Van tevoren bestond er veel verwarring over hoe de vijftiende editie van de documenta eruit zou gaan zien. Tijdens de openingsdagen blijkt die verwarring niet opgelost. Zelfs over wat er te zien is bestaat onenigheid. Is dit eigenlijk wel kunst? En zo ja, wat voor kunst? Dat documenta fifteen iets anders voorstelt en vooropstelt dan gebruikelijk lijkt de meeste bezoekers duidelijk. Deze honderd dagen durende tentoonstelling kun je met net zoveel verschillende lenzen bekijken en bezoeken als er meningen over bestaan.
Veel, eigenlijk alles wat er in Kassel te zien is, vloeit voort uit de collectieve opzet van deze documenta. Het programma is niet het resultaat van een conceptuele invalshoek die een weloverwogen blik weerspiegelt op de laatste ontwikkelingen in de hedendaagse kunst. De tentoonstelling is wars van pompeuze artistieke gebaren, ze is niet gemaakt door een gerenommeerd individu, de meeste hoofdrolspelers zijn niet-westers en van een curator is feitelijk geen sprake. Het Indonesische kunstenaarscollectief ruangrupa heeft de artistieke leiding van documenta fifteen een behoorlijk ander karakter gegeven dan de westerse kunsttraditie voorschrijft. De slogan ‘make friends not art’ hint naar een type kunst waarbij kunstwerken niet het primaire zwaartepunt zijn. Wat dan wel? Ruangrupa stelt een kunst voor die het cultiveren van sociale banden vooropstelt. Een niet-hiërarchische manier van doen die uit noodzaak is geboren. Ze vertegenwoordigt een benadering van kunst maken die het vermogen van samenwerking benut om dingen voor elkaar te krijgen. In het begeleidende handboek staat hun visie op documenta helder uitgelegd. ruangrupa heeft naar eigen zeggen bijvoorbeeld niet geprobeerd om onderdeel te worden van de bestaande hiërarchieën van het westerse kunstgebeuren, maar heeft de organisatie van documenta omgekeerd uitgenodigd om onderdeel te worden van hun ecosysteem. Dit is niks anders dan het omdraaien van globale machtsrelaties. Ze weigeren de inzet te worden van westerse instellingen die hun eigen progressieve imago willen bewijzen door bijvoorbeeld een niet-westers collectief uit te nodigen als geste van inclusie. In plaats daarvan gebruikt ruangrupa het financiële en institutionele raamwerk van documenta om hun eigen positie en globale netwerk van andere bevriende collectieven die vaak in afwezigheid van diezelfde institutionele kaders opereren te verstevigen en te consolideren, ver voorbij de zomer van 2022.
Documenta fifteen is decentraal en horizontaal opgezet door een collectief van collectieven: ruangrupa nodigde nog eens veertien andere groepen van over de hele wereld uit, die op hun beurt vrij waren om nog meer groepen en individuen uit te nodigen, om de tentoonstelling mee vorm te geven en na te denken hoe ze hun gemeenschappelijke economie ook na de documenta zouden kunnen behouden en blijven gebruiken. Elk van die veertien collectieven ontving een gelijk deel uit de financiële pot, zonder voorwaarden. Aan het budget zat geen specifieke vraag of opdracht gekoppeld. Het beschikbare geld is een investering in collectieve praktijken voor wie kunst meer een werkwijze is, een praktijk, een manier van gezamenlijk dingen delen en doen om hun vaak minder bevoorrechte posities en onstabiele levensomstandigheden te behartigen in omgevingen waar overheidssubsidies en bedrijvige kunstmarkten vaak afwezig zijn. Dit zijn prioriteiten die afwijken van een mentaliteit van culturele rangordes, carrièrebestendiging en commerciële belangen, en de inclusieve opzet is gewoon ongekend. Dat leidt tot een manier van doen die niet hoofdzakelijk gericht is op kunstwerken produceren.
