Ontdek de verborgen sportgeschiedenis van Brussel. Sport en spel hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in het Brusselse stadsleven. In deze bijdrage duiken we in twee boeiende sportgeschiedenissen: de legendarische wielerclub Royal Cureghem Sportief en het unieke archief van Pieter Cnops, dat een schat aan sportieve herinneringen uit Evere bevat. Van wielerhelden en kampioenen tot vergeten tradities—deze verhalen brengen een stukje Brusselse sportgeschiedenis tot leven.
‘Als Eddy de groep kan kloppen zullen we onderweg dikwijls stoppen’, blokletterde het spandoek van een groep enthousiaste supporters vóór café De Vink aan de Kerkhoek in Evere. De foto met dit spandoek werd genomen op zondag 3 september 1967, 40 jaar na de oprichting van de Plezante Wielrijders en hun eerste ‘lollige velokoers‘ die ook toen heel de Kerkhoek op de been had gebracht1. Het was de dag dat de 22-jarige Eddy Merckx na bijna 6 uur en 45 minuten op het zadel als eerste over de eindstreep in Heerlen raasde, na meer dan 265 km van het betere trap- en stuurwerk. Drie jaar na het veroveren van de regenboogtrui bij de liefhebbers in Sallanches was hij nu ook, voor het eerst, wereldkampioen bij de profs.
Het is slechts één van de talrijke hoofdprijzen in een rijkgevulde carrière die haar debuut kende bij de amateurwielerploeg Evere Kerkhoek Sportief (E.K.S.), onlosmakelijk verbonden met dat café De Vink, dat zelf ook een rijke geschiedenis met zich meedraagt: ‘Hoeveel keren heeft het uitbundig gejuich om de schitterende prestaties van deze onovertroffen wereldkampioen niet over de Kerkhoek weergalmd. Honderden malen hebben ze bij de Vink op de overwinningen van hun idool geklonken’2 . Het zijn twee van de duizenden geannoteerde foto’s uit het rijke archief van Pieter Cnops in het AMVB dat momenteel ontsloten wordt. Dat archief geldt als dé bron voor wie op zoek is naar informatie over Evere en haar rijke geschiedenis. In deze bijdrage belichten we dit archief en haar ontsluiting, met focus op het thema ‘sport en spel’ dat er ook rijkelijk en op diverse wijze in vertegenwoordigd is. Maar eerst even terug naar de startlijn, voor een andere topprestatie en om even te kaderen waar het voor ons allemaal begon …
Een Everse Jager Te Voet, met fiets
‘Chère Mère, Le camp est fini vendredi, j’ai le 2e prix de Bataillon, à bientôt, ton fils affectueux.’ Aan het woord de 24-jarige Pierre, Sergeant-Fourier bij het Tweede Regiment Jagers te Voet. Een jaar eerder stond hij nog op de hoogste trede van het bataljonspodium. En amper een maand voor hij die tweede prijs won, schoot hij in Mons ook nog een hoofdvogel af toen hij er huwde met Joséphine. Luttele weken later tragisch nieuws: zijn zus Caroline sterft, amper 30 jaar; Pierre doet de aangifte in Schaarbeek. Hun moeder, aan wie hij bovenvermeld citaat in de lente van 1908 vanuit het kamp van Beverloo schreef, woonde toen ook in Schaarbeek, in de Josaphatstraat aldus de ansichtkaart. Op de beeldzijde een prachtige portretfoto van Pierre zelf, statig uitgedost in een militair uniform en leunend op een fiets (zonder versnellingen!), poserend voor één van de infanterieblokken van het kamp, blik op oneindig. Deze prentbriefkaart die we onlangs in handen kregen, is er één van een kleine collectie die deze militair tussen 1905 en 1911 aan zijn moeder richtte, steeds verzonden vanaf en naar dezelfde locaties.
Op één van die andere pareltjes, afgestempeld in de zomer van 1909, een groep mannen waaronder Pierre, nu Sergeant-Majoor, in een wit schermtenue met degen in de rechterhand, deze keer op een grasveld en strak turend in de cameralens. De edele schermkunst als onderdeel van de infanteristenopleiding … nu evenwel geen prijsvermelding. Die bijzondere collectie van militaire fotokaarten zette een boeiende (archief-)zoektocht in gang waarin we op zoek gaan naar antwoorden op de vragen wie deze Jager, zijn moeder en hun familie waren en hoe hun leven er kan hebben uitgezien. Een tocht in het duister, voortgestuwd door pure nieuwsgierigheid, met aan de startlijn slechts een handvol concrete aanknopingspunten. Een piste die onverhoopt interessante inzichten en bijzondere ontmoetingen oplevert en we zijn nog maar net uit de startblokken. Een tocht ook waarin we onbekende paden bewandelen die doodlopende steegjes blijken te zijn.
