184

Laten we beginnen met een bekentenis. Als iemand tien jaar geleden aan me had gevraagd of ik feminist was, had ik wellicht eens diep gezucht, misschien zelfs met mijn ogen gerold. Niet omdat ik erop neerkeek of feminisme onnodig vond, maar het leek me een zodanig beladen term dat het al vermoeiend was om erover na te denken. Er hing toch wel enigszins een vieze nasmaak aan het woord. Dat moest wel, want veel mensen die het uitspraken, trokken een gezicht alsof ze bij het drinken van een kop warme melk plots het melkvel, gevormd door opwarming, op hun tong voelden.

Ondertussen is er veel veranderd. In maart vorig jaar sloot ik me aan bij Hyster-x, een Belgisch collectief voor vrouwelijke en nonbinaire makers. Niet-mannelijke makers dus. Het collectief vormt een poel met getalenteerde mensen uit de literatuur, beeldende kunsten, audiovisuele kunsten, etc. We organiseren evenementen, maar worden ook gecontacteerd door andere programmatoren met de vraag om een evenement te cureren of om er iets te presenteren.

Rondetafelgesprek

Ik vraag me af hoe anderen in het collectief staan tegenover de term, of ze zich hiermee identificeren, waarom zij het bestaan van iets als Hyster-x nog nodig vinden en hoe zij feministische literatuur zouden definiëren. In Brussel ging ik aan tafel zitten met een aantal medeleden: Mel(anie) Asselmans (dichter en spoken word-kunstenaar), Zindzi Tillot Owusu (kunstenaar), Margot Delaet (dichter, fotograaf en filosofiestudent) en Uschi Cop (oprichtster van Hyster-x, schrijver, ambtenaar en psychologe). Meer dan twee uur praatten we over onze drijfveren, onze ervaringen als vrouw in het werkveld, waarom feminisme nog niet dood is en wat feministische literatuur voor ons betekent.

DEM Feminist

We spreken af bij Mel thuis, een typisch Brussels appartement met een fenomenaal zicht op de basiliek van Koekelberg. Het is een mooie afspiegeling van de maandelijkse vergaderingen, deze vinden ook meestal plaats bij iemand thuis en hoewel er steeds een vorm van sérieux en zakelijkheid is, heerst er ook gezelligheid.

Het valt meteen op dat wij ook aan een rechthoekige tafel een rondetafelgesprek kunnen houden. Ieders mening is van gelijk belang. Niet alleen wat we vertellen is van tel, hoe we met elkaar praten is tekenend. Hoewel we allemaal een aantal gelijke waarden eropna houden, zijn we ook individuen, en die verschillen soms van mening. Toch wordt er zelden echt gediscussieerd aan tafel. Er is sprake van een dialoog. Zindzi haalt een studie aan van Selma Ersoy, die in Men compete, women collaborate schreef dat mannen en vrouwen andere stijlen van conversatie hanteren.

Er wordt niet alleen veel geluisterd tijdens het gesprek, het woord ‘luisteren’ valt ook heel vaak expliciet tijdens het gesprek. Er wordt amper onderbroken, en als het gebeurt, is het eerder per ongeluk, vaak gevolgd door de zin ‘oh, nee sorry, zeg jij maar’. We gunnen elkaar het woord en we gunnen elkaar kwetsbaarheid. Als je competitie achterwege laat, kun je je kwetsbaarheid tonen zonder te vrezen dat je positie in gevaar komt.

tekening van Delphine Somers

Er is een vreemde relatie tussen feminisme en humor. En dan heb ik het niet over het misogyne cliché dat vrouwen niet grappig zijn. Aan onze tafel wordt al snel duidelijk waar de vieze bijsmaak van het woord vandaan komt. Het is een van de redenen waarom we ons toch soms nog schromen om voluit en trots te zeggen dat we feminist zijn.

Mel vertelt dat haar vader in een gesprek over de ongelijkheid in mannenen vrouwensport zei: “je hebt misschien een punt maar je gaat nu toch geen… (melkvel) feminist worden”. In het ergste geval staat ‘feminist’ hier voor mannenhater, in het beste geval voor een ‘killjoy’, een soort van dementor die alle mogelijkheden tot humor en leutigheid uit de ruimte zuigt. “We mogen toch nog eens lachen” is een frase waar we allemaal veel mee geconfronteerd worden. Meestal nadat er een seksistische mop is gemaakt en we ons gezelschap erop hebben geattendeerd dat we het niet grappig vinden. Als we dat al durven.

