periferie

Periferie

Voor het hele hinterland telt: we are multitude, stelt onze redactie in het Editoriaal van 'Periferie'. Dit nummer is een ode aan de 'diversiteit die niet in het plaatje past', aan het cultuurleven buiten het centrum. Bevindt zich daar de ware avant-garde?

In een nog niet zo ver verleden organiseerde rekto:verso een presentatiemoment rond een nieuw themanummer in Geraardsbergen, de parel van de Vlaamse Ardennen, niet alleen berucht om zijn drie M’en (Mattentaart, Manneken Pis, Muur) – kwatongen voegen er overigens nog de vierde van Marginaal aan toe – , maar ook om zijn artistieke shoppingcentrum Denderland. Nu, aan deze launch in Denderland zouden we ook een redactievergadering koppelen. Nu mag je eens raden… of nee, je kan het al raden. Geen redacteurs te bespeuren, geen redactievergadering, want die ging op datzelfde moment zo’n 35 kilometer verder door in Gent. Een redactielid maakte een bezwaar (waar de anderen gretig of stilzwijgend mee instemden) in de trant van: Hmmm, Geraardsbergen, toch wat ver, toch wat moeilijk. Heel valabel natuurlijk, dat bezwaar, maar niet als je in dezelfde mail aangeeft dat het wel een heel druk-druk-druk weekend is met onder meer een theatervoorstelling in Antwerpen. Dan breekt inderdaad je klomp, want je bent vanuit Gent vast en zeker langer onderweg naar de Bourla dan naar dat vermeende Oost-Vlaamse boerengat. Toen daagde het ons dat de mindset van onze eigen redactie misschien wel heel grootstedelijk, of preciezer geformuleerd: provincialistisch is. Provincialistisch in de zin van: al te verknocht aan de vertrouwde plekken, zich onbewust van de eigen kleingeestigheid.

Dat provincialistische denken is exemplarisch voor een algemenere tendens om ex-centrieke plekken als (letterlijk en figuurlijk) achterlijk cultureel braakland te zien, waar (als het even meezit) fanfares met majorettes paraderen, lokale toneelverenigingen volkskomedies en andere billenkletsers opvoeren, koren in kerken zingen, en processies en pensenkermissen het culturele hoogtepunt van het jaar vormen. Nu ja, misschien is dat wel het geval, maar so what? En geldt dat dan niet evenzeer voor Antwerpen, Gent of Luik trouwens?

Een grootstedeling kan zich zelfingenomen identitair denken permitteren, uit de mond van een dorpeling klinkt het ‘fout’ en wereldvreemd.

Er zijn verschillende manieren om als betrokkene (of geviseerde) om te gaan met de hardnekkige clichés waarmee niet-grootstedelijke of perifere gebieden belast zijn. Je kan je (masochistisch of calimerogewijs) ironisch verkneukelen, lacherig meegaan met de spot, de clichés volmondig bevestigen. Tuurlijk is x een hol waar geen hol te beleven valt. Je kan ook geaffronteerd tegenstribbelen, de arrogante grootstedeling in het gezicht spuwen, en betogen dat x de place-to-be is. Maar je weet ook wel dat deze boutade er eentje tegen beter weten in is. En wat je te allen tijde wil vermijden is de valkuil van het identitaire tribalisme. Je weet dat niets onnozeler is dan het fier-x’er-te-zijn-discours, old-school heimatromantiek in een glad-glanzende citybrandingverpakking. I amsterdam. Een grootstedeling kan zich zo’n zelfingenomen identitair denken misschien permitteren, maar een kleinstedeling of dorpeling niet – uit hun mond klinkt dat totaal ‘fout’ en wereldvreemd. Hoe zou je je identiteit nu kunnen ophangen aan een lapje grond van een voorschoot groot? Daar onder de kerktoren is het ‘beklemmend klein’, zoals Anouk Torbeyns haar geboorteplek Waanrode omschrijft. En als de stedeling er zich vestigt, krijgt die geen toegang tot het clubje. Je blijft ‘een vreemdeling voor de mensen hier’, ‘een buitenstaander die naar binnen kijkt’, heet het in de bijdrage over de randgemeente Flobecq.