Wat we zien is de neerslag van een doorlopend proces, een vertaling van praktijken in verschillende presentaties. Vandaar dat kunstwerken door ruangrupa ‘oogst’ (harvest) worden genoemd. Maar hoe ziet dat eruit? Wat is het visuele resultaat? Misschien dat je het kunt vergelijken met een grote open studio, verspreid door Kassel. Een kennismaking. Opvallend is de hoeveelheid mindmaps en brainstorm doodles die de collectieve besluitvormingsprocessen weergeven. Er is veel documentatie te zien en er zijn veel archieven en documentaires waar we kennis kunnen nemen met voor veel westerse bezoekers waarschijnlijk onbekende geschiedenissen. Het vraagt met name van de doorgewinterde bezoeker om een genereuze, luisterende opstelling. Eentje waarbij je een stap terug doet, terwijl dit waarschijnlijk een van de meest toegankelijke massatentoonstellingen is die zich in het centrum van de beeldende kunst hebben afgespeeld.
Het Fridericianum, doorgaans het prestigieuze middelpunt van de documenta, is op de begane grond ingericht als keuken, verzamelplek en kinderspeelplaats. Er is duidelijk aandacht besteed aan een publiek dat minder vertrouwd is met het jargon, de formele bestanddelen en de actuele trends van de hedendaagse kunst. Er zijn een website en een programmaboekje gemaakt met eenvoudig taalgebruik, en kinderen kunnen hun hart ophalen in klimrekken en workshops. Elders worden theesessies georganiseerd, er is een halfpipe en je kunt je eigen posters printen of je eigen meubels maken. Er zijn hangplekken en stilteruimtes, speciaal aangelegde tuinen en centraal in de stad is het Ruruhaus ingericht dat dient als een soort woonkamer van de hele documenta. En zelfs in de meer conventioneel opgezette ruimtes en plekken is er sprake van een zeker desacraliseren van het briljante kunstwerk. Dat wil niet zeggen dat er geen conventionele, afzonderlijke (uitstekende, prachtige en prikkelende) kunstwerken te zien zijn, maar de nadruk lijkt ergens anders te liggen.
Documenta fifteen is gebouwd op een andere manier van samenleven die niet wordt gedreven door een individueel kapitalisme. Kritiek op het neoliberalisme tout court is al jaar en dag bon ton onder kunstenaars en programmamakers. Maar die zelfkritiek leidt maar zelden tot een structurele breuk. Want hoe moet dat als je er afhankelijk van bent? Veel kunst, en dan met name het soort dat je tegenkomt op kunstbeurzen en -biënnales, is zelf onwillekeurig onderdeel van het weefsel van vrijemarktspeculatie. Het alternatief lijkt in Kassel een kunst op te leveren die breekt met de westerse indeling en neoliberale organisatie van het globale kunstgebeuren en met de systemen van uitbuiting die ze in stand houden.
Toch zijn er bedenkingen op te werpen bij deze documenta. Als ‘vriendschappen sluiten’ de inhoud van kunst uitmaakt, wat is dan het verschil met sociaal activisme? Bovendien kun je vraagtekens zetten bij het ogenschijnlijk vernieuwende voorkomen. Op veel punten kun je deze documenta lezen als een voortzetting van allerlei reeds bestaande ideeën en trends. De scheidslijn tussen kunstenaar en curator wordt al jaren gretig geslecht. Het kunstenaarscollectief is een weliswaar marginaal maar gevestigd principe. Kunst als broedplek en toevluchtsoord voor sociaal welzijn kent haar eigen geschiedenis en het einde van het kunstobject in de vorm van een gebeurtenis als kunstwerk werd al in de jaren zestig met happenings de westerse geschiedenis ingeworpen. De procesmatige presentatie (of ‘oogst’) van kunstpraktijken is misschien niet zo radicaal als het klinkt en daarnaast kan ook ruangrupa niet om de institutionele structuren heen die documenta mogelijk maken. Ondanks hun ambitie om te breken met de hiërarchische organisatie en geplogenheden van de westerse kunstwereld, en hun poging om de rollen om te draaien, kunnen ze niet verhoeden dat de netwerken van kunstenaars die ze hebben uitgenodigd wel degelijk ook worden geïntegreerd in de bredere internationale werking van de mondiale kunstwereld.