En natuurlijk houden we van lachen. Aan onze tafel valt het zelfs op dat we vaak lachen: omdat iets grappig is, als bevestiging van elkaar, als zelfrelativering. Maar ook uit een soort van ongeloof, of nee, we geloven elkaar altijd, we lachen uit verontwaardiging. Tot slot is er ook nog de lach als ‘copingmechanisme’, om om te gaan met de gruwelijke absurditeit van bepaalde situaties waar we als vrouwen in het culturele werkveld en daarbuiten vaak in belanden.

Hierin ligt ook de noodzaak van het bestaan van het collectief, haalt Uschi Cop aan. Ze ondervond dat het ‘vrouw zijn’ altijd aanwezig was, dat ze heel vaak dingen meemaakte die mensen die geen vrouw zijn, niet meemaken. En het werd niet beter met ouder worden, niet gemakkelijker. Dus ze wou hier iets mee doen. In het begin wist ze nog niet goed wat, om te beginnen erover ‘praten’. En dit expliciet en met diepgang, want dit verdwijnt vaak tussen de plooien van het strijden en lijden. Vrouwen wisselen wel vaker ervaringen uit, maar deze blijven vaak anekdotisch.

Hoewel we dus niet in de anekdotiek willen blijven hangen, zijn de verhalen wel vaak tekenend. Ook aan onze tafel komen ze snel boven. Van scheve opmerkingen tot lastiggevallen worden. Na 42 minuten praten, valt voor het eerst het woord ‘verkrachting’. Het is het zwaard van Damocles dat boven onze hoofden zweeft, of langs onze lijven glijdt. Mel geeft aan dat ze er vroeger niet van uitging ‘of’ het ging gebeuren maar ‘wanneer’. Aan tafel wordt geknikt. We vertellen onze verhalen en we luisteren. We geloven elkaar en af en toe lachen we. Omdat het oplucht en omdat het hier kan, hier zijn we veilig.

Intersectioneel

Er zijn ook andere redenen waarom onze verhouding tot de term ‘feminist’ soms dubbel is. En dat heeft veel te maken met de zoektocht die we hebben afgelegd. Zindzi vertelt dat ze lang niet echt behoefte had om zich te definiëren als feminist omdat ze de obstakels waarop ze botste nooit meteen heeft toegedicht aan ‘vrouw’ zijn maar aan zwart of queer zijn. Ze bevond zich hierdoor al in een bubbel zodat feminisme niet bepaald aan de orde was. Ze zegt ook dat ze als zwarte vrouw vaak gemasculiniseerd wordt. De discriminatie waar ze mee geconfronteerd wordt, bevindt zich op een spanningsveld: waar eindigt het vrouw zijn en begint het zwart zijn.

De andere vrouwen aan tafel, allemaal wit, luisteren en knikken. We zijn er ons ontzettend van bewust dat we als witte vrouwen nog zeer geprivilegieerd zijn. Uschi vult aan dat het daarom essentieel is dat feminisme intersectioneel is. Het is de enige juiste invulling. Feminisme moet loyaal en solidair zijn met alle andere bewegingen die strijden tegen discriminatie. We zijn ons ervan bewust dat alle lagen van identiteit soms een complex web kunnen vormen. We zijn het erover eens dat feminisme voor ons betekent dat we nadenken over onze positie in de wereld, dat we in de spiegel kijken en bedenken wat onze privileges zijn en dat we vervolgens nadenken over hoe we deze kunnen gebruiken om dingen te veranderen.

Feminisme impliceert een vrouwelijkere blik op de wereld die volgens ons meer open is. Een blik die ingaat tegen een mannelijke blik, die inherent hiërarchisch is. Feminisme betekent machtsstructuren in vraag stellen. Aan tafel oppert iemand dat we feminisme niet los kunnen zien van een strijd tegen het kapitalisme. Alles draait uiteindelijk om geld. Wie het geld heeft, heeft de macht. Daardoor blijven oude structuren in stand.

De canon

Het kapitalistische systeem komt opnieuw ter sprake wanneer we proberen te vangen wat feministische literatuur exact inhoudt. Vanzelf beginnen we met de vraag wat literatuur is, en vooral wat goede literatuur is. En zo komen we uit bij de canon. Net als het collectief rond Fix-dit zijn we ons ervan bewust dat die canon pijnlijk gedomineerd wordt door mannelijke schrijvers.

