Archieven worden meestal gebruikt door historici, genealogen, onderzoeksjournalisten of sociale wetenschappers op zoek naar objectieve feiten. Maar sommige fictieauteurs gebruiken archieven ook als inspiratiebron voor hun literatuur. Zeker schrijvers van historische romans doen regelmatig onderzoek in archieven en bibliotheken. Oude archiefdocumenten en boeken worden dan gebruikt om nieuwe creatieve teksten mee vorm te geven. META wil dat proces graag belichten in een aantal gesprekken met schrijvers.
In dit eerste gesprek praten we met Carmen van Geffen. Haar pas verschenen roman Erfstuk is niet alleen gebaseerd op archiefdocumenten, maar raakt ook aan thema’s waar archivarissen en bibliothecarissen de laatste jaren veel aandacht aan besteden, en waarover we al vaker publiceerden in META: de koloniale en postkoloniale problematiek en de metissen of ‘halfbloeden’ (zie onder andere META 2019/6, 2021/2, 2021/4, 2022/2 en 2022/7).
Carmen, je bent al lange tijd actief als visueel kunstenaar en kunstdocent. Enkele jaren geleden ben je een nieuwe, literaire weg opgegaan. Wat heeft je bewogen om een roman te schrijven over je grootvader en het Nederlandse koloniale verleden in Indië?
Het schrijven was al veel langer een belangrijk stuk van mijn leven, eigenlijk al van jongs af aan. Zo nam ik als kind deel aan poëziewedstrijden en stimuleerde (dichter en vertaler) Stefaan Van den Brempt, mijn literatuurdocent op de Academie in Antwerpen, me in de jaren negentig al om iets met mijn teksten te doen. Dat heb ik toen nooit gedaan, omdat ik met mijn teksten niet naar buiten durfde komen. Ik ben altijd een fervent lezer geweest, en heb zoveel goede boeken gelezen, dat mijn lat heel erg hoog lag. Wel schreef ik veel non-fictie, tentoonstellingsteksten voor musea bijvoorbeeld. Ook schreef ik een tweetal jaar journalistieke teksten over Antwerpse probleemwijken, in het kader van een Europees project om een positiever beeld te schetsen.
De onontkoombaarheid van het literaire schrijven begon zich op te dringen in de loop der jaren. Het is eigenlijk begonnen in 2008, toen ik een aantal familiedocumenten in handen kreeg. In die documenten las ik een heleboel dingen die volledig botsten met de verhalen die in de familie circuleerden. In die tijd was ik er nog niet klaar voor om het verhaal te vertellen, en dat op twee fronten: enerzijds als schrijver, maar anderzijds ook psychologisch; ik was er nog niet klaar voor om in de familie de rol van verteller van het verhaal op te nemen. Het vroeg tijd om te rijpen. Toen ik dan een jaar of vier geleden begon te schrijven, werd ik zeker in het begin regelmatig overvallen door twijfel en terughoudendheid, vooral vanuit de vraag: ‘Heb ik het recht om dit verhaal te brengen?’ Omdat het gaat over zoveel mensen van wie er nog vele in leven zijn, en van wie degenen die gestorven zijn hun verhaal niet meer kunnen halen. Maar in de loop van het schrijven heb ik daar een kracht in gevonden en kreeg ik het gevoel dat ik dit mocht brengen, want het is ook mijn verhaal.
Voor we ingaan op die documenten, kun je misschien de historische context schetsen van het koloniale Nederlands-Indië in de late negentiende en vroege twintigste eeuw, waar een groot deel van het boek zich afspeelt.
De Nederlanders waren aanwezig in Indonesië sinds de vroege zeventiende eeuw, maar gedurende lange tijd bleven ze vooral aan de kusten, in eerder beperkte handelsposten. Eind negentiende eeuw werd het binnenland van Nederlands-Indië opengesteld voor jonge Europese mannen, gelukzoekers, die in het binnenland plantages pachtten voor onder andere thee, rubber en koffie. Gedurende lange tijd werden relaties tussen inheemse vrouwen (njais of concubines) en Nederlandse mannen getolereerd. De njais deden hun huishouden, deelden hun bed en waren de moeders van hun kinderen. Ze vormden ook een brug naar de inlandse cultuur. Eind negentiende, begin twintigste eeuw kwamen echter steeds meer Nederlandse vrouwen naar de kolonie, waar ze de plaats innamen van de inlandse vrouwen. Het Nederlandse gezin en de Nederlandse cultuur werden de hoeksteen van de maatschappij. Er werd bijvoorbeeld opnieuw Hollands gegeten, met aardappelen, bloemkool en stamppot op het menu. De rassenscheiding werd veel strenger.
