2021.3

Kant werd vanaf de 16e eeuw in Vlaanderen vervaardigd, waardoor de regio uitgroeide tot een internationaal befaamd productiecentrum van dit luxetextiel. Na de onafhankelijkheid van België in 1830 werd het zelfs onderdeel van de vaderlandse identiteit.1 Tegelijk ging de nationale industrie van handgemaakte kant sterk achteruit: de ontwikkeling van machinaal geproduceerd kant aan het begin van de 19e eeuw veroorzaakte een steeds grotere concurrentie, terwijl de vraag vanuit de mode daalde.2 Om de kantindustrie te laten overleven, werden de al geringe lonen van de kantwerksters nog meer verlaagd. Daarop legden veel vrouwen hun klossen opzij en gingen ze in de nieuw opgerichte fabrieken werken. Dit was onder meer het geval in Geraardsbergen, waar de kantindustrie afnam nadat sigaren- en lucifersfabrieken er openden.3 Zij die in Geraardsbergen en elders in Vlaanderen bleven kantwerken, moesten meer  produceren voor hetzelfde magere loon, wat nefast was voor de kwaliteit van hun stukken en voor hun leef- en werkomstandigheden.4

Andere Europese landen met een traditie in handgemaakt kant kenden dezelfde problemen. Vanaf het midden van de 19e eeuw namen zij verschillende maatregelen om de lokale kantindustrie in zijn oude glorie te herstellen. Deze maatregelen richtten zich zowel op de productie als op de consumptie van kant.5 Ook het kantonderwijs kreeg de nodige aandacht: In Frankrijk werden kantscholen opgericht in de belangrijkste kantproducerende regio’s. Tegelijkertijd onderging het kantonderwijs er een institutionalisering. In Engeland zorgden filantropische verenigingen voor de organisatie van het kantonderwijs, voor nieuwe kantontwerpen en voor de verkoop van de afgewerkte stukken in Londen. In Ierland werden lezingen en lessen in het ontwerpen van kant gegeven in de belangrijkste kantscholen van het land. Daarbij was er een verhoogde belangstelling voor kanttechnieken, waardoor de Ierse kant technisch en esthetisch sterk verbeterde. In Italië zette de kantschool van Burano minder in op nieuwe patronen, maar kopieerde daarentegen modellen in naaldkant uit de voorbije eeuwen. Die strategie kende veel succes. In Tsjechië, toen onderdeel van Oostenrijk-Hongarije, werden verschillende kantscholen opgericht. De School voor Industriële Kunsten in Praag met een filiaal in Wenen gold als de belangrijkste. Rond de eeuwwisseling groeide de kantschool van Wenen uit tot een centrum van vernieuwende kantontwerpen in art-nouveaustijl, terwijl de geometrische motieven van Tsjechië ook furore maakten.6

Ook in België baarde de miserabele toestand van de kantindustrie en haar werksters zorgen. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw verschenen studies, statistieken en romans die oorzaken duidden en oplossingen aanreikten.7 Door hun liberale dan wel katholieke overtuiging legden de auteurs andere klemtonen.8 Wel benadrukten de meesten het belang van hervormingen in het kantonderwijs. Dat was nodig, want de meeste kantscholen waren vooral productieateliers, waar de meisjes weinig meer leerden dan kantwerken en waar de lesmethode vooral bestond uit goed kijken en nadoen.9 Hervormingen moesten leiden naar een heropleving van de Belgische kantindustrie en naar een verbetering van de slechte leef- en arbeidssituatie van de kantwerksters. De voorgestelde oplossingen voor het kantonderwijs zijn te bundelen onder drie thema’s: een professionalisering van het onderwijs, een grotere aandacht voor het welzijn van het kind en een groeiend streven naar artistieke vernieuwingen. Concreet vertaalde dit zich onder meer in de vraag om gediplomeerde kantleraressen, ruime klaslokalen en tekenlessen.10

Lokale en nationale verenigingen, vaak met een filantropisch karakter, werden opgericht om de voorgestelde oplossingen te implementeren en zo de neerwaartse spiraal te doen keren. De meest bekende was de rond 1910 opgerichte Les Amies de la Dentelle die onder bescherming van koningin Elisabeth stond. De adellijke en burgerlijke voortreksters van deze vereniging wilden actie ondernemen om het gebrekkige onderwijs te hervormen, de lange schooluren te verminderen en de lage lonen te verhogen. Om hun doel te bereiken eisten ze het recht om de scholen te inspecteren, die ze vervolgens een subsidie toekenden of weigerden. Daarnaast ijverden ze voor de oprichting van een kantontwerpschool en een kantnormaalschool.11 De eerste was in 1908 in Brussel opgericht en concentreerde zich op het tekenen van artistieke patronen.12 De tweede ontstond in 1911 in Brugge en legde zich toe op de opleiding van kantleraressen en op de ontwikkeling van nieuwe lesmethodes.13 Op de lange termijn haalden al de genomen acties weinig uit, want na een korte heropbloei tijdens de Eerste Wereldoorlog verdween de Belgische kantindustrie definitief in de 20e eeuw. Desondanks bleven verschillende kantscholen nog tot het begin van de jaren 1970 bestaan. Toch is er nauwelijks onderzoek gevoerd naar het kantonderwijs in Vlaanderen tijdens de 20e eeuw, naar de manier waarop de geadviseerde oplossingen door individuele kantscholen werden geïmplementeerd of naar de effecten ervan op lange termijn.14

De kantschool van de zusters paulinen was één van de vier katholieke instellingen in het West-Vlaamse stadje, waar jonge meisjes leerden kantklossen.

Dit artikel onderzoekt de invoering van de voorgestelde verbeteringen in het kantonderwijs en hun langetermijneffecten in de 20e eeuw. Als casus dient de in 1913 opgerichte kantschool van de zusters paulinen in Poperinge, die eerder werd vermeld door Martine Bruggeman en oppervlakkig werd bestudeerd door kantmonitrice Christiane Creus.15 De kantschool van de zusters paulinen was één van de vier katholieke instellingen in het West-Vlaamse stadje, waar jonge meisjes leerden kantklossen. Poperinge was een actief productiecentrum van het luxetextiel, maar stond net als andere regio’s in de schaduw van Brugge, dat een voortrekkersrol speelde. De keuze voor een katholieke kantschool in een kleinere stad is representatief voor veel andere instellingen in Vlaanderen. Daarnaast komt haar bestaansperiode tussen 1913 en 1961 overeen met de definitieve neergang van de nationale kantindustrie. Bovendien laten de vele nieuw ontdekte archiefbronnen en een bewaard kantstuk een diepgaande analyse van de onderwijsinstelling van de paulinen toe. De archiefbronnen bestaan uit geschiedenissen, verslagen, brieven, krantenartikels, klasfoto’s en foto’s van kantstukken. Die zijn in het Bisschoppelijk archief in Brugge en in het KADOC in Leuven opgeslagen.16 Een kantstuk wordt bewaard in de Onze- Lieve-Vrouwekerk in Poperinge. Een kritische analyse van deze combinatie van archivalische, visuele en materiële bronnen vormt de basis voor de opgebouwde argumentatie.

De resultaten van de analyse zijn chronologisch opgedeeld in vier delen: eerst worden de oprichting van het klooster en de kantschool van de paulinen in de vooroorlogse periode besproken, daarna de impact van de Eerste Wereldoorlog op de school, vervolgens de heropening van de instelling tijdens het interbellum en het effect van de Tweede Wereldoorlog en tot slot de werkingsjaren tot de sluiting van de kantschool in 1961. Er is aandacht voor de onderwijzeressen en de leerlingen, hun kantstukken, de organisatie van de school, de infrastructuur en het lesmateriaal. Die veelzijdige aanpak leidt tot nieuwe inzichten die relevant zijn voor volkskunde, sociale geschiedenis, genderstudies en de geschiedenis van het onderwijs. Die nieuwe inzichten onthullen hoe er werd geprobeerd om nationale tradities voor nieuwe generaties te bewaren, hoe het beroepsonderwijs voor meisjes tijdens de eerste helft van de 20e eeuw werd georganiseerd en welke toekomstperspectieven juist werden geacht voor meisjes uit de lagere klassen in kleinere steden en de omliggende dorpen.

