nr. 176 Angst

Ik herinner me mijn kennismaking met de angst nog haarscherp: ik was tien jaar en zat in de klas van de racistische meester Willy. Die dag zat ik naast Belinda, van wie ik hield omdat ze al een vrouw was met bulten en juwelen, en omdat haar moeder de toekomst kon voorspellen.

We moesten het belfort schilderen uit het hoofd, ik probeerde vooral de draak op de top recht aan te doen. Meester Willy lachte me uit, hij zei dat ik nooit een grote kunstenaar zou worden en dat mijn draak op een mismaakte koalabeer leek.

Hij vond de tekening van Belinda fantastisch en hij streelde haar okapiachtige billen.

Even later fluisterde Belinda in mijn oor dat er een orkaan op komst was en dat België uitgewist zou worden. Haar moeder had het gezien in een visioen, de Apocalyps was nakend en onontkoombaar.

Panisch rende ik de klas uit. Ik rende naar het huis van de melancholische baggeraar en vroeg of ik bij hem mocht schuilen.

Ik vertelde hem over de profetie van de moeder van Belinda die het altijd bij het juiste eind had: ze had de verdrinkingsdood van de bijgelovige mandenweefster voorspeld, de zelfmoord van de norse lamaverzorger, de strottenhoofdkanker van de bipolaire garnalenpeller, de hondsdolheid van de ontslagen kraanmachinist, de elektrocutie van de louche televisiepriester, de brand in de naargeestige struisvogelkwekerij van de tante van de bedeesde zeepzieder, het faillissement van de wanordelijke wekkerwinkel van de broer van de vuurtorenwachter, en het verstikkingsaccident van de roodharige schuldbemiddelaarster van mijn vader (een stukje lookbrood in een Italiaans restaurant).

Maar de melancholische baggeraar wuifde mijn angst weg en liet zijn badkuip vollopen. Het was onze gewoonte om telkens ik op bezoek kwam samen een bad te nemen, dan deden we alsof we outlaws waren: hij was Doc Holliday en ik was Wyatt Earp.

Maar deze keer kon ik niet genieten van het warme water en ik kon mijn innerlijke Wyatt Earp niet opdiepen. De melancholische baggeraar ergerde zich aan mijn morbiditeit en zei streng dat ik het water moest verlaten, en daarna ook zijn huis.

Ik gehoorzaamde, maar eerst nam ik enkele bankbiljetten uit zijn portefeuille. Als de wereld verging, dan wilde ik in het lunapark ten onder gaan.

Ik gaf de bankbiljetten af aan het gniffelende dwergvrouwtje met de vuile stola en de turkooizen parkiet op haar schouder, en ze gaf me een beker boordevol jetons in de plaats.

En zo leerde ik dat zinloos vertier tijdelijk soelaas biedt tegen de angst.

De grijpertjes waren me welgezind, ik won: een pluchen octopus, een pluchen mantelbaviaan, een pluchen citroenhaai, een pluchen behemoth, een pluchen Dracula, een pluchen krankzinnige professor, een pluchen ijscoupe, een pluchen Eiffeltoren, een pluchen kerstkrans, en een pluchen bulldozer.

Ik verliet het lunapark en betrad de nabijgelegen videotheek. Ik laafde me aan de hoezen van de horrorfilms, vooral de verbrande man met de gestreepte trui en de vingers vervangen door messen sprak tot mijn verbeelding. Ik leende de videocassette. We hadden geen televisie thuis, maar ik wilde een portret maken van de verbrande messenman. Meester Willy wist niets; ik was een hele grote, uitzonderlijk begaafde kunstenaar.

Ik liep rond in het Baudelopark en vergat de Apocalyps. Een Turkse jongen wilde met me spelen in de zandbak. We speelden ruw en seksueel, en de Turkse jong doodde een duif om me te imponeren.

Ik schold hem uit en verwondde hem met de videocassette. Kwaad en vernederd droop hij af.

Het begon te waaien en ik werd opnieuw angstig. Ik ging dekking zoeken in een telefooncel. Met mijn laatste centen belde ik mijn vader op, ik hoorde een frisse klaterende vrouwenstem en You Really Got Me op de achtergrond.

Ik vroeg aan mijn vader: ‘Zijn dat The Kinks en hoor ik daar Axelle? Mag ik jullie verwennen met een bezoek?’ Ik weet nog dat ik het exact zo formuleerde, en dat mijn vader me uitlachte.

Toen waren mijn centen op en vanuit de telefooncel zag ik dat de rouwende bergbeklimmer werd uitgejouwd en getreiterd door een roedel harteloze onderwaterlassers. Ik verliet de telefooncel en schreeuwde tegen de onderwaterlassers, maar het had weinig effect.

Ondertussen was het 16u en dus kon ik naar huis gaan. Mijn sombere mompelende opium- en nougatverslaafde stiefvader liet me binnen en hij keek misprijzend en afkeurend naar de horrorvideo.

de Apocalyps was nakend en onontkoombaar

Ik ging naar mijn slaapkamer en de angst kwam terug. Ik besefte toen dat ik de angst voorheen al was tegengekomen: jaren geleden was ik eens hooiwagens aan het temmen in de kelder van mijn grootouders toen de bulderende meubelmagnaat plots naast me stond met een jachtgeweer. Ik was niet bang van het jachtgeweer; ik was vertrouwd met geweren. Ik was bang van zijn bulderstem. Ik wilde een zo groot mogelijke afstand tussen mij en die bulderstem, ik trachtte weg te vluchten maar de bulderende meubelmagnaat greep me bij de kraag, kuste me op de mond, en vermorzelde al de leden van mijn hooiwagencircus.

Maar ook na de bulderende meubelmagnaat was er al angst geweest: de angst om in slaap te vallen, de angst om te verdwalen in de duinen, de angst om ontvoerd te worden door Noord-Franse schurken, de angst om me te verslikken in andijvie en biefstuk en rijstwafels en okkernoten, de angst om door de mand te vallen tijdens mijn eerste communie, de angst om op de hostie te bijten, de angst om de controle te verliezen over mijn sluitspieren in het spookhuis van Veurne, de angst om per ongeluk mijn moeder te vergiftigen, de angst om een zwerm agressieve bijen tegen te komen, de angst om het liefdesobject van een sinistere taxidermist of touwslager te worden, de angst om mijn vader te verloochenen, de angst om opgepeuzeld te worden door een kannibalistische luchtballonvaarder, de angst om een blinde beiaardier in een waterput te gooien, de angst om in een paarse botsauto besmet te raken met het hiv-virus van de broze metselaar, de angst om niet te deugen in de ogen van God, de angst om verslaafd te raken aan whisky zoals de verweerde paardengokker van de Biezenstraat en aldus God kwijt te raken.

Mijn moeder betrad mijn slaapkamer en ze wist dat ik had gespijbeld.

Ik sprak over de huiveringwekkende profetie van de moeder van Belinda, maar niettemin kreeg ik een stevige pandoering en geen avondmaaltijd.

Gelukkig had ik de videocassette van de verbrande messenman, ik tekende zijn zalige verminkte grijnzende kwaadaardige afstotelijke gelaat en ik werd weer sterk. Niet zo sterk als Wyatt Earp, maar ik kwam toch aardig in de buurt.

Meer lezen?

bestel dan nu het nieuwe nummer van Deus Ex Machina!