangrijkste zijn, maar stadstuinen kunnen een uitgebroken steentje bijdragen.

Overdag bleken bomen dan weer beter om de hittestress in stadstuinen te verminderen. 10% meer ‘hoog groen’ doet de temperatuur dalen met 0,13°C tot 0,47°C als je de bomen binnen het bouwblok zet, en 0,05°C tot zelfs 0,74°C voor bomen in de ruimere omgeving. Opvallend was wel dat bomen er ’s nachts voor kunnen zorgen dat warmte langer wordt vastgehouden. Gecombineerd met een positief effect van groen op het gemoed en het versterken van lokale biodiversiteit, blijft de balans voor het planten van bomen in de tuin echter wel overduidelijk positief.

Tuinbeleid gezocht

In Vlaanderen en de Vlaamse steden zijn er veel tuinen. Bovendien, zo blijkt uit het actuele onderzoek van de voorbije jaren, kunnen ze ook helpen om de temperaturen te temperen en het stedelijk klimaat aangenamer te houden. De vraag is dan — en daar sloot mijn thesisonderzoek aan bij actuele oproepen door een onderzoeker als Valerie Dewaelheyns of ruimtelijk planners als Marjolijn Claeys (Voorland CV) en Anton Christiaens (Breekijzer vzw) — hoe doen we dat? Wie staat er aan het roer? En hoe kan een tuinbeleid eruitzien als een gemeente of stad beslist het tuinenpotentieel te benutten?

Momenteel wordt nog steeds met name gekeken naar de tuingebruiker of -eigenaar om diens tuin klimaat- of biodiversiteitsbestendiger in te richten. Hierbij worden particulieren sterk ondersteund door initiatieven op niveau van gemeenten of zelfs Vlaanderenbreed. Het Vlaams Kampioenschap Tegelwippen (getrokken door Breekijzer vzw en Departement Omgeving) tracht burgers zoveel mogelijk (terras)tegels te laten wippen. Een ander initiatief georganiseerd vanuit de Vlaamse Overheid ter ondersteuning van lokale besturen zijn de ‘Tuinrangers’: ‘De Tuinrangers zijn vrijwilligers met een passie voor de tuin en een hart voor de natuur. Ze helpen hun stad of gemeente om biodiverser en klimaatrobuuster te worden via de tuinen van de inwoners.’

Het belang van eigen initiatief door burgers of kleine en middelgrote, geleidelijk toenemende acties en projecten is belangrijk en zorgt voor betrokkenheid van tuingebruikers bij het creëren van een klimaatbestendige ruimte. Tegelijk blijft het zoeken naar een doortastend, daadkrachtig beleid. Naar aanleiding van de Plandag 2023 (onderwerp ‘Nooit of Nu’) vergeleek Ann Pisman (Universiteit Gent, Departement Omgeving) een actie als het VK Tegelwippen met een ruimere ruimtelijke realiteit:
‘Van 21 maart tot en met 31 oktober 2023 is Vlaanderen in de ban van het Vlaams Kampioenschap Tegelwippen (https://www.vk-tegelwippen.be/). Iedereen kan meedoen door tegels uit te breken in zijn voor-, achter- of geveltuin. Steden en gemeenten nemen het tegen elkaar op: wie wipt de meeste tegels? Op 3 mei 2023 stond de tegelteller op 287.705 gewipte tegels. Uit recent onderzoek (Cockx et al., 2023) blijkt dat er per jaar in Vlaanderen gemiddeld 1550 ha verharding bijkomt, voor een equivalent van 170.500.000 bijkomende tegels. We hebben dus met zijn allen in 2023 al 0,17% van de bijkomende verharding van 2022 weggewipt… De doelstellingen zijn heel wat ambitieuzer. In het lokaal energie- en klimaatpact (Agentschap Binnenlands Bestuur, 2021) is de lat op 1 m2 ontharding per inwoner gelegd vanaf 2021 t.e.m. 2030. Een snelle doorrekening leert dat 6,7 miljoen inwoners dus samen netto 73.700.000 tegels moeten wippen.’

‘Breek uit de tuinbubbel!’

Op welke manier kan de kloof gedicht worden tussen wat we weten te moeten doen en het effectief inschakelen van de Vlaamse (stads)tuinen? Dewaelheyns, Verachtert en Claeys wijzen een belangrijke verantwoordelijkheid toe aan de bovenlokale besturen, maar kijken naar ‘intermediaire personen en groepen’ (zoals de Tuinrangers) om als overheid de burger in hun tuin te bereiken:
‘Zonder samenwerken geen uitbreekwerken: elke breker speelt zijn rol, afgestemd op de andere brekers. Een heldere visie geeft de richting aan, het beleid zorgt ervoor dat de brekers die gekozen richting uitgaan, en een actieplan zorgt voor afstemming door taken en verantwoordelijkheden te delen.’