De oprichting van het klooster en de kantschool (1805-1913)

In 1805 werd een nieuw klooster in de Poperingse Boeschepestraat gesticht. De zusters die er hun intrek namen, leefden volgens de leer van de heilige Vincentius a Paulo en raakten lokaal al snel bekend als de paulinen.17 Net als andere kloosters die deel uitmaakten van de apostolische congregatie Dochters van Liefde van Vincentius a Paulo, zetten de paulinen van Poperinge zich in voor het onderwijs van arme kinderen.18 De zusters openden een lagere school, een bewaarschool (kleuterschool) en een zondagschool, waar niet-schoolgaande meisjes een uur les konden volgen. Ook richtten ze een kantschool op, waar religieuze lessen en kantwerken primeerden.19

De kantschool uit de vroege periode bleef niet bestaan, maar werd in 1913 door de paulinen heropend.20 Hiervoor waren verschillende redenen: allereerst gold Poperinge als het meest actieve kantproductiecentrum in de regio rond Ieper in de 19e eeuw.21 Kantwerksters bleven er bedrijvig, hoewel hun aantal in het begin van de 20e eeuw afnam.22 Daarnaast werd kantwerken als een remedie gezien om armoede onder vrouwen van de lagere klasse te bestrijden, wat het hoge aantal kantwerksters in een behoeftige landbouwomgeving als Poperinge verklaart.23 Desondanks was de kennis van het ambacht sterk omlaaggegaan. Hierdoor verminderde de kantproductie, daalde de kwaliteit en ontvingen de kantwerksters nog maar weinig geld voor hun stukken.24

Door het openen van een kantschool streefden de paulinen ernaar om de leefomstandigheden van de arme bevolking in en rondom Poperinge te verbeteren.

Door het openen van een kantschool streefden de paulinen ernaar om de leefomstandigheden van de arme bevolking in en rondom Poperinge te verbeteren.25 Hun onderwijs zou de kennis en kunde van de kantwerksters verhogen, waardoor de productie en kwaliteit van hun stukken zouden stijgen en bijgevolg ook hun lonen. Daarnaast kwamen de zusters tegemoet aan de vraag van de ouders die wilden dat hun dochters een opleiding volgden, maar zelf niet de middelen hadden om dit te betalen.26 Een kantschool vormde hiervoor een geschikte oplossing, want doorgaans verkocht de school de afgewerkte kantstukken van de leerlingen. De leerlingen kregen (een deel van) het geld, waardoor ze al tijdens hun opleiding voor een extra inkomen zorgden. Daarbovenop was de inschrijving kosteloos, in tegenstelling tot de privé-kantscholen in Poperinge.27 Het idee sloeg aan: de kantschool opende op 1 april 1913. Enkele maanden later, in september, waren er al dertig leerlingen ingeschreven.28

De paulinen openden niet enkel een kantschool, maar zetten zich daarnaast in voor de professionalisering van het kantonderwijs. Die professionalisering voerden ze ook door in hun bewaar- en lagere school.29 Hiermee volgden ze een algemene trend die al sinds het einde van de 19e eeuw binnen de congregatie van de Dochters van Liefde was begonnen.30 Zo mochten enkel gediplomeerde leraressen voor de klas staan. Dit was ook het geval in de kantschool, waar zuster Marie-Imelda (Idalie Hanssens, 1880-1951) aan de slag ging. Zij behaalde in 1913 als een van de eersten haar diploma aan de nieuw opgerichte kantnormaalschool van Brugge.31

De kantnormaalschool in Brugge was in 1911 opgericht met als doel het opleiden van kantleraressen en het ontwikkelen van nieuwe lesmethoden. Tijdens hun opleiding hield elk van de aspirant-leraressen een notitieboek met de geleerde kanttechnieken bij, waarop ze de rest van haar loopbaan kon terugvallen. Tegelijk streefde de school ernaar om zo efficiënt mogelijke lesmethoden te ontwikkelen. Zo werkte de Brugse kantnormaalschool een kleurencode uit die het lezen van technische kanttekeningen vergemakkelijkte. In deze kleurencode kreeg iedere basishandeling een aparte kleur. Door die te plaatsen in een werkdiagram dat de volgorde van de handelingen weergaf, ontstond er een eenvoudig te volgen model dat zelfs de meest complexe patronen leesbaar maakte. Die revolutionaire kleurencode en het werkdiagram werden tegen 1919-1920 op punt gesteld en worden tot vandaag gebruikt. Daarnaast introduceerde de kantnormaalschool didactisch materiaal zoals grote kantkussens en klossen, waardoor de techniek makkelijk aan een grote groep kon worden getoond. Door deze vernieuwingen brak de kantnormaalschool met het aloude principe van ‘toon, kijk en imiteer’ dat onopgeleide leraressen in privékantscholen, kantateliers, kloosters, parochies of weeshuizen hanteerden.32

Van de eerste dertien afgestudeerden aan de Brugse kantnormaalschool waren er zeven afkomstig uit Poperinge. Na hun terugkeer gingen ze lesgeven in de kantscholen van de benedictinessen, de penitenten of die van de paulinen van de binnenstad en die van ’t Vogeltje, een locatie gelegen buiten de stad. Zo introduceerden elk van deze vrouwen het moderne Brugse kantonderwijs in Poperinge en bevestigden ze nogmaals de invloed van Brugge op de regio.33

Naast de professionalisering van het kantonderwijs groeide de aandacht voor het welzijn van het kind. Zo was het aantal leerlingen per klas in de kantschool van de paulinen beperkt tot vijftien. Zij kregen bovendien les in “ruime, gezonde en wel verluchte lokalen.”34 Dit was een grote verbetering ten opzichte van de 19e eeuw, toen meisjes nog in overvolle, donkere en slecht verluchte ruimtes zaten.35

Vooraleer de meisjes zich konden inschrijven in de kantschool, moesten ze minstens negen jaar zijn en kunnen lezen, schrijven en rekenen. Na de Eerste Wereldoorlog trok de overheid de minimumleeftijd om te starten in een vakschool, zoals een kantschool, op naar veertien.36 Toch konden meisjes voor die leeftijd al een beperkt aantal uren kantwerken opnemen. De opleiding tot kantwerkster in de kantschool van de zusters paulinen nam vier jaar in beslag en kon worden gevolgd in de dag- of avondafdeling. De leerlingen uit de dagafdeling kregen eenenvijftig uur per week les, de leerlingen van de avondafdeling twintig uur. Het lesrooster laat zien dat de meisjes van maandag tot zaterdag vier à zes uur per dag besteedden aan kantwerk.37 Eerst leerden ze de beginselen van kantwerken, waarna ze zich de technieken van strop-, Cluny- en Valenciennekant eigen maakten. Later werd Valenciennekant vervangen door bloemwerk, een variant van Brugse duchessekant.38 Tijdens de eerste maanden ontvingen de leerlingen geen loon voor hun werk, omdat de kwaliteit van de stukken nog te laag was voor verkoop. Eenmaal dat wel kon, noteerden de meisjes de gegevens en de prijs van hun verkochte stukken in een persoonlijk notitieboekje.39

Bovenop de professionalisering van het kantonderwijs en de groeiende aandacht voor het welzijn van het kind, werd er sterk ingezet op artistieke vernieuwingen. Aantrekkelijke en goed verkopende patronen kunnen ontwerpen was een manier om de noodlijdende kantindustrie te redden.40 Tegelijk hadden kantwerksters die hun eigen kantpatronen konden ontwerpen een hogere technische kennis, konden ze mooiere patronen uitwerken en dus een hoger loon vragen. Daarom namen de paulinen tekenlessen op in hun lesprogramma.41

Anoniem, Klasfoto van vierentwintig leerlingen uit de kantschool van de zusters paulinen in Poperinge, 1913. Zwart-wit foto, 14 x 9 cm. Brugge, Bisschoppelijk archief.

Twee klasfoto’s uit 1913 visualiseren de professionalisering van het kantonderwijs en de groeiende aandacht voor het welzijn van het kind.42 De klasfoto’s hebben een gelijkaardige opstelling: in een klaslokaal wordt een groep meisjes geflankeerd door twee zusters, terwijl ze hun kantwerk tonen. Het meisje dat in het midden op de voorste rij zit, houdt een krijtbord vast waarop ‘Paulinen Poperinge Kantschool 1913’ staat. Naast haar zitten klasgenootjes die albums met stroken kant openhouden. Aan weerszijden van deze meisjes zitten twee leerlingen achter een staander, een speciaal gemaakt meubel dat in hoogte verstelbaar is en een lade bevat.43 Bovenop deze staander hebben de meisjes hun kantkussen gelegd, met het patroon, klossen en draad. Het afgewerkte deel van het kantwerk dat normaal zorgvuldig wordt opgeborgen om het zo schoon mogelijk te houden, wordt voor de foto in haar volle glorie getoond. De leerling uiterst links zit aan een tafel met spinnewiel en kloswinder de klossen van draad te voorzien.