In de jaren 1890 trok mijn overgrootvader naar het binnenland van Java en maakte er fortuin als planter van koffie en rubber. In 1919 werd zijn zoon geboren, uit een relatie met Maiti, een inlands islamitisch meisje van 18 jaar. Zij bekeerde zich tot het katholicisme en veranderde haar naam naar Magdalena, maar trouwen deden ze nooit. In 1929 stierf mijn overgrootvader. Mijn grootvader werd toen als tienjarige jongen weggehaald bij zijn moeder en naar familie in Nederland gestuurd. Daar was hij echter helemaal niet gewenst. Het was bovendien een tijd waarin het sociaal darwinisme en het raciale denken domineerden. Rassenvermenging werd gezien als een schande en als een degeneratie van het blanke ras. De jongen werd een tijdje rondgestuurd in de familie en kwam uiteindelijk terecht in een streng katholiek internaat in Limburg. Hij moest zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur en brak met zijn moeder en zijn verleden. Dat moet een zeer traumatische ervaring geweest zijn, en hij ontwikkelde zich later tot een erg gesloten, afstandelijke man. Zijn relaties waren problematisch en ook met zijn kinderen had hij een zeer moeilijk contact.
De documenten hebben dus een sleutelrol gespeeld in de totstandkoming van het boek. Wat voor documenten waren dat? En heb je daarnaast aanvullende research gedaan?
Het gaat in belangrijke mate om persoonlijke brieven van mijn grootvader en overgrootvader, maar ook bijvoorbeeld van mijn overgrootmoeder naar haar zoon, die ze door iemand anders liet schrijven, omdat ze zelf ongeletterd was. Ook zijn er brieven van de oom en de tante waar mijn grootvader naartoe moest in Nederland, en van Johan Birnie, de testamentair executeur van mijn overgrootvader, die de erfenis van het fortuin vanuit de plantage moest afhandelen. Daarnaast waren er vele financiële documenten, een inventaris van nagelaten goederen, testamenten, een beetje van alles. Die documenten heb ik eerst geïnventariseerd en chronologisch en inhoudelijk geordend, om alle relaties in kaart te brengen. Zo keek ik ook naar de lacunes, de ontbrekende informatie. Om daar zicht op te krijgen, moest ik onderzoek doen en me verdiepen in de koloniale wetten, mores en mentaliteit van de periode tussen 1892 en 1929 op Java. Daarbij heb ik onder andere het Birnie-familiearchief geraadpleegd in het stadsarchief van Deventer. Mijn overgrootvader kwam ook voor in dat archief, in brieven en op foto’s. Die documenten gaven zicht op het leven op de plantages, de problemen bij het land bewerken enzovoort. Daarnaast deed ik onderzoek over het leven in Nederland van eind jaren twintig tot eind jaren tachtig van de vorige eeuw. Het werd als snel duidelijk dat mijn familie zowel een rol gespeeld heeft in de lichte als in de donkere bladzijden van het Nederlandse koloniale verleden. Er waren winnaars en verliezers en daders en slachtoffers, en die rollen verschoven ook regelmatig. Dan voel je onmiddellijk die splijtzwam en de trauma’s die in mijn familie zaten, en ook in mij.
Je zou mensen kunnen vergelijken met wandelende archieven: we hebben allemaal genen en DNA, maar ook emoties en herinneringen. Soms zijn er ook trauma’s van onszelf of van onze ouders en grootouders. Is de manier waarop die doorgeven worden, een centraal gegeven in je boek?
Inderdaad, voor mij was het snel duidelijk dat ik geen klassieke Indië- of koloniale roman wilde schrijven, een soort Hella Haase 2.0. Niet dat daar iets mis mee is, maar mijn belangrijkste insteek is vooral het intergenerationele trauma: hoe beslissingen genomen worden in een traumatische koloniale periode, waarin mensen gedwongen werden tot bepaalde handelingen, en hoe de eerste lijn van slachtoffers dat doorgeeft in hun gedrag, in wie ze zijn, in relaties, in hun huwelijk en aan hun kinderen in de volgende generatie. Ik wil mezelf niet als slachtoffer positioneren – laat ons eerder zeggen dat ik blessures opgelopen heb – maar de personen in de eerste lijn waren dat duidelijk wel. Vaak is er bij hen een onvermogen om ouder te zijn, en zien we hoe hun kinderen vanuit een emotionele schraalheid op hun beurt moeite hebben om die rol op te nemen ten aanzien van hun kinderen, enzovoort.
Het gaat voor een stuk over wat psychologen vandaag onveilige hechting noemen?