Hoewel het belang van tuinen meer en meer wordt ingezien, lijkt een geleidelijk groeiend en status quo-benadering nog steeds de norm. Het doorbreken van wat we gewoon zijn, behoeft echter de nodige verbeelding. Vier exploratieve scenario’s (gebaseerd op literatuurstudie, interviews met experten en een analyse van ‘kritische onzekerheden’) waarin mogelijke uitwerkingen van een tuinbeleid werden beschreven, vormden het eindpunt van mijn masterproefonderzoek, maar hopelijk het beginpunt van een hoogst noodzakelijk debat: komt er een collectieve verandering in de manier waarop we naar onze tuinen kijken en ermee omgaan? Moet een stad strikte maatregelen opleggen voor de inrichting van tuinen, of juist niet?

Scenario I — Mijn tuin, mijn paradijs

Toen Laure in 2032 haar woning kocht was de hele tuin nog verhard, iets waar Laure na haar ervaringen met de hittestress en overstromingen in Ledeberg iets aan wilde veranderen. Om aan haar eigen paradijs te kunnen werken, kon ze gelukkig beroep doen op de info die ze kreeg van het tuincentrum bij haar om de hoek. Ook bij de stad kon ze terecht voor info. Zo hoorde ze dat haar tuin jammer genoeg te klein is om er een eigen boom in te planten, maar gelukkig geven de grote berken in de tuin achter haar ook schaduw in Laures tuin. Zo kan de hittestress overdag toch een beetje worden vermeden. Om haar tuin te ontharden kon Laure gratis materiaal lenen bij het Gents Milieufront (GMF). Door het GMF te ondersteunen was het voor Gent namelijk gemakkelijker om geïnteresseerde burgers te bereiken en initiatieven in eigen tuin uit te werken. Deze structurele ondersteuning was een centraal onderdeel in de tuinenvisie die Gent sinds 2030 had uitgewerkt, waarin sensibiliseren en niet reguleren centraal staan. Gelukkig kijkt de Stad ook naar haar eigen verantwoordelijkheden en heeft ze wel een ambitieus plan uitgewerkt om in alle wijken het percentage verharding significant te doen dalen. Zo toont Gent alvast wat het zelf kan doen, in de hoop hierdoor vele burgers mee te krijgen die ook hun eigen tuin klimaatveerkrachtiger willen inrichten. Zo bereiken ze hopelijk meer dan met het opleggen van nieuwe regels. 

Moet een stad strikte maatregelen opleggen voor de inrichting van tuinen, of juist niet?

Scenario II — Collectief privaat initiatief 

Twee maanden na de housewarming die Laure voor haar buren organiseerde, belde Karim — Laures linkerbuur — op een avond aan. De voorbije weken hadden ze beiden regelmatig elkaar en de andere buren uitgenodigd in de tuin. Nu lanceerde Karim het idee of Laure haar tuin niet mee wilde inschakelen in een grotere burentuin. Karims andere buur en de buur rechts van Laure waren er tijdens de housewarming al over beginnen dromen. Maar nu blijkt dat de tuinteams van het GMF van Stad Gent extra middelen hebben gekregen om dit soort bureninitiatieven te steunen, kan hun samentuin wel eens snel realiteit worden. Wanneer Laure en Karim met hun buren samen naar het GMF stappen, horen ze dat het OCMW de tuinen van enkele aangrenzende woningen ook mee wil inschakelen in het project. Vanuit het GMF komen enkele vrijwilligers met plezier helpen bij het uitbreken van de verharding in de tuinen van Laure en de anderen. Hopelijk gaat de verminderde verharding in de burentuin een kleine bijdrage kunnen leveren aan het temperen van het hitte-eilandeffect in hun tuinen. Ruimer levert de Stad gelukkig ook haar bijdrage aan het milderen van het stedelijk hitte-eilandeffect met de toevoeging van het ‘Acuut Kader Ontharding’ aan het Integraal Plan Openbaar Domein (IPOD) 4 in de nasleep van de dodelijke hittestress in 2027 en de overstromingen van 2030. De enige teleurstelling voor Laure is dat ze nog steeds geen boom mag aanplanten in haar tuin, dat laten de regels niet toe. In Karims tuin mag het gelukkig wel aangezien een nieuwe boom in het midden van de tuin nog steeds drie meter van officiële perceelsgrenzen zou staan. De buren kiezen dan ook samen voor een al grotere notelaar die centraal in de tuin schaduw kan leveren, waar ze in hun burentuin samen van kunnen genieten op hete dagen. 