Meteen ook een boeiende invalshoek om als leek inzicht te verwerven in diverse belangrijke historische gebeurtenissen en faits divers. Al vroeg tijdens onze tocht wordt duidelijk dat Pierre (‘Petrus’ op zijn geboorteakte) in 1883 in Evere het levenslicht zag, als zesde kind van Jan en Joanna. Meteen heeft de geadresseerde van onze kaarten, steevast door haar zoon aangeschreven als ‘Madame Veuve’, ook een naam. Later volgen nog een zusje die amper 5 dagen oud wordt en een broertje die in de vroege winter van 1914 ook in Schaarbeek woont en ‘briefdrager’ is (ook een sport!). Een studie van aktes leidt tot de hypothese dat het leven van dit gezin zich in het laatste kwart van de 19e eeuw afspeelde in dit toen nog landelijk Vlaams boerendorpje net buiten Brussel. Alle bronnen plaatsen de familie bij de hier pas aangelegde Brusselse begraafplaats en de Kerkhoflaan die de nieuwe verbinding vormde tussen deze laatste rustplaats en de Leuvense Steenweg. Het is een grotendeels onbewoond, vruchtbaar akkerland in wat men later ‘Hoog-Evere’ is gaan noemen, ver buiten de dorpskern. Pierre’s vader werkte er tussen 1875 en zijn dood in 1895 als hovenier, putdelver en grafmaker. Rond de eeuwwisseling, toen ‘Rossen Tone’ – zijn oudere broer Antoine – er ook grafmaker was, meldt Pierre zich vrijwillig bij het Belgische leger. Hij verhuist naar Mons waar de Tweede Jagers te Voet gekazerneerd lagen in Caserne Guillaume. Terwijl zijn moeder na het overlijden van haar man, net als zijn twee oudere zussen en iets later ook Antoine, richting Schaarbeek trekken.
Op een bepaald moment in onze zoektocht naar het leven van Pierre en zijn familie richten we ons op de vraag hoe dit Evere, waar hij vermoedelijk zijn jeugd doorbracht, eruit zag tijdens de eerste helft van de Belle Époque. Ook hier initieel weinig aanknopingspunten, tot ons oog valt op een webpagina van het AMVB waarin het ‘archief van Pieter Cnops’ wordt voorgesteld. En zo verschijnt een tweede ‘Pierre uit Evere’ in ons vizier; ook hem en zijn leven zullen we via een boeiende zoektocht beter leren kennen. Het persoonsarchief in het AMVB van deze Cnops wordt er omschreven als ‘een enorme bron van informatie over de geschiedenis van Evere’ dat ‘een zicht op de evolutie […] van landelijk dorp tot stedelijke agglomeratie’ biedt, een omschrijving die we ook elders bevestigd zien. Zo stelde Wim van der Elst3 dat het ‘ongetwijfeld de grootste en volledigste documentatie over de geschiedenis van Evere’ bevat waarmee het ‘in één slag het AMVB tot de eerste bron’ maakt, eraan toevoegend dat ‘al wie ooit nog over Evere iets wil opzoeken of onderzoeken zich tot één adres moet wenden’. Van der Elst kan het weten want als cruciale schakel bij de archiefoverdracht in 2013 kende hij als geen ander de inhoud van dit archief. Precies de bron waarnaar we zoeken en zo leidt ons parcours in cadans naar het Brusselse AMVB.
