Een steen is nooit zomaar een steen. Uniek van vorm en kleur draagt hij voor altijd een verhaal van herkomst in zich. Sommigen dichten stenen helende krachten toe. Ook voor wie daar niet in gelooft, krijgen ze vaak een bijzondere betekenis. Een steen is, zoals de dichter Pablo Neruda het verwoordt, een van de duurzaamheden die de aarde baart. De beeldhouwer bij uitstek weet dat. Marie Julia Bollansée vroeg diverse reizigers om een steen mee te brengen uit hun huis, uit het land waar ze wonen, werken of asiel kregen, uit hun plaatsen van herkomst, vakantiebestemmingen, of plekken die verbonden zijn met een dierbare. De stenen overschreden grenzen. Sommige bereikten de kunstenaar niet, ze bleven achter bij de post of werden in beslag genomen door de douane. Ze figureren nu in GEOLOGY, de installatie/performance die de kern vormt van haar gelijknamige tentoonstelling in het Gentse S.M.A.K. We ontmoeten er elkaar aan de vooravond van de zomervakantie, die op dat moment nog het verlangen van zorgeloze zonovergoten dagen opriep.
Bollansée omzoomde een Tarpaulin blue dekzeil met de stenen van de reizigers. Hun herkomst omvat de wereld: van Westmalle tot Bahia in Brazilië, Riga in Letland, Langtang Gumpa in Nepal, het Marokkaanse Atlasgebergte, Goma in Congo, Isla de la Luna in Bolivia, Stromboli in Italië ... Ze wijst een steen aan: ‘Deze leisteen heb ik gekregen van een Afghaan. Het is eigenlijk een triest verhaal. Toen hij zeventien jaar was, vertrok hij uit Jalalabad. Zijn vader en broer waren vermoord. Hij maakte de lange tocht te voet en kwam dan met een bootje Europa binnen via Griekenland. Meerijdend met vrachtwagens belandde hij ten slotte in België, waar hij asiel kreeg. Nu werkt hij als dakwerker. De steen die hij me gaf, komt niet uit Afghanistan maar van de kerk die hij, een moslim, van een nieuw dak voorzag.’ Elke steen heeft een verhaal en een portret, maar ze koos ervoor om deze anoniem te bundelen in een aparte publicatie. ‘Zo kan het iedereens verhaal zijn’. ‘Verschillende reizigers brachten kleine stenen mee, die doopte ik tot the misfits. Tijdens de performance bied ik ze het publiek ter adoptie aan. Voor de grote stenen maakte ik een vilten omhulsel, ze krijgen opnieuw een thuis. De stenen die de grenzen niet over raakten, verving ik door ‘de afwezigen’; ik schilderde ze Tarpaulin blue.’ Tijdens de performance creeert Bollansée een nieuwe wereld. ‘Het erge is dat in die nieuwe wereld ook alleen de groten een huis krijgen, de kleintjes moeten tussen de spleten weer meegenomen worden en hopen dat ze goed terechtkomen. Zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar.’ Luttele weken na ons gesprek worden Wallonië, Limburg en Duitsland getroffen door een ware zondvloed. Terwijl ik naar de beelden op het nieuws kijk, denk ik aan Bollansées installatie. In het universum van deze nieuwe daklozen bestaat er geen helend ritueel waar een steen opnieuw een huis wordt, liefdevol omhuld door een mystica.
Bollansées oeuvre zindert van het leven en de dood en alles wat daartussen verscholen ligt. De plekken in de wereld waar ze naartoe reist, ‘omdat er een werk op haar wacht’, oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op haar uit. Zoals Varanasi in India. ‘Ik las Pasolini’s L’odore dell’India, een verhaal dat eindigt met een beschrijving van de geur van de vuren in Benares. Sinds ik die zin had gelezen moest ik daarnaartoe.’ Zo kwam ze ook schijnbaar toevallig in Aokigahara, een bos aan de voet van de Fuji in Japan, terecht. ‘Het staat bekend als het zelfmoordbos. Ik had er nooit van gehoord maar een van de leerlingen in de steinerschool waar ik werk maakte me er attent op. Blijkbaar was er de voorbije jaren op sociale media heel wat te doen geweest rond het bos omdat er zoveel mensen, jonge mensen vooral, naartoe gaan om een einde te maken aan hun leven. Toen ik in Tokio aan het werk was, vroeg ik mijn Japanse vriendin om me erheen te brengen. Ze begreep niet goed wat ik daar wou gaan doen, maar ik werd enorm getriggerd door die plek. We hebben uren rondgelopen in dat bos. Ik wist eerst niet goed wat ik daar moest uitvoeren. Ik registreerde het geluid van onze stappen. Het bos, dat wel 35 hectare omvat, groeit op een ondergrond van lava. De bomen staan daar eigenlijk heel losjes op en bij elke aardbeving of tyfoon vallen er enkele om. In een mum van tijd kronkelen de wortels van de andere bomen er overheen, het is een extreem energieke plek. Toen het bijna donker werd, heb ik enkele blauwe zeiltjes opgevouwen en tussen de wortels, de aders van de bomen gestoken. Het lijken wel menselijke ingewanden. Ik vroeg me af wat de grote aantrekkingskracht van dat bos is voor mensen die willen sterven. De Japanse maatschappij is keihard en als je daar niet in kan gedijen is dat bos een welgekomen plek om een einde te stellen aan je leven, het is een plek die elk verlangen, ook het doodsverlangen verhevigt.’