Bij Fix-dit ijvert men ervoor om er meer vrouwelijke schrijvers in op te nemen. Maar aan tafel gaan we daar verder in. We opperen dat de hele idee van een canon en dus de idee van ‘het beste’, deel uitmaakt van een hiërarchische kapitalistische structuur. Dit zien we als een typisch mannelijk concept. De vraag rijst: hoe we kunnen bepalen of iets ‘goed’ is. Wie bepaalt dit? Uiteraard zijn we voor kwaliteit, maar hoe stellen we die vast? Dit is enorm subjectief.

In het verleden werden boeken getoetst aan hun stilistische en literair-technische eigenschappen, maar deze criteria zijn opgesteld door voornamelijk witte mannen. En stel dat we toch kunnen vaststellen wat kwaliteit is, hoe kunnen we die kwaliteit dan bundelen en presenteren? Aan tafel heerst een collectieve afkeer van de canonbullshit dat je een lijst kan maken van de 10 of 100 ‘beste’ boeken. Uschi oppert dat de idee van een carrouselcanon interessant is. De canon uitbreiden en jaarlijks andere boeken voor het voetlicht plaatsen met een andere thematiek. We zijn het er slechts deels over eens.

Voor Margot hoeft een feministische kritiek op de canon geen kritiek op het bestaan van de canon te betekenen. En hoewel literaire sterkte misschien niet in een afvinklijstje valt te vatten, is dit geen reden om niet meer te onderscheiden tussen goede en minder goede literatuur. We zijn het wel erover eens dat dé Heilige Graal van literatuur niet bestaat. We moeten de structuren die kwaliteit bepalen constant in vraag blijven stellen. Zo houden we een open blik op wat ‘goed’ is. Dit vormt misschien wel de kern van wat feministische literatuur is.

Identitaire kwesties

En niet alleen dit uiteraard, er is veel dat in vraag gesteld moet worden. Mel beklemtoont dat voor haar feministische literatuur subversief is en handelt over identitaire kwesties. Het gaat vaak over tonen wie je bent: zeker als dit niet-mannelijk, niet-wit, niet-hetero is. We zien duidelijk twee vormen: een expliciete en impliciete vorm. Expliciete feministische literatuur is onverhuld in zijn thematiek en duidelijk activistisch.

We zien dit vooral in de poëzie en meer bepaald in de spoken word-scene (slam poetry). Wat absoluut zijn artistieke waarde heeft, maar we stellen vast dat deze vormen een beperkter bereik hebben en vaak verzanden in “preken voor eigen kerk”. Voor het uitbouwen van een gemeenschap en het creëren van ‘safer spaces’ is dit uiteraard zeer waardevol.

We zien ook nog een impliciete vorm van feministische literatuur. Dit gaat over werken die een breder bereik hebben waar de auteurs ideeën die aansluiten bij het feminisme subtieler verwerken door bijvoorbeeld stereotypes bewust te doorbreken. Feministische literatuur hoeft ook niet per se om vrouwelijke personages te gaan, ze kan bijvoorbeeld ook mannelijke personages anders weergeven of het gender bewust openlaten.

Enge plaats

Hoewel we voelen dat er op verschillende vlakken nog een lange weg te gaan is, klinkt er ook een hoopvol geluid. Uschi merkt op dat er steeds op een explicietere en transparantere manier geschreven wordt over gender, seksualiteit en etniciteit en dat dit ook meer open ontvangen wordt dan vroeger, ook door (witte cisgender) mannen.

We hopen met z’n allen dat deze trend zich verderzet, want op andere plaatsen horen we een heel ander geluid. Wie af en toe verdwaalt in de commentaarsecties van het internet weet dat de wereld nog altijd een enge plaats kan zijn voor vrouwen, zeker als die hun mond opentrekken. En dit is geen ongegronde angst, het geweld op vrouwen blijft niet altijd bij verbale diarree op het web. De feiten spreken voor zich: er zijn veel plaatsen waar je als vrouw niet veilig bent, mentaal noch fysiek. Soms zelfs niet in je eigen huis, feminicide is nog altijd een groot probleem.

En zo lang de ‘Andrew Tates’, ‘incels’ en andere mannelijke ‘entitlements’ nog welig tieren, zijn groepen als Hyster-x nodig. Want wij willen ook vrij zijn, gelijke rechten en kansen hebben en we hebben nood aan zusterschap, het gevoel van een warme gemeenschap van mensen om ons heen die hun tanden zullen laten zien wanneer het nodig is.

Meer lezen?

Koop hier het nieuwe nummer van Deus Ex Machina!