Archiefontsluiting en -verrijking
Op onze vraag ter consultatie volgt al meteen ontnuchtering: ondanks zijn inventarisatie, waarover van der Elst uitvoerig verslag deed en ook een recentere bijdrage door archivaris Christopher De Keyser in Arduin 14, naar aanleiding van meerdere lezersvragen, blijkt dit archief slechts ten dele ontsloten en dus grotendeels ontoegankelijk voor studie. Evenwel geen onoverkomelijke horde want alsof toeval ermee gemoeid is, zijn we in het kader van een opleiding Informatiemanagement (optie: Archief) net op zoek naar een stageplaats- en onderwerp. Het hoeft geen uitgebreid betoog dat zowel keuze als afspraken snel gemaakt zijn: 160 stage-uren exclusief gericht op verdere ontsluiting en valorisatie van dit archief ‘BE AMVB 315’. En zo dient zich in de lente van 2024 alweer een boeiende tocht aan, met opnieuw een karrevracht aan interessante ervaringen, inzichten en ontmoetingen. 3 Van der Elst W.,Aanwinsten: Verzameling Evere Pieter Cnops. A
De kern van onze opdracht, die we na afronding van de stage als vrijwilliger verderzetten, bestaat uit het inventariseren van het nog niet-ontsloten deel, inclusief inhoudelijk en materieel schonen, herverpakken, beschrijven, intellectueel ordenen en begeleiden van gebruikers. Een voorstudie van archiefvormer en -vorming zijn eveneens onontbeerlijk. Vanuit onze conclusie dat Cnops’ collectie zowel tijdens zijn leven als na zijn overlijden sterk versnipperd was geraakt, stellen we ook alles in het werk om het archiefbestand opnieuw te herenigen via een actieve zoektocht naar onderdelen die nog in het AMVB ontbreken. Met succes. Naast bijkomende overdrachten die tussen 2014 en 2017 werden gerealiseerd na het verschijnen van bovengenoemd Arduin-artikel, slagen we er – met dankbare hulp van zoon Jos Cnops – in om verloren gewaande dossiers met informatie over Cnops’ onderzoek naar Evere en WOII terug toe te voegen.
Ook zijn er contacten met de gemeente Evere over een overdracht van zijn materiaal uit het Gemeentelijk Museum Pieter Cnops, dat de laatste twee decennia van zijn leven zijn thuisbasis was. Tal van dossiers over diverse aspecten uit zijn leven die nog bij de familie bewaard werden zijn intussen ook herenigd in het AMVB. Ze handelen o.a. over zijn jeugd- en schooljaren, opleidingen, dienstplicht en job, zijn rol bij heemkundige kringen, museum en Gemeenschapscentrum van Evere en als numismatisch adviseur bij musea en commissies. Die aanvullingen vormen niet enkel een belangrijke verrijking maar bieden ook een vollediger beeld van deze boeiende archiefvormer en zijn diverse activiteiten. Échte Everenaar, vorser, ontsluiter, verzamelaar ‘Cnops is écht van Evere’ schreef Van Garsse4 en ook Ockeley5 prees hem als ‘echte Everenaar!’. Hij zag er het levenslicht in de ‘Haechtsche Steenweg’ in de herfst van 1928, groeide er ook op en bleef zijn hele leven – meer dan 80 jaar lang – in zijn geliefde dorp wonen, op het ‘plekje grond dat hij even liefheeft als een kunstenaar zijn werk’6 . In de zomer van 1950 huwde hij er met Jeanne(ke) Van Obberghen, samen brachten ze er drie kinderen groot. Ze hadden er ook stevige wortels: hij langs moeders’ zijde, afkomstig uit een boerkozenfamilie; zij langs beide takken, o.a. uit een familie die aan het oude kerkhof in de Sint-Vincentiusstraat al generaties het volkscafé annex winkeltje À La Clef du Cimetière uitbaatte … voor Pieter een schier onuitputtelijke bron van eerstehands informatie over het Everse dorpsleven. Wie weet heeft ook ‘onze’ soldaat Pierre wel eens in het café vertoefd of één van zijn familieleden.