Bollansée doet me in haar werk vaak denken aan de middeleeuwse mystica’s. Vrouwen wier verbintenis met de wereld geschraagd werd door een grote spi rituele kracht. Deze vrouwen, waarvan velen met grote verbetenheid werden vervolgd door de inquisitie, verdwenen lange tijd naar het achterplan van de geschiedenis en ook vandaag komen ze in de leertrajecten van onze kinderen nauwelijks aan bod. Hun levensvisies en nalatenschap zijn nochtans van onschatbare waarde. Zoals de liederen van Hadewijch mij raken, zo raakt ook het werk van Bollansée mij. Meer dan over iets anders gaat haar werk over verbinding. Niets bestaat er geïsoleerd, alles heeft er een grond en alles raakt er aan iets anders. Bollansées werk heeft een zachte pertinente kracht die de pijn van het bestaan niet verhult, maar aanvaardt op de meest poëtische manier. ‘Ik tracht de scheikunde tussen mensen te detecteren en er in mijn werk een formulering aan te geven (zodat de toeschouwers zich bewuster worden van hun menselijkheid). Ik wens de grens van het perceptibele te verleggen. Het is mijn overtuiging dat de hedendaagse maatschappij hoge nood heeft aan de zichtbaarheid van haar onzichtbare vitale drijfveren en bronnen’, zo formuleert ze het zelf. Als de tentoonstelling GEOLOGY in het S.M.A.K. iets aantoont, dan wel dat Marie Julia Bollansée klaar is voor een echt overzicht van haar werk.
De kleur blauw keert in het werk van Bollansée onophoudelijk terug. In tekeningen en sculpturen en later in performances als BODI, printing the wall (1999), geïnspireerd op de Ethiopische Bodi die tijdens rituelen hun lichaam blauw schilderen, House (2002), waarvoor Botticelli’s Venus tot inspiratie diende, en Survival KnIT (2003), de blauwe brei-performance in de shop van modeontwerper Walter Van Beirendonck. ‘Het is altijd mijn favoriete kleur geweest’, zegt ze hierover. In 2014 verbleef Bollansée verschillende weken in Mumbai voor een residentie. ‘Toen ik terugkwam bleken meer dan de helft van mijn video’s beelden te bevatten van blauwe zeilen. Mensen wonen eronder, ze drogen er vis onder en dekken er alles mee af. In Mumbai heb je hele woonblokken die opgetrokken zijn uit blauwe zeildoeken. Later viel het mij op dat ze ook elders vaak aanwezig zijn in het straatbeeld, ook bij ons. Het zijn betekenisdragers, ze symboliseren onze tijd, ze zijn van plastic, chemisch, hel, koud, ze worden gemaakt in Vietnam, India, China, waar de fabrieken waarschijnlijk niet gecontroleerd worden op milieunormen. Ze zijn heel vervuilend. Mensen hebben ze blijkbaar voor van alles nodig, om onder te wonen, om er hun jacht mee af te dekken in de winter, of een houtmijt, of hun dak dat gerepareerd moet worden. Eens je dat hebt opgemerkt, kan je er gewoonweg niet meer naast kijken. Ik ben ze beginnen te gebruiken in mijn werk en na verloop van tijd heb ik me de kleur toegeëigend en ze Tarpaulin blue genoemd. Zoals Lapis lazuli het blauw was van de renaissance en indigo, oorspronkelijk het blauw van de Egyptenaren, de kleur van de industriële revolutie en de bluejeans werd, zo is Tarpaulin blue het blauw van deze tijd. Het kent verschillende tinten, van felblauw tot iets lichter en zelfs verschoten grijs. In zijn schakeringen wordt het gebruik door de mens gereflecteerd.
Een camera die ze zelf opstelt en bedient, enkele voorwerpen, het eigen lichaam en een kamer, veel meer heeft Bollansée niet nodig voor haar reeks performances To the Absent Audience. ‘Voordien maakte ik grote video-installaties. Ik kon dat doen omdat ik er projectsubsidies voor kreeg. Maar toen de kaasschaaf bovengehaald werd, kreeg ik plots geen financiële ondersteuning meer voor mijn projecten. Het was een herbronning, back to basics. Toen ik mijn man Joseph leerde kennen, maakte hij foto’s, analoog in zwart-wit. Ik was zijn onderwerp. In ons toenmalige huisje hadden we één witte muur. We sleepten het bed weg en hadden een fotostudio. Joseph is ongeveer twintig jaar geleden overleden en wat ik nu doe heeft inhoudelijk niets meer te maken met die foto’s, maar ik heb achteraf wel begrepen dat dit het format was dat ik in 2010 opnieuw heb opgepikt.’ Het begon met enkele video’s, maar ondertussen zijn het er bijna honderd, allemaal terug te vinden op de website van de kunstenaar. In het S.M.A.K. is ongeveer de helft te zien. Het moet gezegd dat de museale opstelling bijzonder goed werkt. ‘Aanleiding voor de performances zijn meestal voorwerpen. Dat kan een vaas zijn die ik vind in een brocantewinkel, de rabarber die ik kweek in mijn tuin, of avocadopitten, maar net zo goed dingen die ik meebreng van mijn reizen, zoals de zwarte hoedjes uit Nepal, of de takken en bladeren uit Japan. Elke performance is zowel een sculptuur als een verhaal.’