Scenario III — Bouwblokbeheerplan 

18 februari 2035. Eindelijk starten in het bouwblok waar Laure haar woning heeft gekocht de werken om de bouwbloktuin te realiseren. Toen Laure drie jaar eerder introk in haar nieuwe woning, was ze net op tijd om de opstart van het nieuwe bouwblokbeheerplan mee te maken. Na de verkiezingen van 2030 was duidelijk geworden dat de Gentenaar veel meer verwachtte van haar stadsbestuur om Gent klimaatveerkrachtig te krijgen. Tegen de verwachtingen van veel gevestigde stemmen in, klonk de vraag naar een strikter beleid — zowel gekeken naar de stadsterreinen als naar het private domein — zeer luid. De gevolgen van de zware overstroming hadden denkbeelden doen keren en er groeide een bewustzijn dat iedereen met een tuin ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid had. In de nasleep ervan zette de stad burgers en experts samen om tot een ambitieuzer plan te komen om van Gent een regeneratieve stad te maken. Voor het openbaar domein was het uitgangspunt dat alleen nog echt noodzakelijke verharding kon blijven. Om ook het privaat domein in de ruimtelijke visie in te schakelen werd het ‘bouwblokbeheerplan’ in het leven geroepen. De wijkregisseurs en het GMF kregen samen middelen om met alle bewoners van een bouwblok een nieuw beheerplan uit te werken, met een collectivisering van het volledige binnengebied als vertrekpunt. De plannen van de verschillende bouwblokken zullen uiteindelijk samenkomen in het nieuwe Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) ‘Klimaatbouwblok’. De collectivisering bracht voor de stad planschadevergoedingen met zich mee, maar door deze ook te collectiviseren en uit te betalen aan een coöperatieve werking per bouwblok wist de Stad zich ervan te verzekeren dat deze middelen zouden bijdragen aan het creëren van een regeneratieve stad. 

Scenario IV — Gestuurde klimaattuin 

De bel van Laures deur luidt. Aan de voordeur staat Max, een medewerker van het Gentse tuinteam. Hij komt bekijken hoe Laures tuin er nu — drie jaar na haar verhuis — uitziet. Toen Laure verhuisde, kreeg ze bij het melden van haar verhuis de nieuwe richtlijnen uit de Gentse Klimaatverordening mee naar huis. Sinds de verordening in 2032 in werking trad, werd onder meer een tuinteam opgericht. Enkele weken na een verhuis komt het tuinteam aan huis om samen met de eigenaar de implicaties van de nieuwe verordening voor de eigen buitenruimte te bekijken. Om de stad veerkrachtiger te maken, werd in de klimaatverordening onder meer opgenomen dat de eigen buitenruimte in principe volledig onverhard moet zijn — al zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Daarnaast werd in de verordening ook een uitzondering verkregen op de Vlaamse regel dat er binnen twee meter van een perceelsgrens geen hoog groen mag staan. Door de regel kon in veel kleine tuinen geen hoog groen worden aangeplant, maar dit is nu verleden tijd. De tuinteams gaan nu samen met de eigenaars aan de slag om te kijken hoe een minimum van twee struikachtige planten per vier vierkante meter en een boom voor iedere tien vierkante meter haalbaar wordt. Die intensieve begeleiding bleek noodzakelijk. Niet alleen om iedereen te overtuigen van de noodzaak van de verordening, maar ook om kennis en tips over te brengen hoe de tuintransformaties gerealiseerd kunnen worden. Ten slotte komen de tuinteams ook controleren hoe de transformatie vorm heeft gekregen drie jaar na de eerste gesprekken. 

Vier exploratieve scenario’s. Vier scenario’s die mogelijke toekomsten voorstellen, niet voorspellen. Verbeeldingen om na te gaan wat we met onze tuinen kunnen doen en wat de gevolgen ervan kunnen zijn. 

Tuineigenaars halen best zoveel mogelijk verharding weg uit hun tuinen, maar de bal ligt nu ook in het kamp van de beleidsmakers. Zij kunnen met de resultaten en verbeelde toekomsten aan de slag om vanuit een creatieve insteek het debat aan te gaan. Want de vraag om mee af te sluiten — ondertussen een gedeelde oproep van velen — moet niet zijn of er een tuinbeleid moet komen, maar wanneer dit er kan komen. 

 

Bio

Kobe Tilley is zowel historicus als ruimtelijk planner van opleiding. Tijdens beide opleidingen legde hij telkens een nadruk op ruimtelijk-ecologische thema’s in zijn masterproefonderzoeken. Momenteel is hij te werk als ruimtelijk planner.