Magazine #7

“Mijn werk heeft altijd weerhaakjes”, legt Cindy Wright uit. “Je kunt genieten van de meest toegankelijke laag: het esthetische beeld, de compositie, de kleuren. Daarmee wil ik in eerste instantie eenieder verleiden.” Wie echter langer kijkt, ziet de vragen opdoemen, de frictie, de ambiguïteit. “Is dat wat wij als lelijk beschouwen, altijd wel zo lelijk? Zit daar ook geen schoonheid in? Hangt dat niet vooral af van de beschouwer? Mijn zoontje en zijn vriendjes vinden de dierenlijkjes die ze hier soms zien ondertussen doodnormaal. Is de afschuw die wij volwassenen voelen voor dode dieren niet vooral iets wat ons is aangeleerd?”

Blikverruimend

Het werk van Cindy Wright lijkt deze grens tussen afschuw en verwondering voortdurend te willen verkennen. Het gaat haar niet om het ontdekken wat er zich achter, of voor de grens afspeelt; ze beweegt zich namelijk exact óp die ondefinieerbare, ongewisse grens. Tussen het afzichtelijke, schrikwekkende, en de schoonheid die dit niettemin bevat. Daarom zoekt ze beelden die niet onmiddellijk aanvaardbaar zijn, dode dieren of beschimmelde groenten, en prikkelt ze de kijker om verder na te denken over wat hij ziet. Ze nodigt uit om de weerzin van het moment te overstijgen, en uiteindelijk een stukje realiteit beter, of juist ruimer te zien, juister te begrijpen, met nieuwe ogen, met een ruwe, primaire belangstelling.

Choqueren is dus niet wat Cindy Wright met haar werk verlangt, ook al is het allicht voor vele mensen confronterend. “Ik wil niet slaan of pijn doen. Ik ben vooral blij als mijn werk beklijft. Ik wil vragen oproepen, maatschappelijke vraagstukken aanhalen.” Of kunst dan per se nuttig moet zijn, vragen we haar? “Nee, dé kunst moet zeker niet nuttig zijn, wie zou ik zijn om dat te beweren? Maar voor mij persoonlijk is het belangrijk dat er wel een boodschap zit in mijn werk. Mijn man werkt in een asielcentrum, strikt genomen is zijn job zinvoller dan de mijne, maar ik probeer te roeien met de talenten die ik heb, en zo mijn bestaan een zekere zin te geven, te leven op een manier zodat ik me nuttig voel.”

Vanitas

Tijdsdocumenten, zo ziet ze haar schilderijen ook. Relicten uit het nu, sterk gelieerd aan diverse motieven uit de kunstgeschiedenis, die later ooit misschien duiding zullen geven over het wel en wee in de eenentwintigste eeuw. “Want”, zegt ze, “schilderijen zijn soms de enige overblijfselen van een bepaalde tijd. Neem nu Het vlot van de Medusa van Géricault: daar zijn geen foto’s van, er is alleen nog dit werk, dat op zich slechts een symbolische weergave is van de werkelijke gebeurtenissen.”

Het is een hoog streven voor een schilder die zich zo bewust is van haar eigen vergankelijkheid, wier hele werk zelfs kan gezien worden als een ode aan de sterfelijkheid: reiken voorbij de eindigheid van het leven, reiken naar de eeuwigheid, via haar schilderijen en tekeningen. Vele van haar werken ademen dan ook het vanitasmotief. Soms naakte vibrerende schedels in houtskool, soms getooid door talloze vlinders, soms omringd door een explosie van kleur en levendigheid. Een knipoog van de schilder naar onze tijdelijkheid, onze ijdelheid.

Corona – de olifant in de kamer waar we liefst omheen cirkelen – heeft ons extra met deze eindigheid geconfronteerd. “Technologie vermag veel”, verduidelijkt Cindy, “maar het toont ook hoe broos wij als mensheid zijn, en hoe een kleine ziektekiem in één keer alles zou kunnen wegvagen. Als stadsmens ben ik me weinig bewust van de gevaren van de natuur, maar die zijn er natuurlijk. De natuur is altijd sterker, kijk maar naar wat een tsunami kan aanrichten.”

Wezenlijk absurd

Dat wij ook grondig bezig zijn de natuur te verprutsen, toont ze onder meer in een werk waar plastics de vorm van de golf van Hokusai aannemen. Of in andere werken, waar ze steevast de inhoud van openbare vuilnisbakken overal ter wereld portretteert. “Enkel in Cuba vond ik papieren bewaarzakjes en kokosnoten, maar in de meeste rijke landen ontdek je hetzelfde: plastic flessen en verpakkingen. Als je weet dat elke minuut een volledige vrachtwagen plastic in de zee wordt geloosd, dan vind ik dat een zeer onrustbarende ontwikkeling.”

Hoe doordacht ze met deze thema’s omgaat wordt misschien het sterkst duidelijk in haar recente werk Invasive Bouquet, een weelderig en aanlokkelijk gekleurd boeket, op het eerste gezicht, tot je door hebt dat het is samengesteld uit invasieve exoten of uitheemse woekeraars, die de overheid met alle macht tracht uit te roeien, om de ‘eigen’ soorten niet te bedreigen. Cindy: “Maar wat is precies inheems of uitheems? Is de mensheid zelf niet het resultaat van een voortdurende uitwisseling tussen beide?” Met andere woorden: is onze vrees voor het ongekende niet wezenlijk absurd? Geldt dat ook niet voor de dood, die vroeger zo omnipresent was dat ze gewoon deel uitmaakte van het leven? Terwijl de moderne mens, badend in luxe, juist deze essentiële waarheid kwijt is geraakt?

Helend wil Cindy Wright haar praktijk niet noemen. Ze heeft er geen persoonlijk gewin bij, behalve dat ze voelt dat bewustmaking haar plicht is. “Doen alsof iets er niet is, zal het niet uit de wereld helpen.” Een schedel die belegd is met snoep in plaats van met edelstenen kijkt ons aan. “We worden in het Westen materieel steeds ‘rijker’. Onze grootouders bijvoorbeeld hadden moeilijk toegang tot suiker, dat was voorbehouden voor wie bemiddeld was. Nu heeft iedereen hier toegang toe voor enkele eurocenten, maar is dat werkelijk zo’n positieve evolutie? Betekent rijkdom ook altijd dat we echt rijker worden?”

Fundamentele vragen, die geen pasklaar antwoord vinden in het werk van Wright. Maar dat hoeft ook niet. De juiste vragen stellen kan een essentiële aanzet zijn tot een zoektocht naar een antwoord. Ziehier de toch wezenlijk belangrijke taak van de kunstenaar.