Toch zullen onze beide ‘Pierre’s uit Evere’ elkaar nooit ontmoeten aangezien Petrus in 1916 tragisch overlijdt aan zijn verwondingen in het veldhospitaal van Hoogstade, amper 32 jaar oud. Net op die dag wordt ook zijn zoon 5 jaar. Op zijn grafsteen op de begraafplaats aldaar lezen we ‘Sergant […] Mort pour la Belgique’. Een tragische oorlogsheld dus. Biografieën over Pieter Cnops zijn voorhanden in andere bronnen. Hier wagen we enkel een poging hem te karakteriseren in relatie tot zijn archief en tot het thema van dit nummer: Everenaar, vorser, ontsluiter en verzamelaar … met een sportief kantje. Zijn grote liefde en passie voor Evere passeerden al de revue. Hij werd alom geprezen voor zijn diepgaande kennis over haar inwoners en geschiedenis. Een kleine greep citaten laat weinig aan de verbeelding over: ‘Wat weet Pieter Cnops nog niet over Evere?’7 , ‘hij leerde Evere zijn geschiedenis kennen’8 , ‘le plus grand amoureux de l’histoire d’Evere’9 , ‘hét geheugen van Evere’10, ‘de referentie voor de geschiedenis van Evere’11. Geschiedenis, heemkunde, genealogie, toponymie, taalkunde en numismatiek … slechts enkele domeinen waarvan hij zich vakkundig meester wist te maken. Pieter Cnops verzamelde reeds vanaf jonge leeftijd op onnavolgbare, nauwgezette en kritische wijze een grote hoeveelheid informatie, die hij bestudeerde en publiek toegankelijk maakte via de (mede-)oprichting en het (mede-)beheer van twee musea, waaronder een in Evere dat sinds 2016 als eerbetoon zijn naam draagt en ook via talrijke tentoonstellingen, voordrachten en publicaties. Zijn focus lag daarbij steeds, doch niet uitsluitend, op ‘zijn’ Evere, wat zich duidelijk reflecteert in zijn archief.
Veertig jaar lang was hij professioneel aan de slag bij de Nationale Bank van België, ook in de afdeling Verzamelingen en Letterkundige Bibliotheek waar hij begin jaren ’80 mee aan de wieg stond van het Museum voor Geld en Geschiedenis. Hij was er ook één van die ‘moedige stappers‘ (ook een sport!) die ‘iedere dag, trams, autobussen en wagens versmadend, te voet naar hun werk komen, soms van heel ver, zoals van Evere’12. Pieter Cnops was oprichter, (bestuurs-) lid, conservator, drijvende kracht en adviseur in musea, genootschappen en commissies.
Meerdere onderscheidingen (inclusief gouden medailles!) vielen hem sinds 1948 op velerlei vlak te beurt. Verwoed verzamelaar ook, vooral van informatie – ongeacht hun drager – in functie van zijn studies… ‘al wat maar het verleden van Evere kon oproepen’13. Die intense verzameldrang resulteerde in een zeer omvangrijke en gevarieerde collectie die hij op meerdere locaties bewaarde. In het najaar van 2013, kort na zijn overlijden, schonk zijn familie een belangrijk deel van zijn nalatenschap aan het AMVB. Het ging om het gros van het materiaal dat hij doorheen de jaren bijeenbracht in hun bel-étage woning in de Edward De Knoopstraat dat ‘van de garage en de kelders tot de zolder volgestapeld’ lag14; dat was vooral voor het Everse museum, waarvan hij de stichter-conservator was, zijn tweede thuis en nieuwe opslagplaats werd.
… en ook nog eens sportief!
‘Om zich aan zijn navorsingen te kunnen wijden heeft de H. Cnops nagenoeg alle andere genoegen vaarwel gezegd’, aldus De Wispelaere15. Opoffering en toewijding, zoals een echte sportman. Zijn sportieve prestaties beperkten zich overigens niet tot die dagelijkse ochtendwandelingen naar zijn Brusselse werkplek, strak in het pak en met aktentas, naast zijn intense navorsingen en beroeps- en gezinsleven vond hij nog voldoende tijd voor actieve sport. Een vroege autobiografische schets, verschenen in meerdere talen (‘Allo … Ici Cnops’!16), biedt ons en collega’s bij de nationale banken van Duitsland, Italië, Oostenrijk en Denemarken hierover inzicht.
Als fervente fan en ter ere van zijn fysieke en mentale evenwicht, waagde hij zich in de jaren ’60 wel eens aan een voorzichtige duik en niet alleen in de waters bij de Nationale Bank of in het Everse Solarium. Verder beoefende hij ook yoga, waarin hij zich een groot deel van zijn leven onderdompelde. Het verklaart meteen een documentatiemap over dit onderwerp in zijn archief. In dat Solarium, het gemeentelijk openluchtzwembad dat in 1934 de deuren opende om ze 45 jaar later opnieuw te sluiten, was overigens niet enkel waterpret te beleven, ook ‘dektennis, pingpong, medicin-, basket- en volleybal’, ja zelfs een ‘Rhönrad’ (twee met elkaar verbonden hoepels) en een tobogan’17.