De eerste foto telt vierentwintig leerlingen en de tweede twintig, wat zou betekenen dat er meer dan de toegelaten vijftien leerlingen in een klaslokaal zaten. Toch hielden de paulinen zich aan het toegestane maximum, want zoals ze op de achterzijde van de foto schreven, voegden ze twee klassen samen voor de opname. Daarnaast tonen beide foto’s linksachter een technische tekening op een ezel, rechts een groot kantkussen met bijbehorende grote klossen op een staander en aan de muur hangen zes grote didactische tekeningen.44 Dit toont aan dat de moderne lesmethodes inclusief het didactisch materiaal hun weg hadden gevonden naar het klaslokaal. Zuster Marie-Imelda die rechts op de eerste foto staat, had deze leren gebruiken in de kantnormaalschool in Brugge en vervolgens geïntroduceerd in de kantschool van de paulinen in Poperinge.

Anoniem, Klasfoto van twintig leerlingen uit de kantschool van de zusters paulinen in Poperinge, 1913. Zwart-wit foto, 14 x 9 cm. Brugge, Bisschoppelijk archief.

De professionalisering van het kantonderwijs en de aandacht voor het welzijn van het kind stonden niet in alle Vlaamse kantscholen hoog op de agenda. Overvolle klassen bleven voorkomen en didactische leermiddelen waren niet altijd aanwezig. Een foto uit 1910 van de kantschool De Foere in Brugge toont geen groot instructiekantkussen of didactische tekeningen.45 Ook een foto van een klaslokaal in de Modelkantschool in Turnhout voor 1914 laat niets van dit lesmateriaal zien.46 Toch hingen er volgens de Amerikaanse schrijfster Charlotte Kellogg in die laatste school in 1920 wel kantpatronen en stalen van kantstukken in één van de lokalen, maar vermeldde ze geen grote kantkussens.47

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)

Een jaar na de opening van de kantschool van de paulinen brak de Eerste Wereldoorlog uit, wat een grote impact had op de werking van de school. Nochtans had de instelling een vliegende start genomen: in het schooljaar 1913-1914 verdubbelde het aantal leerlingen van de kantschool van dertig naar zestig.48 Het succes werd echter een halt toegeroepen toen het grootste gedeelte van het schoolgebouw vanaf midden oktober 1914 werd gebruikt om Engelse en Franse soldaten in te kwartieren en om Belgische vluchtelingen op te vangen.49 Toch betekende dit niet dat de kantschool definitief sloot. De zusters richtten een lokaal in voor drie meisjes die nog een bestelling moesten afwerken. Hun werk werd opgemerkt door enkele vrouwen van de Engelse ambulancedienst die ter plekke kantwerk bestelden. Om aan de vraag te voldoen breidde het kleine groepje uit met nog drie andere leerlingen. Meer bestellingen volgden, een groter lokaal werd ingenomen en de zogenaamde oorlogskantschool draaide op volle toeren. Van december 1914 tot midden april 1915 zou zuster en kantlerares Marie-Imelda 1970 Belgische frank winst aan de leerlingen hebben betaald.50 Gezien een brood toen 0,3 à 0,4 Belgische frank kostte, ging het om een aanzienlijk bedrag.51 Het bestaan van de oorlogskantschool had voor de paulinen naast financiële ook “zedelijke” voordelen: de meisjes konden katholieke lessen blijven krijgen en bleven van straat – “waar er nooit, maar nog veel minder in oorlogstijden, goeds te leeren valt.”52

De paulinen verkochten na verloop van tijd ook het kantwerk van de moeders en van de oudere zussen van hun leerlingen die thuis kantwerkten.

De paulinen verkochten na verloop van tijd ook het kantwerk van de moeders en van de oudere zussen van hun leerlingen die thuis kantwerkten. Ze deden dit op vraag van deze vrouwen. Normaal gezien verkochten die vrouwen hun afgewerkte kantstukken aan hun vaste kantkoopvrouw, maar tijdens die eerste oorlogsmaanden kregen ze nog maar de hel" van het normale bedrag, terwijl de kantkoopsters de stukken aan veel hogere prijzen verkochten. Daartegenover zouden de zusters de thuiswerkende kantwerksters een betere prijs dan hun reguliere kantkoopvrouw hebben geboden. Zo bleven de oorlogskantschool met een tiental leerlingen en de verkoop van kant doorgaan tot 24 april 1915. Toen startten de beschietingen op Poperinge en moest de kantschool onherroepelijk sluiten.53

De paulinen vluchtten naar Noord-Frankrijk, waar ze vanaf eind april 1915 tot mei 1919 bleven.54 Daar bestuurden ze achtereenvolgens twee scholen. De eerste school bevond zich in Orbec-en-Auge en opende op 8 november 1915. Minder dan een jaar later droegen ze de school over aan een andere kloostergemeenschap en startten de paulinen een schoolkolonie in het ‘Maison Blanche’ in Campeaux.55 De paulinen zetten zich sterk in voor hun scholen, want zij maakten zich grote zorgen om de katholieke opvoeding van de jonge vluchtelingen.56

Beide scholen werden door het Belgische ministerie erkend.57 Het ministerie steunde in het algemeen de oprichting van Belgische scholen voor vluchtelingen in Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland. Op die manier had het controle over de leerstof die de leerlingen kregen aangereikt. Dat was niet het geval voor de gevluchte kinderen die naar lokale scholen gingen en die onder leiding van het opvangland stonden. Het ministerie en de Belgische overheid vreesden dan niet alleen het gebrek aan controle over de lesinhoud, maar ook dat de Belgische kinderen de eigen taal zouden verleren of hun band met het vaderland zouden verliezen.58 De zusters volgden voor het lesprogramma in Campeaux de Belgische organieke wet voor het onderwijs. Naast algemene vakken als rekenen, taal, godsdienst en aardrijkskunde kregen de meisjes les in hygiëne en huishoudkunde. Verder was er aandacht voor de Belgische staat, wat het ministerie sterk stimuleerde. Dat vertaalde zich in het leren zingen van de Brabançonne en in het leren van de “vaderlandse geschiedenis”, wat als een apart vak werd opgevat.59

In Orbec en Campeaux was er geen kantschool zoals in Poperinge, maar de paulinen onderwezen wel degelijk kantwerken.60 In Campeaux kregen een twintigtal meisjes die ouder dan veertien waren twee uur per dag algemene lessen. De rest van de dag besteedden ze aan handwerk, dat onder andere spellewerk oftewel kantwerk omvatte.61 Daarnaast maakten de zusters zelf kantstukken.62 Zo kreeg zuster Marie-Imelda regelmatig bestellingen van geïnteresseerde kopers uit de omgeving of schonk ze stukken aan de weldoeners van de schoolkolonie.63

Anoniem, vijf kantwerksters met kantwerk, omstreeks 1914-1918. Zwart-wit foto op postkaart, 14 x 9 cm. Brugge, Bisschoppelijk archief.

Een postkaart lijkt visueel te ondersteunen dat er in de schoolkolonie van Campeaux kantwerk werd gemaakt. Op de achterzijde zijn de woorden “Ieper. Hallen in kantwerk! Colonie! (Barentin) 1916-1919. Campeaux” geschreven. Die suggereren dat de foto uit de oorlogsperiode dateert. De voorzijde laat vijf jonge vrouwen met hun kantstukken zien. De meeste stukken tonen florale motieven, behalve het stuk dat zorgvuldig over de zetelleuning is gelegd en de Lakenhalle van Ieper afbeeldt. Die Lakenhalle werd tijdens de oorlog compleet vernield.64 Het kantstuk is een treffend voorbeeld van oorlogskant of war lace, een specifiek type stinkende kant dat tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog door Belgische kantwerksters werd gemaakt. De meest herkenbare stukken verwijzen direct naar het conflict. Ze bevatten scènes van het slagveld, namen van personen en plaatsen, inscripties, jaartallen, portretten, nationale wapens van de geallieerde strijdkrachten, van de negen Belgische provincies of van de Belgische martelaarssteden.65 Belangrijke gebouwen, zoals de Lakenhalle van Ieper, maakten ook deel uit van deze beeldtaal. Een ander voorbeeld van het Ieperse monument is een kanten kussensloop, waarvan een afbeelding werd opgenomen in Charlotte Kelloggs Bobbins of Belgium.66 Als de foto werkelijk in Campeaux was genomen, dan waren de paulinen goed op de hoogte van de nieuwste iconografische ontwikkelingen.