Dus waar sommigen een radicale nieuwe kunst hebben gezien, merken anderen schouderophalend op dat er eigenlijk weinig aan de hand is, terwijl nog anderen daarop reageren door de nadruk te leggen op de buitengewoon inclusieve opzet. Ik lees over de bevrijding van de kunstmanifestatie en een regimeverandering, maar hoor ook mensen die vraagtekens zetten bij het soms didactische uiterlijk waar actuele thema’s mee worden gepresenteerd: gaat het hier nog over kunst? Of moeten we dat wat we onder kunst verstaan juist herzien?
Tijdens verschillende borrels werd er flink intellectueel geschermd over de mogelijke betekenislagen van documenta fifteen, totdat iemand opmerkte dat de neiging om alles te beoordelen en te analyseren misschien zelf onderdeel is van een bepaalde manier van kijken naar kunst. Een manier die het kaf van het koren en de kwaliteit van het gros probeert te scheiden. En misschien past die beschouwende modus minder bij de interesses van de deelnemende praktijken. Dat gegeven, dat onze kaders en voorschriften waarmee we kunstervaringen een plek willen geven in sommige gevallen misschien tekortschieten, is op zich interessant. Het wil zeggen dat we te maken hebben met een ander soort kunstervaring en dus een andere slag van kunst, waarbij het kunstwerk geen doel maar middel is voor de instandhouding van gemeenschappen die opereren in precaire omstandigheden, met weinig institutionele infrastructuur, buiten het circuit van goed geoliede kunstinstellingen en -markten.
Hoe stappen we dan buiten de kaders van ons eigen esthetische regime? Hoe kunnen we onze vooroordelen en verwachtingen thuislaten? En wat zou het opleveren om kunst niet louter langs een vormelijke en conceptuele lat te leggen? Zijn een beargumenteerd oordeel of inhoudelijke bespiegelingen juist niet onontbeerlijk, hoezeer die ook deel uitmaken van een eurocentrische kroniek? De neiging om te beoordelen is ons als kunsttijdschrift uiteraard niet vreemd. Kunstkritiek in de breedste zin van het woord analyseert, schept bredere soms maatschappelijke of kunsthistorische verbanden, maakt toegankelijk. Maar we geven ook onze mening, niet enkel in recensies maar alleen al door de selectie van kunstpraktijken en -tentoonstellingen die we wel en niet bespreken en in de lijstjes met hoogtepunten die we opstellen.
En misschien hebben de mondiale uitdagingen waarvoor we momenteel staan uiteindelijk nood aan iets heel anders dan het uitlichten van best-ofs of de relatie kunstwerk-toeschouwer-oordeel. De artistieke equipe van deze documenta heeft niet geprobeerd om de manieren waarop zij kunst begrijpen en beoefenen in te voegen in de bestaande competitiegedreven structuren van individueel eigendom. Het onderhouden en mogelijk maken van een levenswijze waarin solidariteit boven productiviteit staat, en waar rondhangen, samen zijn en vriendschappen sluiten niet geënt zijn op het achterliggende motief van netwerkborrels, staat redelijk ver af van de kunstervaring die aansluit op het steeds opnieuw tentoonstellen van nieuwe, buitengewone en meer of minder verkoopbare kunstwerken. En dat vraagt om een andere manier van doen, van kijken, van kunst consumeren. Sterker nog, consumeren lijkt verbannen uit het vocabulaire.
Of er daadwerkelijk sprake is van een radicaal ander kunstbegrip valt te bezien. Bovendien lijkt diezelfde reflectie over een eventuele ontmoeting met een ander type kunst op haar beurt weer een product van die reflexieve interesse waarmee de westerse kunstwereld graag naar zichzelf kijkt. Paradigmawisselingen zijn integraal onderdeel van het verhaal van de westerse kunst, die vaak met veel bombarie gepaard gaan. Opmerkelijk in Kassel is juist de niet-sensationele presentatie van veel van de kunst die er beoefend wordt. Dit is geen manifeste proclamatie van een nieuwe orde. Het lijkt alsof de deelnemende praktijken zelf weinig boodschap hebben aan zulke intellectuele preoccupaties maar kunst voor hun daadwerkelijk onderdeel is van een manier van leven, samenleven en overleven. Geen scrupuleus afstropen van kunsthistorische betekenislagen maar een poging tot een duurzaam bestendigen van levensgemeenschappen. En dat levert een feest op.