Later kwam in dat lijstje van hobby’s ook fietsen te staan, of zoals een krantenartikel hem citeert: ‘In die tijd die mij nog rest doe ik aan yoga, fietsen en zwemmen’18. Maar ook voordien zat hij al op de fiets, zoals in de naoorlogse jaren toen hij samen met een vijftiental vrienden rond Pinksteren richting volwassenheid denderde, ‘over verhakkelde oorlogswegen naar Han-sur-Lesse, de meesten op gammele fietsen zonder versnelling’19 … Opzij, opzij, opzij, Cnops rijdt hier voorbij!
Ook een potje voetbal was hem tijdens die jeugdjaren niet vreemd. Zo bevat het archief ook een foto – uiteraard keurig voorzien van namen en toenamen zoals zo kenmerkend in dat bijzonder rijke fotoarchief – waarop veertien knapen met een bal, daterend uit de oorlogszomer van 1941. De twaalfjarige Cnops is er één van. Zeven zomers later een reeks gelijkaardige foto’s met Cnops erop, deze keer als één van de ‘zegevierende retorica onder leiding van E.H. Joris Mees‘ van het Sint-Pieterscollege uit Jette20. Meer dan vijf decennia na het affluiten van die match ‘tegen de snoevers of dikke nekken van Poësis’21 haalde hij er dankbare herinneringen aan op, net als aan andere sportieve fratsen uit zijn collegejaren zoals de gymnastieklessen door een gepensioneerd soldaat, die even snel weer verdween als hij was verschenen: ‘Op de speelplaats deed hij ons marcheren, links, rechts, zwaaien met de armen in alle richtingen, draaien met hoofd en romp, vooroverbuigen en door de knieën zakken’. Militaire discipline was Cnops niet vreemd. Tennis, basket- en volleybal waren er evenwel niet aan de orde, net zomin als zwemmen want ‘[n]ooit hebben we een teen in een zwembad bevochtigd’.
Cnops was natuurlijk niet de enige Everse sportieveling, integendeel. Denken we naast hem en Merckx voor de recente geschiedenis bijvoorbeeld maar aan meervoudig atletiekkampioene Gevaert, Red Lion Vanasch of Rode Duivel Batshuayi, allen hebben ze wel een link met Evere. Liefhebbers van meer dan 600 jaar Everse sport- en spelgeschiedenis weten dus tot welk adres zich te wenden, want Cnops’ archief en publicaties bevatten een schier eindeloze massa informatie over beide thema’s, vanuit de meest diverse invalshoeken benaderd. Te veel om hier allemaal op te noemen. Al in zijn eerste publicatie wierp hij met Jan Lindemans uitvoerig zijn licht op ‘georganiseerd volksvermaak’ en ‘verenigingen voor gezamenlijk verzet’ in dit Brabantse dorp bij aanvang van de 18e eeuw22. De ‘victorieuse spelen van de jonckheyt’, ‘sollende, kolfende en kaatsende Pap gulden’, ‘Croon hoeden’ en ‘labayen’ kwamen er allemaal in aan bod. Wat ze precies inhielden, hoe toenmalig pastoor Aerts (overigens geen man om mee te sollen) dacht over al deze ‘abuysen’, hoe hij er vervolgens kort spel mee maakte en wat ervoor in de plaats kwam, leest u allemaal in het artikel ‘Volksvermaak te lande, in Brabant, in ’t begin van de 18e eeuw’.