Het interbellum en de Tweede Wereldoorlog (1919-1945)

In mei 1919, bijna een halfjaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, sloot de schoolkolonie in Campeaux en keerden de paulinen terug naar Poperinge. Na herstellingen aan het zwaar beschadigde klooster, openden de kleuter- en lagere school opnieuw op 1 oktober, bij de start van het nieuwe schooljaar. De kantschool heropende al in juli met 38 leerlingen en in oktober steeg het leerlingenaantal naar 62. Tegen het einde van het schooljaar kwamen daar nog drie meisjes bij.67 Daarna fluctueerde het aantal tussen vijftig en zestig leerlingen, wat overeenkwam met het vooroorlogse peil.68

Het leerlingenaantal bleef tijdens het interbellum voldoende hoog, maar vanaf het begin van de jaren 1930 daalde het aantal bestellingen.69 Niet alleen de paulinen kampten met dit probleem, maar de hele kantsector. De verminderde verkoop van handgemaakt kant was al een vooroorlogs probleem. Hoewel er tijdens de Eerste Wereldoorlog door de oorlogskant een grotere aandacht voor de Belgische kantindustrie en haar werksters was, had zich dat niet vertaald in hogere verkoopcijfers.70 Desondanks piekte het aantal kantwerksters na de oorlog. In 1922 zouden er meer dan 80.000 kantwerksters zijn geweest.71 De verkoop van kant bleef daarentegen steeds verder afnemen.72

Naast een verminderd aantal bestellingen kampten de paulinen nog met een ander probleem. De kantschool bleef genoeg leerlingen aantrekken, net als hun bewaar- en lagere school, maar er groeide een tekort aan vrouwen die wilden intreden en die een onderwijzeresdiploma hadden behaald of wilden behalen. Daarom fuseerden de paulinen in Poperinge op 12 augustus 1928 met de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw-ten-Bunderen in Moorslede.73 De school van de paulinen en de Brabantschool van de congregatie van Moorslede die ook in Poperinge lag, werden samengevoegd. De zusters die lesgaven in de Brabantschool, trokken in bij de paulinen in de Boeschepestraat. Daarnaast werden er vanuit Moorslede extra zusters gestuurd om les te geven.74 Dit was nodig, want de gefuseerde scholen telden samen zeven klassen voor de lagere school en drie kleuterklassen. Ook de kantschool was opengebleven en heette vanaf 1939 ‘Vrije leerwerkplaats voor kantwerksters der Zusters Onze- Lieve-Vrouw ten Bunderen’.75 De instelling was al negen jaar eerder één van de vijftien laatste kantscholen in België. Andere overgebleven instellingen waren de drie andere kantscholen van Poperinge en die van Brugge en Sint- Truiden. In totaal leidden die vijftien afdelingen 918 leerlingen op, wat een sterke terugloop was in vergelijking met drie decennia eerder.76 In 1900 waren er nog 160 kantscholen die een veelvoud van leerlingen hadden opgeleid.77

Net zoals bij de oprichting in 1913 konden leerlingen tijdens het interbellum kiezen om kantonderwijs te volgen in de dag- of avondafdeling van de kantschool. Ongeacht de gekozen afdeling bleef de nadruk liggen op de kantproductie.78 Toch was de situatie sinds de 19e eeuw verbeterd.79 Er werd minder tijd besteed aan kantwerken en er was meer aandacht voor algemene vorming. Wat niet was veranderd, waren de tekenlessen in het lesaanbod. Ook de uitkering van een geldbedrag voor de verkochte kantstukken die door de leerlingen waren vervaardigd, was gebleven. Het aantal uren dat de leerlingen kantwerkten en de hoogte van hun loon waren afhankelijk van hun leeftijd.80 Tot hun veertiende moesten de meisjes van overheidswege algemene lessen krijgen.81 Daarom waren de uren die voor kantwerken werden vrijgehouden beperkt tot vijftien uur over een lesweek van zes dagen. In 1919 ontvingen de leerlingen voor hun afgewerkte kantstukken maximaal 2 tot 3 Belgische frank per week. Vanaf veertien jaar schoot het aantal werkuren omhoog naar vierenvijftig, wat haast een verviervoudiging was.

Het hoger aantal uren en de grotere kwaliteit van de stukken zorgde ervoor dat het loon sterk steeg. Zo verdienden de meisjes die tussen veertien en zestien jaar oud waren 15 tot 18 Belgische frank. De leerlingen ouder dan zestien ontvingen een bedrag tussen 18 en 24 Belgische frank. Bijna tien jaar later, in 1927, waren de bedragen verdubbeld. De meisjes jonger dan veertien kregen 3 tot 8 Belgische frank voor 18 uur kantwerken per week. De leerlingen tussen veertien en eenentwintig ontvingen 30 tot 42 Belgische frank voor een 51- uren werkweek. Het verdiende bedrag werd samen met de informatie over de kantsoort en de werkuren in een werkboekje genoteerd. Naast dit werkboekje hielden de leerlingen een album bij, waarin ze strookjes kant bewaarden van alle geleerde kantsoorten.82

Anoniem, Klasfoto van groep oudere kantleerlingen, 1930. Zwart-wit foto, 15,5 x 10,5 cm. Brugge, Bisschoppelijk archief.

Een klasfoto uit 1930 toont aan dat de kantschool nog steeds voortbouwde op de principes die bij de oprichting in 1913 waren ingevoerd. Wel is het een mooi voorbeeld om te zien tot wat de oudere leerlingen in staat waren. De klas telt dertien adolescente meisjes die over twee rijen zijn verdeeld. Op de eerste rij zitten vijf leerlingen achter hun staander, terwijl een zesde heeft plaatsgenomen achter de tafel met spinnewiel en kloswinder. Op de tweede rij staan zeven tienermeisjes met zuster Marie-Imelda in het midden. Het lokaal lijkt op dat van de klasfoto’s uit 1913. Toch zijn er enkele veranderingen: de grote didactische tekening en het grote kantkussen met dito klossen zijn vervangen door textielwerk dat met kantwerk is afgezoomd. Deze oudere leerlingen hadden geen nood meer aan de beginselen, maar toonden hun beste werk. Het belang van kant wordt onderstreept door de ingelijste kantwerken op de muur, het “eere-diploma” rechts naast de deur en de spreuken “kantwerk is een kunst en kunst [?]”; “kantwerk is de vrouwelijke arbeid [?] uitmuntendheid” en “Wees de Koning uwer woning”.83

Een jaar na de klasfoto vervoegde zuster Marie-Thérèse (Urbanie Decreus, 1899-1981) als kantlerares de kantschool.84 Ondanks haar komst, bleef de rol van zuster Marie-Imelda bepalend: zij combineerde de functies van kantlerares, directrice van de kantschool en kantontwerpster. Een voorbeeld is het kantontwerp dat zij tekende voor een sluier voor het Onze-Lieve-Vrouwebeeld van de Sint-Janskerk in Poperinge.

Zuster Marie-Imelda (Idalie Hanssens, ontwerpster), leerlingen kantschool paulinen van Poperinge (uitvoerders), Sluier voor het Onze-Lieve-Vrouwebeeld, 1933. Brugse Duchessekant, 220 x 106 cm. Poperinge, Sint-Janskerk.