Zeker, maar het gaat ook over gevoelens als schaamte, onveilig zijn, ontheemd zijn, je nergens thuis voelen, het gevoel een buitenstaander te zijn – ook als daar geen objectieve redenen voor zijn. Het gaat daarbij niet alleen over het uiterlijk of de huidskleur, maar ook om het behoren tot een groep. Waar hoor je bij? Mijn grootvader kwam op zijn tien jaar naar Nederland als ‘halfbloed/bastaardkind’, werd opgenomen door zijn familie, maar werd niet aanvaard. Zijn verderfelijke verleden moest worden afgezworen. Hij probeerde zich aan te passen, brak met zijn moeder, en reageerde zeer koud op haar brieven. Toch denk ik dat dat aanpassingsproces aan de toenmalige Nederlandse normen grotendeels niet gelukt is. Hij werd als volwassene een grote eenzaat, een zéér gesloten man, en heel afstandelijk. Mijn moeder beschreef hem als een oester, die niets gaf. Zelf heb ik hem zo niet gekend, integendeel. Hij stierf toen ik 11 jaar was en ik heb heel warme herinneringen aan hem. Voor mij was het duidelijk dat ik wilde vertellen over de gevolgen van de koloniale periode, over wat het doet met een familie, en welke lijnen en trauma’s er doorgetrokken worden.
Recent zijn er nog meer boeken verschenen waarin auteurs op zoek gaan naar hun wortels en onverwerkt verleden, maar dat zijn vaak journalistiek-literaire boeken, waar de grens tussen fictie en non-fictie vervaagt, en waar de auteur aanwezig is als een zoekend hoofdpersonage. Denken we bijvoorbeeld aan de mooie boeken van Raoul de Jong, zoals Jaguarman : mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden, of De huisvriend van Heleen Debruyne. Maar in vergelijking met die boeken is het jouwe toch meer een klassieke literaire roman?
Ja, dat klopt. Er zijn twee verhaallijnen: de grootvader zelf in het verleden en een kleindochter veel later. De kleindochter kun je voor een stuk met mij vereenzelvigen, maar voor een stuk ook niet. Daarnaast heb ik het verhaal caleidoscopisch opgebouwd, waarbij ik een groot aantal personen een stem wilde geven. De huishoudster van mijn overgrootvader, de chaperone die meereisde op de boot naar Nederland, familieleden, de pater van het internaat, de eerste vrouw van mijn grootvader, enzovoort. Voor mij was de nuance en de meerstemmigheid heel belangrijk.
Dat is herkenbaar. Veel mensen die vandaag met geschiedenis en archieven bezig zijn, willen net die ontbrekende stemmen laten horen, de lost voices. In ons vakgebied is dat erg belangrijk: opeenvolgende golven van democratisering, zoals de sociale geschiedenis, het feminisme en vandaag de dekolonisering, hebben zo telkens die problematiek op de agenda gezet.
Voor mij is dat ook enorm belangrijk. Ik heb die stemmen gehaald uit originele documenten en literatuur, en aangevuld met verbeelding. Je zou er als het ware met een markeerstift kunnen doorgaan en kunnen aanduiden: dat komt uit documenten en dat niet. We gaan dat natuurlijk niet doen, maar zo is het boek wel opgebouwd. Tegelijkertijd wil ik daar ook verder mee gaan. In de zomer van 2023 ga ik naar Java, waar ik familieleden en betrokken personen die daar gebleven zijn, wil interviewen voor een podcast, om ook hun versie van het verhaal te horen.
Het boek lijkt in eerste instantie te gaan over je grootvader, maar is zeker geen klassiek ‘mannelijke held’-verhaal.
Nee, er zijn twee hoofdpersonages: de grootvader en de kleindochter. De kleindochter, Ana, maakt ook een hele mentale reis door. Zij begint te beseffen dat de dingen waar zij tegen aanloopt in haar leven te maken hebben met dat koloniale verleden. Ze wordt zich bewust van het intergenerationele trauma en stelt zich vragen als: ‘Waarom voel ik me eenzaam, ontheemd? Waarom voel ik schaamte voor wie ik ben?’ Voor mij zijn er verder veel helden in het verhaal. Er komen veel vrouwen aan het woord, die gedurende de twintigste eeuw elk hun eigen rol spelen, in hun eigen tijdvak. Maiti is een ondergeschikte vrouw met weinig macht. De huishoudster ook, en dan is er bijvoorbeeld de tante in 1929, die haar ‘halfbloedneefje' moet opnemen in de familie, waardoor haar eigen huwelijk onder druk komt te staan. Elke vrouw heeft haar redenen en doet dingen omdat ze een vrouw is, en een moeder. Het boek is ook een reflectie op het vrouw en moeder zijn. Want een man kan afstand nemen van zijn kinderen, maar een vrouw kan dat niet, of toch heel moeilijk.