Of wat te denken van de evolutie van de Everse schuttersgilden sinds de 15e eeuw waarbij diezelfde pastoor Aerts (ook niet de man om zomaar te laten begaan) een moedeloze strijd tegen het plaatsen van de koningsvogel op de Everse kerktoren opvoert23. Of over 17e eeuwse ‘ketjespret’ van die dekselse Brusselse ketjes die ‘samenkwamen om teghens elck andere te vechten’ (ook een sport!)24. Of met hun ‘schaamteloos vertoon van ‘bloote lichaemen’ tijdens hun ‘zwemgeneugten’ in de Brusselse wateren, of hun ‘harde spelen’ waardoor de ruiten in de Voldersstraat wel eens aan diggelen vlogen. Of, erger nog, met hun ‘vierwercken’, vaak nefast voor de ‘nog vele licht ontvlambare huisjes van toen’. Geen idee of Cnops met dit laatste citaat ook pastoor Aerts in gedachten had. Ook het rijke Everse toneelleven en de talrijke toneelverenigingen sinds de late 19e eeuw kenden weinig geheimen voor Cnops die er in 1990 nog een tentoonstelling aan wijdde25. Net zomin als bijvoorbeeld sport en spelen in de Everse kroegen, zoals in ’t Blokske waar generaties bezoekers over de vloer kwamen ‘om te kegelen, om te kaarten, om met boogschieten de boog wat te ontspannen, om te biljarten en onlangs om te flipperen’26. Ook in Brasserie de l’Avenue bij Jean Van Nerom, naast vurig Anderlechtsupporter ook bedreven jacquetspeler, was het al sport en spel (en trofeeën!) wat de klok sloeg: niet alleen een voetbalploeg ‘waarin luid snoevende tooghangers en rake knallers hun ware balvaardigheid tegen andere caféploegen, zoals die van de Vink, konden botvieren maar ook een handbalploeg met ‘kaatslustige jongens’ en hun manhaftige bekerstrijd … ‘telkens keihard knokken en kwistig doorspoelen’27.
En ook de fiets, uiteraard. Van Da Vinci’s 15e eeuws vehikel28 (indien frauduleus, toch op zijn minst goed gevonden!), over alle strapatsen van die ‘Plezante Wielrenners’ tot de 19e eeuwse New Rapid ‘snelwieler’ die de 17-jarige burgemeesterszoon Amand Stuckens zich in 1896 voor 200 frank aanschafte (nieuw of tweedehands?) om in het dorp te gaan paraderen29. Het jaar erop, op 3 april 1897, werd in de gemeenteraad voor deze ‘trapwielers’ het Reglement op de Wielrijders goedgekeurd. Toeval? Het was meteen gedaan met het stockeren van steenstapels, zavel, mest en strooihopen op de Everse paden (art. 2) of enige andere ‘hinderpalen […] welke ongemakken kunnen veroorzaken’ (art. 8). Een ‘brandende lantaarn […] vooraan hun trapwiel’ zorgde ervoor dat deze fietsers ook na ‘zonneondergang’ de baan op konden (art. 6). Allemaal te vinden in dat rijke archief van Cnops. En ook Eddy Merckx, de grote Kannibaal, ontbreekt dus niet op Cnops’ appèl, pas aan de voet van zijn steile klim richting top (met versnellingen!). Als jonge knaap in 1961, acht jaar voor zijn eerste memorabele Tourzege (om er maar één te noemen), had die veelvraat uit Sint-Pieters-Woluwe zich aangesloten bij de liefhebbers van Evere Kerkhoek Sportief, enkele jaren eerder opgericht in De Vink, waar ‘de Vink’ himself (ook één van die muzikale ‘Plezante Wielrijders’) toen nog de tap bediende. Het zou in de daaropvolgende jaren een vurig supporterscafé van de zwarte van Tervuren worden. Wat Amand Stuckens betreft, ook hij is rasechte Everenaar en een rijke bron van informatie voor de geschiedenis van Evere en haar sport en spelen.
In de jaren ’50 pende hij immers speels en vanuit ‘grote ervaring, met liefde en vaak ook met een tikje heimwee’ zijn herinneringen neer; ze werden veertig jaar later door zijn zoon uitgegeven30. Cnops, die de inleiding verzorgde, omschreef hem daarin als ‘een rijke bron, die ik dankbaar en nooit tevergeefs heb aangeboord’. Een boeiende getuigenis uit eerste hand over de amper 2700 inwoners en 500 woonhuizen van Evere op het einde van de 19e eeuw. Zo had Stuckens het over de kluchtige steekspeltornooien van d’Eststraat ‘voor een volk dat het ridderlijke ervan was kwijtgeraakt en het veeleer als een wallebakkerij bekeek’ maar ‘voorwaar de stemming was er niet en ’t spel viel spoedig in duigen!’; de tornooibak deed vervolgens nog jarenlang dienst als kiekennest in een schuur. Het beestige spel van geblinddoekte ganskappers op Vastenavond-dinsdag op de gemeentelijke wipweide is ook van de partij bij Stuckens: ‘gewapend met een grote verroeste sabel’ en nogal eens in de wind sloegen die kappers geregeld zelf ook in de wind. En wat met die ‘duivensjappers’ en hun verenigingen, zoals ‘De Sperwer’, en hoe Stuckens daarbij zelf ook helemaal uitgemolken werd … maar laat er geen misverstanden over bestaan: ‘duivemelkers: speelt, melkt, discussieert en disputeert. Uw sport is de schoonste der sporten!’