Die sluier is opgebouwd uit bloemen- en bladmotieven, verbonden met getande spijlen en bollen. Centraal op het kantwerk is een gekroonde letter M te zien met daaronder de jaartallen 1879, 1479 en 1933. Deze staan respectievelijk voor het mirakeljaar waarin een doodgeboren kind tot leven werd gebracht om gedoopt te kunnen worden, het vierhonderdjarig jubileum van het mirakel en het jaar waarin het kantwerk werd vervaardigd door de leerlingen van de kantschool en/ of werd geschonken aan de Sint-Janskerk van Poperinge.85 De sluier is uitgevoerd in Brugs Duchessekant.86 Dit type kloskant werd onderwezen in de kantschool van de paulinen, wat opnieuw het belang van Brugge op de kantproductie in Poperinge aantoont.87 Lange tijd tooide de sluier het Mariabeeld van de plaatselijke Sint-Janskerk. Sinds enige tijd wordt het fragiele handgemaakte textiel in de sacristie bewaard en is het vervangen door een steviger machinaal geproduceerd exemplaar.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de kantschool open, maar de werking werd geregeld onderbroken: lokalen werden gebruikt om vluchtelingen op te vangen; bombardementen veroorzaakten vernielingen en het klooster werd opgeëist door binnen- en buitenlandse legers. Daarom moesten de zusters regelmatig ergens anders onderdak zoeken. Zo brachten ze de kantschool tussen maart en juni 1943 in een burgerwoning onder. Toch bleef de kantproductie en -verkoop grotendeels doorgaan.88

De naoorlogse periode tot de sluiting van de kantschool (1946- 1961)

Na de Tweede Wereldoorlog ging het stilaan bergaf met de kantschool. In 1947 werd de dagafdeling gesloten, omdat er nog maar drie leerlingen ingeschreven waren. De avondschool bleef wel open, want die telde nog 45 leerlingen in het schooljaar 1947-1948 en 46 in het jaar erna.89

Twee bijgehouden stamregisters geven meer informatie over het beroep van de vader en over de reden van vertrek van de ingeschreven leerlingen. Hieruit blijkt dat alle meisjes afkomstig waren uit arbeiders- of landbouwersfamilies. Zij leerden het vak van kantwerkster, maar de meesten verlieten de school omdat ze waren “in dienst getreden”, “in [het] huwelijk getreden” of “huiswerk” opnamen. Enkelen werden naaister en twee studeerden verder aan de middelbare school. Niemand werd voltijds kantwerkster.90 Dit toont aan dat kantwerken niet genoeg opbracht om er een voltijdse beroepsactiviteit van te maken. Wel kon het een bijverdienste zijn om het gezinsinkomen aan te vullen.91 Zo waren de jaren op de kantschool voor deze oud-leerlingen niet onnuttig geweest.

De (beroeps)activiteiten van de oud-leerlingen tonen aan dat een kantopleiding vooral leidde naar een traditioneel bestaan als echtgenote, huisvrouw, dienstmeid of naaister. Dit waren levensbestemmingen waarin de zorg voor anderen centraal stond. Dat kwam overeen met het levensdoel dat het bisdom van Brugge in haar advies over meisjes en studie benadrukte.92 Het bisdom stond daarin niet alleen. Het debat rond de kantsector was verbonden met sociale vraagstukken die op hun beurt terug te voeren zijn op een liberaal-katholieke tegenstelling. Vaak school er achter de stimulering van het kantonderwijs een nostalgische drijfveer: via het kantonderwijs hoopten sommigen de traditionele rol van de thuisblijvende vrouw te behouden of te herstellen. Dat de vrouw via thuiswerk bijverdiende, was in bepaalde politieke kringen te verkiezen boven dat ze buitenhuis zou werken.93

In 1950 werd het verouderde schoolgebouw met steun van de stad vervangen door een nieuw gebouw, waarin ook de kantschool werd ondergebracht. In datzelfde jaar trad zuster Marie-Imelda af als directrice van de kantschool. Een jaar later overleed ze. Haar opvolgster was zuster Perpetua (Pauline Vermarcke, 1912-2000). Zij was in 1936 in het klooster van Onze-Lieve-Vrouwten- Bunderen in Moorslede ingetreden en had een diploma als kantlerares aan de Brugse kantnormaalschool behaald. Samen met zuster Marie-Thérèse, die al eerder in de kantschool werkte, overzag ze de organisatie van de avondafdeling, waar de lessen van maandag tot vrijdag vanaf de late namiddag tot ’s avonds en op woensdag- en zaterdagnamiddag plaatsvonden. De organisatie van het kantonderwijs bleef onveranderd: net als in 1913 duurde de opleiding vier jaar.94

Net als zuster Marie-Imelda ontwierp zuster Perpetua kantstukken. Ze tekende vooral stukken met een religieuze iconografie die voor een kerk of kapel waren bestemd, hoewel ze ook kledingaccessoires en decoratief huistextiel bedacht. Een treffend voorbeeld van de eerste categorie is de ontwerptekening voor een kantwerk dat voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Poperinge was bestemd. Centraal is Onze-Lieve-Vrouw afgebeeld, terwijl ze de slang van het kwade doodtrapt. De Onbevlekte Ontvangenis van het Escorial uit 1660-65 van de Spaanse barokschilder Bartolomé Murillo (1617- 1682) diende als inspiratie, want Murillo’s schilderij combineerde het thema van de onbevlekte ontvangenis met dat van de hemelvaart van Maria. Zuster Perpetua benadrukte dat laatste door er het onderschrift “Assumpta est Maria” (Maria is ten hemel opgenomen) aan toe te voegen, zodat het op maat van de plaatselijke Onze-Lieve-Vrouwekerk werd gemaakt. Daarnaast hield ze in haar ontwerp rekening met de stijl van de kerkmeubels.95

Zuster Perpetua (Pauline Vermarcke, ontwerpster), leerlingen kantschool paulinen (uitvoerders), Foto van ontwerptekening van benedictiesluier ‘Assumpta est Maria’, ca. 1958. Zwartwit foto, 18,1 x 13 cm. Brugge, Bisschoppelijk archief.

Deze ontwerptekening en het eerder besproken kantstuk dat door zuster Marie-Imelda was ontworpen tonen dat de kantleraressen in de kantschool van de paulinen aandacht hadden voor creatieve ontwerpen, waarbij ze zich lieten inspireren door oude meesters, door hun omgeving en door de bestemming van hun stukken. Wel bleven hun ontwerpen erg traditioneel, terwijl in Tsjechoslowakije kant op een revolutionaire manier transformeerde. Daar veranderde het van een louter decoratieve naar een innovatieve kunstvorm die autonoom, puur esthetisch en de uitdrukking van een individuele geest mocht zijn.96

In 1961 sloten de scholen van de paulinen in Poperinge, inclusief de kantschool. Het leerlingenaantal was te laag geworden.97 De laatste twee kantscholen in Poperinge, die van de benedictinessen en de penitenten, stopten hun onderwijs in 1970. Dat gebeurde nadat de minister van Nationale Opvoeding en Cultuur had besloten dat het “pedagogisch, economisch en sociaal niet meer verantwoord” was om kantlessen te geven aan leerplichtige meisjes.98 De andere kantschool van de zusters paulinen, die van ’t Vogeltje, het klooster buiten de stad, was al sinds 1939 dicht.99 Toch kwam er geen definitief einde aan het kantonderwijs in Poperinge. Tot vandaag worden kantlessen in het deeltijds kunstonderwijs aan de plaatselijke kunstacademie gegeven, wat belangstelling aantoont voor de oude kunstnijverheid. Het didactisch materiaal zoals het grote kantkussen en de technische tekeningen zijn bewaard gebleven, maar de invulling van het programma is revolutionair veranderd. Als vrijetijdsbesteding en als kunstvorm evolueerde kant van een traditionele huisnijverheid naar een moderne artistieke discipline.100

Besluit

De invoering van de voorgestelde verbeteringen in de kantschool van de zusters paulinen in Poperinge toont een vervlechting van modernisering en traditie in het Vlaamse kantonderwijs in de 20e eeuw.

De modernisering spreekt uit de professionalisering van het kantonderwijs, de groeiende aandacht voor het welzijn van het kind en het streven naar artistieke vernieuwingen. Concreet vertaalde de professionalisering van het kantonderwijs zich in de tewerkstelling van gediplomeerde kantleraressen. Die kantjuffrouwen leerden hun leerlingen systematisch het beroep van kantwerksters aan via nieuwe onderwijsmethoden, via degelijk lesmateriaal en via een consistente organisatie van de opleiding.

Tegelijk groeide de aandacht voor het welzijn van het kind. Het schoolreglement dat deels door het ministerie van onderwijs en deels door het bisdom werd beïnvloed, zorgde ervoor dat de leerlingen een bepaalde minimumleeftijd, -kennis en -vaardigheden moesten hebben eer ze aan de kantopleiding mochten beginnen. De algemene vakken werden belangrijker, maar de nadruk bleef liggen op de kantproductie en de voorbereiding op een loopbaan als kantwerkster. Het extra inkomen dat de jonge leerlingen via school verdienden, was zeker aan het begin van de oprichting van de kantschool in Poperinge nodig voor hun ouders. De toenemende aandacht voor het welzijn van het kind verklaart ook waarom de schooldagen weliswaar korter werden, maar naar de huidige maatstaven nog steeds lang bleven. Daarnaast zaten de meisjes van de kantschool van de paulinen niet meer opeengepropt in kleine, slecht verlichte en weinig verluchte lokalen, maar zaten ze met maximaal vijftien leerlingen in ruime, gezonde en verluchte klaslokalen.