Een vrouw wordt vanaf ze moeder is in een positie gedwongen. Hoe moeten vrouwen daarmee omgaan? En wat is onze positie als vrouwen tegenwoordig? Dat zit ook in het boek, het is een emancipatorisch boek. We kunnen vandaag heel veel, maar dat hebben we te danken aan strijd in het verleden. En de vraag is nog altijd: zijn we wel gelijk? Ikzelf heb mijn kinderen opgevoed vooraleer ik ben beginnen schrijven. Ik heb daar veel over nagedacht tijdens het schrijven van dit boek, hoe je als vrouw, vanaf dat je moeder wordt, ontegensprekelijk een bepaalde rol krijgt toebedeeld, hoe dan ook. Door de maatschappij, maar ook door jezelf, door je familie, door je omgeving, door alles en iedereen. De beslissingen die je dan neemt, of waartoe je gedwongen wordt, hebben een grote impact. Zoals mijn overgrootmoeder die leefde onder koloniale wetten en haar kind moest afstaan. Haar kind zat een halve wereldbol verder en ze kon hem niet schrijven, want ze kon niet schrijven.
Het is eigenlijk veelzeggend dat die documenten bewaard zijn, en niet weggegooid. Het feit dat een archief bestaat, zeker een persoonlijk archief, is een actieve daad. Je bewaart iets, je selecteert, je bent daarmee bezig. Als dat niet gebeurt, verdwijnt het. Je grootvader moest afstand doen van zijn moeder en zijn verleden, maar toch heeft hij al die brieven en documenten zorgvuldig bewaard, gedurende vele jaren. Mensen selecteren heel de tijd documenten. Op een bepaald moment zijn ze ergens klaar mee, en gooien ze het weg. Maar wie er niet mee klaar is, bewaart het, zou je kunnen zeggen.
Ja, inderdaad. Daaruit blijkt ook dat hij een rol speelde. Hij moest van zijn familie afstand nemen van zijn moeder en zijn verleden, en sloot zich emotioneel helemaal af, maar het feit dat hij die brieven bewaard heeft, zegt veel. Net als het moment dat hij op zijn eigen sterfbed lag en dan de tijding kreeg dat zijn moeder overleden was – terwijl iedereen dacht dat ze al dood was, want dat had hij verteld – en toen mentaal helemaal instortte.
Dat is echt gebeurd?
Jazeker, dat is gebeurd. Mijn moeder was daarbij en ze heeft mijn grootvader nooit zo emotioneel gezien als toen. Hij crashte volledig, ondanks het feit dat hij nooit meer contact met haar gehad had, nooit teruggeweest was en aan iedereen verteld had dat ze dood was. Ik heb geprobeerd om me in te leven in hoe het moet zijn om weggerukt te worden van je moeder, uit je geboorteplek, op de boot te worden gezet naar een land waar je vrijwel niemand kent. Is dat een excuus voor wat hij later gedaan heeft? Hij heeft een spoor van emotionele vernieling nagelaten bij zijn vrouwen en zijn dochters, maar je probeert je toch in te leven. Ik had echt een epifanie toen ik naar de documentaire keek over de metissen van België en ik daar mensen verslag hoorde doen van hoe ze waren weggehaald bij hun moeder, hoe ze in een weeshuis belandden, hoe ze weggenomen werden van hun eigen identiteit, en wat dat emotioneel met hen gedaan had. Het boek was toen al geschreven, maar ik zag grote overeenkomsten. Ik heb een van die mensen ook benaderd, Jacques Albert, en die herkende heel veel van de situatie. Hij gaf zelf ook toe dat het voor hem moeilijk was om een ouder te zijn, in zijn relatie met zijn zoon. En dat is voor mij een teken dat het helemaal niet gaat over Nederlands-Indië en Nederland. Nee, het gaat over koloniale wetten die beslisten dat de ene vorm van leven meer waard was dan de andere, over machthebbers die vanuit een bepaalde superioriteit beslissingen over mensen en levens namen, die nog generaties lang doorwerken. Vanuit een superieur wit denken, dat zo’n dominant narratief vormde en een emotionele ravage aangericht heeft. En daar gaat mijn boek over, over het intergenerationele trauma.
Je hebt nog andere plannen. Er komt een podcast over je boek, maar er staat ook een tweede boek op stapel?
Ja, het zit nog in de beginfase, maar het wordt opnieuw een historische roman. Dit keer zal die zich afspelen in Antwerpen in de negentiende eeuw. Ik heb al regelmatig in het FelixArchief gezeten en antiquariaten afgestruind. Het zal opnieuw gaan over beslissingen van mensen en de gevolgen die daaruit voortkomen.
Wil je meer lezen over het diversiteitsplan van FARO en literaire musea? En ben je benieuwd naar ons nieuw samengesteld dagelijks bestuur?