. Ook over de kegelaar die de zolen van zijn schoenen verspeelde (pottezuiper!) en de kaartspeler met zijn klaveren jas (pretentieuze rentenier!) kom je bij Stuckens het één en ander te weten. Net als over boogschieten, niet alleen een goedkope maar ook een edele en zeer deftige sport (hardop vloeken niet toegelaten!). Zoals die oude schuttersgilde van Sint-Sebastiaan aan de Kerkhoek en hun wip in de Wipstraat: ‘Het lof zal beginnen wanneer de vogel afgeschoten is’, riep de pastoor vanop de kansel, waarna hij de eerste pijl afschoot (geen kerktoren te bespeuren!). De schutterskoning kreeg naast een halssnoer (de ‘braak’), ook een hoge hoed met rode pluim, staf en andere waardigheden, alsook kussen van alle vrouwen. Twee achtereenvolgende jaren de koningsvogel afschieten leverde naast vele ‘protocollaire groeten, kniebuigingen en bokkesprongen’ ook nog eens het keizerschap op. Ook in de herberg van ‘Pie Viool’, tevens gemeentelijk grafmaker (‘heer en meester op het kerkhof!’), waren ‘doelschutters’ actief en wel die van De Gouden Handboog wier ‘spel maar armzalig en verlaten was’. De plaats vanwaar ze op hun doel schoten werd duidelijk gemarkeerd … door een grotendeels afgesleten grafsteen waarvan de ‘R.I.P.’ nog duidelijk leesbaar was. Verder ook nog De Gouden Pijl bij Tiste de Smet waar het schieten in een feeërieke serre plaatsvond, één van de mooiste schietstanden uit de wijde omgeving.
Ook over Hoog-Evere wist Stuckens nog het één en ander te vertellen. Misschien vinden we bij hem wel een verklaring waarom ons ‘Jagerke’ Pierre (amper 4 jaar jonger dan Stuckens) zo weinig sporen lijkt te hebben nagelaten in het rijke archief van Cnops. Net vóór Pierre er geboren werd in 1883 stonden op de ‘Lovensche Steenweg’ in Evere amper twee woningen. Eén ervan was de herberg Aux Deux Maisons dat ook spijshuis, hotel, boerderij en bierstekerij was en waar de plak voornamelijk gezwaaid werd door gegoede Brusselse klanten die er kwamen dineren, kegelen en kaarten. Everse dorpelingen trof je er nauwelijks aan. In de vroege jaren ’90 van die 19e eeuw werd er ook een kouter voor paardenwedrennen aangelegd die niet alleen een nieuw cliënteel, maar ook veel lawaai en getwist aantrok. Deze ‘Pjèrekoers’ zou maar enkele jaren standhouden. De aanleg (vanaf 1875) en uitbreiding van de Brusselse begraafplaats, in een gebied waar zich toen ‘noch huis, noch weg’ bevond, leidde er tot een nieuw ‘voornaam handelskwartier’ van steenkappersfamilies en de aanleg van een stoomtramlijn die Brusselse bezoekers tot de ingang van de begraafplaats bracht. Tegelijkertijd ook frustraties bij de dorpelingen, niet in het minst bij de boeren wegens het verlies van hun vruchtbare gronden. Ook lasten, verwikkelingen en wrijvingen tussen de gemeenteoverheid en de stad Brussel die eigenaar was van zowel begraafplaats als Kerkhoflaan (een kerk was er toen nog niet). Volgens Stuckens was er ‘met de dorpskom schier geen betrekking: Hier Vlaams, ginder Waals; hier boeren, ginder fabrikanten van grafzerken […] Er was over ’t algemeen zelden iemand van Hoog-Evere in het centrum te zien […] dus zowel op kerkelijk als op gemeentelijk gebied een soort van ‘no man’s land’. Misschien heeft ons ‘Jagerke’ zijn jeugd dus vooral elders gesleten en dienen we onze pijlen voor informatie over zijn jeugdjaren daarom ook op andere archieven – en kerktorens (Schaarbeek?) – te richten. Als u informatie heeft, laat het ons gerust weten, onze koers is immers nog lang niet gereden. Dan sprinten we gezamenlijk (met versnellingen!) richting finishlijn …