Naast modernisering en een verhoogd welzijn streefden de paulinen naar artistieke vernieuwingen. De kinderen kregen tekenlessen zodat ze zelf kantontwerpen konden creëren. De kantleraressen van de kantschool in Poperinge gaven alvast het goede voorbeeld: ze ontwierpen nieuwe patronen die vervolgens door hun leerlingen werden uitgevoerd. Wel grepen ze in de patronen vooral terug op motieven en voorbeelden van weleer. In Tsjechoslowakije daarentegen transformeerde kant in een innovatieve kunstvorm, die autonoom, puur esthetisch en de uitdrukking van een individuele geest mocht zijn.

De ingevoerde verbeteringen in de kantschool van Poperinge tonen ook een teruggrijpen naar een traditionele aanpak. Die traditie komt tot uiting in het initiatief om een kantschool voor de beoogde doelgroep op te richten. De oprichting van een kantschool was een oud recept om armoede te bestrijden. Dat was ook in Poperinge het geval, waar de initiatiefnemers zich vooral richtten op meisjes uit behoeftige landbouwers- en arbeidersgezinnen. Naast het eigenlijke beroep leerden hun leerlingen zogenaamde vrouwelijke deugden als vlijt, discipline en reinheid. Nadat de meisjes opgroeiden, hun opleiding voltooiden en huwden, zouden ze via kantwerken bijdragen aan het gezinsinkomen, terwijl ze hun huishouden bestierden en hun kinderen opvoedden. Toch was dit burgerlijke ideaal voor deze vrouwen nooit een werkelijkheid: de lange werkdagen zorgden ervoor dat er weinig tijd was om zich om het huishouden of de kinderen te bekommeren, terwijl het magere loon enkel krappe en ongezonde behuizing toeliet. Deze levensomstandigheden verdwenen doorheen de 20e eeuw. Wel kozen de leerlingen van de kantschool van de paulinen in Poperinge vooral voor een bestaan als huisvrouw en moeder of verdienden ze de kost als dienstmeid of naaister. Kantwerken kon een extra inkomen opleveren.

Op de lange termijn leidden de hervormingen in het kantonderwijs niet tot de verhoopte heropleving van de Vlaamse kantindustrie. Daarnaast konden vrouwen andere opleidings- en arbeidsmogelijkheden vinden om hun leef en werkomstandigheden te verbeteren. Desondanks bleven er nog tot 1970 kantscholen bestaan. Daarvoor zorgden vermoedelijk de nostalgie naar een gedroomd verleden met Vlaanderen als gerenommeerd productiecentrum van het kantwerk, het verlangen naar een vrouwbeeld van meisjes die samen met hun moeders en grootmoeders in de beslotenheid van hun thuis kantwerkten, en de hoop op een vernieuwde interesse vanuit de mode. Die hoop vervloog, naarmate het duidelijker werd dat de regionale kantindustrie definitief zou verdwijnen. Toch werd de draad met het rijke kantverleden na de sluiting van de laatste kantscholen niet doorgeknipt. Textielkunstenaressen, amateurkantwerksters en kantlesgeefsters knoopten aan met de geschiedenis, terwijl ze in hun kunstwerken, in hun vrije tijd en in het deeltijds kunstonderwijs een nieuwe toekomst voor kant in Vlaanderen creëerden.

  1. 1. Coppens, Kant uit België van de zestiende eeuw tot heden. Een keuze uit de verzameling van de Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis te Brussel. Brussel, 1981, p. 9-10; Levey, Lace. A History. Londen, 1983, p. 4-26; Coppens, Kant uit het Koningshuis. Brussel, 1990, p. 11; Bruggeman, Kant in Europa. Een historisch overzicht vanaf het ontstaan van de kant tot aan het interbellum. Brugge, 1997, p. 33-38, 77-82; Bruggeman, Kant in Vlaanderen. Erfgoed en hedendaagse kunst. Tielt, 2018, p. 30-31.
  2. 2. Desondanks steeg het aantal kantwerksters rond het midden van de 19e eeuw tot circa 150.000. Door de mechanisatie van de linnenindustrie verloren arbeidsters die handgemaakt linnen hadden vervaardigd hun inkomen. Zij schakelden onder impuls van de staat en religieuze overheden over op kantwerk. Daarnaast dwongen de aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering, hoge pachtprijzen tijdens de eerste hel" van de 19e eeuw en de mislukte aardappeloogsten in de jaren 1840 kleine boeren in Vlaanderen om een extra inkomen te genereren uit niet-agrarische activiteiten zoals kantwerken.
  3. 3. De Clercq, Kantwerksters en kantnijverheid te Geraardsbergen: folklore en geschiedenis. Geraardsbergen, 1931; Coppens, Geraardsbergse Chantillykant. Geraardsbergen, 1984, p. 27.
  4. 4. Coppens, Kant uit het Koningshuis. Brussel, 1990, p. 12-16; Bruggeman, Kant in Europa, p. 136-137; Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 68-71; Askenasi-Neuckens & H. Galle, Les derniers ouvriers libres: le travail à domicile en Belgique. Brussel, 2000, p. 35-41, 155-167.
  5. 5. Spenceley, ‘The Lace Associations: Philanthropic Movements to Preserve the Production of Hand-Made Lace in Late Victorian and Edwardian England’, Victorian Studies 16:4, 1973, p. 433-452; Freedgood, ‘Fine Fingers: Victorian Handmade Lace and Utopian Consumption’, Victorian Studies 45:4, 2003, p. 625-647; Helland, ‘Working Bodies, Celtic Textiles, and the Donegal Industrial Fund 1883-1890’, Textile 2:2, 2004, p. 134-155; Helland, ‘Caprices of Fashion’: Handmade Lace in Ireland 1883-1907’, Textile History 39:2, 2008, p. 193-222.
  6. 6. Verhaegen, La restauration de la dentelle à Venise et l’école de Burano. Brussel, 1902; Levey, Lace. A History, p. 113-117; Lembré, ‘Copier pour rivaliser et copier pour apprendre: l’enseignement de la dentelle en France au XIXe siècle,’ in: F. Charpigny, A. Gril-Mariotte en M.-A. Privat-Savigny (reds.), Copie et imitation dans la production textile, entre usage et repression. Lyon, 2010, p. 21-27.
  7. 7. Van Holsbeek, L’industrie dentellière en Belgique: étude sur la condition physique et morale des ouvrières en dentelles. Brussel, 1863; Courtmans-Berchmans, De hut van tante Klara. Gent, 1864; De Greef, L’ouvrière dentellière en Belgique. Brussel, 1886; Verhaegen, La dentelle et la broderie sur tulle. Les industries à domicile en Belgique. Brussel, 1902; Verhaegen, La dentelle belge. Les industries à domicile en Belgique. Brussel, 1912.
  8. 8. Witte, ‘The battle for monasteries, cemeteries and schools: Belgium’, in: C. Clark & W. Kaiser (reds.), Culture Wars: Secular-Catholic Conflict in Nineteenth-Century Europe. Cambridge, 2003, p. 102-128.
  9. 9. Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 83-85.
  10. 10. Van Holsbeek, L’industrie dentellière en Belgique; De Greef, L’ouvrière dentellière en Belgique; Verhaegen, La dentelle et la broderie sur tulle; Verhaegen, La dentelle belge.
  11. 11. Kellogg, Bobbins of Belgium. A Book of Belgian Lace, Lace-Workers, Lace-Schools and Lace-Villages. New York, 1920, p. 15-16; Coppens, Kant uit het Koningshuis. Brussel, 1990, p. 16-18, 105-110; Bruggeman, Kant in Europa, p. 140.
  12. 12. Coppens, Kant uit België, p. 119; Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 87.
  13. 13. Verhaegen, La dentelle belge, p. 289-290; Blontrock, ‘De kantnormaalschool in Brugge 1911-1959’, in: J. D’Hondt & N. Geirnaert (reds.), Kant in Brugge, 1911. Een technische & sociale omwenteling. Brugge, 2011, p. 13-23.
  14. 14. Kellogg, Women of Belgium Turning Tragedy to Triumph, 2de uitg. New York, 1917, p. VII-XVIII, p. 158-166; Kellogg, Bobbins of Belgium; Bruggeman, Brugge en kant: een historisch overzicht. Brugge, 1985, p. 247-251; Sorber & F. de Booser, Zachte lessen: mode- en textielonderwijs. Antwerpen, 1998, p. 9-10; Van Autenboer, ‘Kant in Turnhout (19de-20ste eeuw)’, Oost-Vlaamse Zanten 77:1, 2002, p. 38; Lembré, ‘Les écoles de dentellières en France et en Belgique des années 1850 aux années 1930’, Histoire de l’éducation 123, 2009, p. 45-70; Blontrock, ‘De kantnormaalschool in Brugge’, p. 13-23.
  15. 15. Creus, Kant Poperinge (eindwerk, Kantcentrum Brugge, 1984); Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 89.
  16. 16. Brugge, Bisschoppelijk Archief, Archief van de zusters Paulinen in Poperinge, Y162/7; Leuven, KADOC, Archieven Zusters van Onze-Lieve-Vrouw ten Bunderen (1800-2015): Poperinge: Vrije leerwerkplaats voor kantwerksters (Boeschepestraat, 38). Bij de volgende verwijzingen naar deze archieven zal er respectievelijk worden verwezen naar Brugge, BA, Archief Paulinen en Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters.
  17. 17. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 1.
  18. 18. Dinan, Women and Poor Relief in Seventeenth-Century France: The Early History of the Daughters of Charity. Farnham, 2006, p. 82-87; Brejon de Lavergnée, Histoire des Filles de la Charité XVIIe-XVIIIe siècle: La rue pour cloître. Parijs, 2011, p. 493-498; Brejon de Lavergnée, Le temps des corneiles: histoire des filles de la Charité XIXe-XXe siècle. Parijs, 2018, p. 153; Peake, The Power of Religious Societies in Shaping Early Modern Society and Identities. Amsterdam, 2020, p. 39-40, 169-208.
  19. 19. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 2-5.
  20. 20. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 3-9.
  21. 21. Paulis, Le passé, p. 103-104.
  22. 22. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 472, lesboek zusters Paulinen (z.d.), p. 43-44.
  23. 23. Verhaegen, La dentelle belge, p. 37-40; Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 69-70; Hopkin, ‘Working, Singing, and Telling in the 19th-Century Flemish Pillow-Lace Industry’, Textile 18:1, 2020, p. 55; Coppens, ‘The Lace Industry in France and Belgium during the First World War’, in: M. Bass-Krueger, H. Edwards-Dujardin & S. Kurkdjian (reds.), Fashion, Society, and the First World War: International Perspectives. Londen, 2021, p. 123.
  24. 24. Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 68-70.
  25. 25. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 472, lesboek zusters Paulinen (z.d.), p. 43-44.
  26. 26. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling van de gesubsidieerde vakschool van de zusters Paulinen: transcriptie brief van Idalie Hanssens aan de minister van Nijverheid en Arbeid en aan de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (15/09/1913).
  27. 27. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: transcriptie brief van Idalie Hanssens aan de minister van Nijverheid en Arbeid en aan de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (15/09/1913) en grondverordening (1913); Creus, Kant Poperinge, p. 10-19.
  28. 28. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling van de gesubsidieerde vakschool van de zusters Paulinen: transcriptie brief van Idalie Hanssens aan de minister van Nijverheid en Arbeid en aan de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (15/09/1913); 488, jaarlijkse verslagen met cijfers over de schoolbevolking: statistische inlichtingen (1912-1932).
  29. 29. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 7-8.
  30. 30. Brejon de Lavergnée, Le temps des corneiles, p. 237-244.
  31. 31. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 488, jaarlijkse verslagen: diploma Idalie Hanssens kantnormaalschool Brugge (1913).
  32. 32. Kellogg, Bobbins of Belgium, p. 157-166; Sorber & de Booser, Zachte lessen, p. 10; Bruggeman, Brugge en kant, p. 247-251; Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 83-87; Blontrock, ‘De kantnormaalschool in Brugge’, p. 13-23; Pollet, ‘De Brugse kleurencode: blijvend erfgoed van de Kantnormaalschool’, in: J. D’Hondt & N. Geirnaert, Kant in Brugge, 1911. Een technische & sociale omwenteling. Brugge, 2011, p. 35-41.
  33. 33. Creus, Kant Poperinge, p. 25-27, 79-155.
  34. 34. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: transcriptie brief van Idalie Hanssens aan de minister van Nijverheid en Arbeid en aan de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (15/09/1913) en grondverordening (1913).
  35. 35. Verhaegen, La dentelle belge, p. 193-194; Sorber & de Booser, Zachte lessen, p. 9-10.
  36. 36. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: grondverordening (1913); Coppens, Une industrie du raffinement. La dentelle aux XIXe et XXe siècles. Brussel, 2004, p. 33.
  37. 37. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: huishoudelijke verordening (1913).
  38. 38. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: lesprogramma (1913).
  39. 39. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: huishoudelijke verordening (1913).
  40. 40. De Greef, L’ouvrière dentellière en Belgique, p. 100-101; Verhaegen, La dentelle belge, p. 119-122, 288; Kellogg, Bobbins of Belgium, p. 165; Van Overloop, La dentelle de Belgique. Brussel, 1909, p. 11-13.
  41. 41. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: lesprogramma (1913).
  42. 42. Sinds de ‘pictorial turn’ is het gebruik van visuele bronnen, waaronder klasfoto’s, meer geaccepteerd geraakt in de geschiedenis van het onderwijs. Allender, Dussel, Grosvenor e.a., reds., Appearances Matter. The Visual in Educational History. Berlijn/ Boston, 2021, p. 1-5, 259-278; Van Ruyskensvelde, Thyssen, Herman e.a., reds., Folds of Past, Present and Future. Reconfiguring Contemporary Histories of Education. Berlijn/Boston, 2021, p. 1-3, 383-404.
  43. 43. Dit meubel heeft verschillende namen in het Nederlands: beentje, kantklosblok, kantwerkstersbankje, knaap(je), leen, leun, leunder, linder, speldenwerkstersbankje, spellenwerkstersbankje, staanpeleer, staanpilaar, staans, staantje, stand, standaard en voetje. Coene, Kantlexicon, dl 1 Terminologie, 12de uitg. eigen beheer, 2018, p. 255.
  44. 44. Brugge, BA Archief Paulinen: twee klasfoto’s van de kantschool van de zusters Paulinen in Poperinge (1913); Creus, Kant Poperinge, p. 41.
  45. 45. Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 83.
  46. 46. Van Autenboer, Kant in Turnhout, p. 40.
  47. 47. Kellogg, Bobbins of Belgium, p. 49-76.
  48. 48. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 488, jaarlijkse verslagen: statistische inlichtingen (1912-1932).
  49. 49. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), 9; 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 1v-5v.
  50. 50. Brugge, BA, Archief Paulinen: 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 6r-7r.
  51. 51. Schoups, Woekeraars, uithongeraars, accapareurs, sjacheraars, opkopers, uitzuigers en zeepbaronnen. Prijscontestatie in België na de Eerste Wereldoorlog, 1918-1924 (master paper), p. 134; Scholliers, Brood: Een geschiedenis van bakkers en hun brood. Antwerpen, 2021, p. 56.
  52. 52. Brugge, BA, Archief Paulinen: 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 7r.
  53. 53. Brugge, BA, Archief Paulinen: 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 6v-8v; Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486 register van briefwisseling: transcriptie brief van zuster Marie-Imelda aan de minister van Arbeid en Nijverheid (28/06/1915).
  54. 54. Brugge, BA, Archief Paulinen: 2, oorlogsdagboek (1914-1916); Archief Paulinen: 4, Livre d’Honneur de la Colonie scolaire Belge de Campeaux (1916-1919).
  55. 55. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 9-10; 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 21v-22r.
  56. 56. Brugge, BA, Archief Paulinen: 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 20r-21r; 4, Livre d’honneur de la colonie scolaire Belge de Campeaux (1916-1919).
  57. 57. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 9-10; 2, oorlogsdagboek (1914-1916), fol. 19r-22r; 3-1, Correspondentie Colonie Campeaux (1916); 4, Livre d’Honneur de la Colonie scolaire Belge de Campeaux (1916-1919), fol. 3r-3v.
  58. 58. Amara, Des Belges à l’épreuve de l’exil : Les réfugiés de la Première Guerre Mondiale : France, Grande-Bretagne, Pays-Bas, 1914-1918. Brussel, 2008, p. 231-232 ; Kuyle, ‘Kantonderwijs in oorlogstijd’, in: R. Barby e.a. (red.), Naar school, zelfs in oorlogstijd? Belgische kinderen lopen school, 1914-1919. Ieper, 2015, p. 75-85.
  59. 59. Brugge, BA, Archief Paulinen: 3-2, Schoolprogramma Colonie Campeaux (1916-1917); 4, Livre d’honneur de la colonie scolaire Belge de Campeaux (1916-1919), fol. 3v; Amara, Des Belges à l’épreuve, p. 231-232.
  60. 60. Volgens Creus zou er in Campeaux wel een kantschool geweest zijn. Ze verwijst hiervoor echter foutief naar een brief van het ministerie die nog gaat over de subsidies van de kantschool in Poperinge voor de jaren 1913-1914 en 1914-1915. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486 register van briefwisseling: bief van de minister van Arbeid en Nijverheid als antwoord aan zuster Marie-Imelda (07/07/1915); Creus, Kant Poperinge, p. 45, 47-49.
  61. 61. Brugge, BA, Archief Paulinen: 3-2, Schoolprogramma Colonie Campeaux (1916-1917); Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: transcriptie brief van Marie Hallaert aan het ministerie (26/10/1919).
  62. 62. Brugge, BA, Archief Paulinen: 3-2, Schoolprogramma Colonie Campeaux (1916-1917).
  63. 63. Brugge, BA, Archief Paulinen: brieven van zuster Françoise en Eléonore uit Campeaux aan de zusters Paulinen (17/9 en 29/11/1919); 4, Livre d’Honneur de la Colonie scolaire Belge de Campeaux (1916- 1919), fol. 4v, 13v.
  64. 64. Brugge, BA, Archief Paulinen: postkaart vijf kantwerksters met kantwerk; Creus, Kant Poperinge, p. 47-48.
  65. 65. 65 Bruggeman, Kant in Vlaanderen, 90-92; Coppens, The Lace Industry, p. 127.
  66. 66. 66 Kellogg, Bobbins of Belgium, p. 208.
  67. 67. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), 10-11; 5’, Lijst van enige werken die verricht werden in klooster en School sedert de oorlog 1914-1918, (z.d.), fol. 1r; Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 488, jaarlijkse verslagen: statistische inlichtingen (1912-1932).
  68. 68. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 488, jaarlijkse verslagen: statistische inlichtingen (1912-1932).
  69. 69. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: jaarverslag 1931-1932.
  70. 70. Hoover, An American Epic, dl 1. Chicago, 1959, p. 410-411; Coppens, Kant uit België, p. 119-122; Levey, Lace. A History, p. 117; Coppens, Kant uit het Koningshuis, p. 119-122; Wardle, ‘War and Peace. Lace designs by the Belgian sculptor Isidore de Rudder (1855-1943)’, Bulletin van het Rijksmuseum 37:2, 1989, p. 87-88; Bruggeman, Kant uit Vlaanderen, p. 90, 97; Coppens, ‘The Lace Industry’, p. 126-129.
  71. 71. Avrane, Ouvrières à domicile. Le combat pour un salaire minimum sous la Troisième République. Rennes, 2013, p. 153.
  72. 72. Coppens, Kant uit België, p. 119-122; Levey, Lace. A History, p. 117; Coppens, Kant uit het Koningshuis, p. 119-122; Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 97-99.
  73. 73. Brugge, BA, Archief Paulinen: Aansluiting bij de kloostergemeente O.L. Vrouw ten Bunderen, te Moorslede (1928); Suenens & T. Laurent, ‘Congregatie van de Zusters van Onze-Lieve-Vrouw ten Bunderen, Moorslede (1269-heden)’: www.odis.be/lnk/OR_13577 (bezocht op 13-4-2021).
  74. 74. Brugge, BA, Archief Paulinen: 1, Beknopte Geschiedenis van het klooster der zusters Paulinen, Boeschepestraat, 40 Poperinge (z.d.), p. 12-14; 7, Geschiedenis der Brabantschool (z.d.).
  75. 75. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 476, verslagboek van het Inrichtend Comité van de kantwerkschool (1933-1961), p. 9. 76 Coppens, Une industrie du raffinement, p. 34
  76. 76. Coppens, Une industrie du raffinement, p. 34, 76.
  77. 77. Verhaegen, La dentelle belge, p. 189; Hopkin, Working, Singing, and Telling, p. 57.
  78. 78. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: briefwisseling en jaarverslagen tussen 1919 en 1945.
  79. 79. Verhaegen, La dentelle belge, p. 193; Kellogg, Bobbins from Belgium, p. 45-46.
  80. 80. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: briefwisseling en jaarverslagen tussen 1919 en 1945.
  81. 81. Coppens, Une industrie du raffinement, p. 33.
  82. 82. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling van de gesubsidieerde vakschool van de zusters Paulinen: brieven met informatie over de kantschool, gericht aan het ministerie (26/10/1919, 25/05/1920, 29/10/1920, 24/10/1921 en 12/4/1927); Creus, Kant Poperinge, p. 51-57.
  83. 83. Brugge, BA, Archief Paulinen: klasfoto van groep oudere kantleerlingen (1930).
  84. 84. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: jaarverslag 1931-1932.
  85. 85. Brugge, BA, Archief Paulinen: foto sluier voor het Onze-Lieve-Vrouwebeeld in de Sint-Janskerk in Poperinge (z.d.); Agentschap Onroerend Erfgoed, ‘Parochiekerk Sint-Jan’: https://id.erfgoed.net/ erfgoedobjecten/31213 (bezocht op 14-4-2021); Maria Ommegang, ‘Geschiedenis – Mariaommegang: mariaommegang.be/nl/geschiedenis/ (bezocht op 14-4-2021).
  86. 86. We danken Ria Cooreman die het kanttype van de sluier voor ons identificeerde.
  87. 87. In het lesprogramma en het fabricatieboek staat ‘bloemwerk’, een variant van Brugse Duchessekant. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 486, register van briefwisseling: lesprogramma (1913); 487, fabricatieboek (1940-1952).
  88. 88. Brugge, BA, Archief Paulinen: 5, Vervolg van de geschiedenis van klooster en school, 1940-1956 gebeurtenissen, fol. 1r-3r; Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 487, fabricatieboek (1940-1952).
  89. 89. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 476, verslagboek van het Inrichtend Comité van de kantwerkschool (1933-1961), 16-18; leerwerkplaats kantwerksters: 488, jaarlijkse verslagen (1946-47, 1947-48 en 1948-49).
  90. 90. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 487: stamboek dagschool (1923-1947) en avondschool (1921-1951).
  91. 91. Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 64-71.
  92. 92. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 475, correspondentie met de diocesane inspectie over de meisjesinstituten van het bisdom Brugge (1957-1960): ‘De meisjes en de studie’.
  93. 93. De Greef, L’ouvrière dentellière en Belgique, p. 11; Verhaegen, La dentelle belge, p. 41; Lembré, Les écoles de dentellières, p. 60-63.
  94. 94. Brugge, BA, Archief Paulinen: 5, vervolg van de geschiedenis van klooster en school, 5, 1940-1956 gebeurtenissen; Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 476, verslagboek van het Inrichtend Comité van de kantwerkschool (1933-1961), 21; 477, verslagboek van het bestuurscomité van de kantwerkschool (1933-1961), p. 21-22; 488 jaarlijkse verslagen: leerlingenaantallen en lesuren (1947-1959).
  95. 95. Het opschrift op de foto van de ontwerptekening noemt geen specifiek schilderij van Murillo. De gelijkenis met de uitbeelding van Maria is onder zijn schilderijen bij de Onbevlekte Ontvangenis van El Escorial het sterkst. Brugge, BA, Archief Paulinen: foto ontwerptekening van benedictiesluier ‘Assumpta est; Museo del Prado, ‘The Immaculate Conception of El Escorial’: https://www. museodelprado.es/en/the-collection/art-work/the- immaculate-conception-of-el-escorial/10a7a263- cec9-4bbc-8385-6c8c1893b4dd (bezocht op 23-4-2021).
  96. 96. Bruggeman, Kant in Vlaanderen, p. 99.
  97. 97. Leuven, KADOC, Poperinge: leerwerkplaats kantwerksters: 470, stukken betreffende het sluiten van de school en het vertrek van de zusters (1960-1961); 484, stamregisters van de vrije leerwerkplaats voor kantwerksters (1952-1961).
  98. 98. Creus, Kant Poperinge, p. 127, 130, 151.
  99. 99. Creus, Kant Poperinge, p. 89.
  100. 100. Creus, Kant Poperinge, p. 156-201; Kunstacademie Poperinge, ‘Kantwerk’: kunstacademiepoperinge. be/kantwerk/ (bezocht op 17-05-2021).