Wie geen last heeft van al die dilemma’s, is de Aalstenaar (mogelijk hebben we hen zelfs uit afgunst uit dit nummer geweerd). Aalstenaars hebben zichzelf tot keizers van de marginaliteit gekroond. Complexloos vieren ze hun excentrieke zelve – en wat ultieme zelfspot lijkt is tegelijk (in de geest van het carnavalisme) een honen van de macht. Laat ze maar denken dat wij marginalen zijn – zonder dat iemand het door lijkt te hebben, zijn wij toch maar mooi de vijfde grootste stad van Vlaanderen (constant haasje-over met Mechelen springend). Aalst viert het verschil: het obsceen platvloerse carnaval, het artistieke experiment van Netwerk Aalst, het stinkende industriële erfgoed (dat eigenlijk nog operatief is) – het is onlosmakelijk met elkaar verweven. Maar in feite toont Aalst wat voor het hele hinterland geldt: we are multitude. Wat er plaats-vindt, is extreem divers en laat zich niet zomaar vangen onder de noemer van ‘lokale kunst’ (wat die ook moge betekenen). Het is, zoals Tom Van Imschoot ook over Blankenberge betoogt, ‘een diversiteit die niet in het plaatje past, platgewalst door een verstikkende monocultuur.’

De periferie is zo pluriform dat ze niet vastgelegd kan worden.

Maar hoe moet je, die diversiteit indachtig, het niet-grootstedelijke gebied eigenlijk noemen? Welke term je ook kiest, periferie, marge, ex-centrum, randgebied, hinterland, altijd heeft die een zekere misleidende evaluatieve beladenheid en altijd bekijkt die de zaken vanuit het centrum (van de macht). Wat zeker is, is dat periferie een relationeel begrip is. Wat periferie en wat centrum is, verglijdt constant in ruimte en tijd. Anyuta Wiazemsky Snauwaert en Leen Hoogmartens laten zien dat er ook in grootsteden als Gent of Brussel onopgemerkte en onontgonnen randgebieden zijn. En, zoals Michiel De Cleenes net verschenen boek over dorpelijkheid [hij zwaait opnieuw naar de vrouw die nog steeds haar hond uitlaat]. Acht trajecten, een dorp aantoont, delen ook dorpelingen hun soms pietepeuterige woonplaats nog eens op in centrum en rand, wijken en zones: ‘Dit is de betere kant van de mindere kant van het dorp’, klinkt het bij monde van een veearts op ronde. De periferie is met andere woorden zo pluriform dat ze niet vastgelegd kan worden.

Daarenboven kan je je de vraag stellen wat periferie in feite betekent in zo’n condens land als België. Vormt niet alles één vernetwerkt voorstedelijk conglomeraat, met meer en minder bebouwde zones, met meer of minder (nauwelijks nog ongerept) groen? De bijdragen van Nele Buyst, De Cleene De Cleene en Dominique De Groen tonen hoe de periferie een hybride zone is die ‘onze nette, afgelijnde categorieën van “stad” en “natuur” overhoop haalt: ze zijn geen van beide of allebei.’ Net aan de randen beginnen ‘officiële of dominante narratieven te rafelen’ en verliezen ze aan kracht, schrijft De Groen. Dat officiële demarcatielijnen – en daarbij behorende machtsverhoudingen – zich desalniettemin halsstarrig proberen door te zetten in grensgebieden, manifesteert zich bij uitstek in gemeenten als Flobecq (S.W.), Linkebeek (Sofie Verraest) en Overijse (Caroline Lamarche).

Periferie is vooral ook een kwestie van perspectief.

Waar je alleszins – aldus Kris Pint – in België niet aan kan ontsnappen, is de steenweg: ‘Waar je ook naartoe verhuist, in België ligt de steenweg telkens weer een paar straten verder.’ Uiteindelijk ligt zelfs een van de meest fantasmagorische en megalomane cultuurhappenings ter wereld, Tomorrowland, ook gewoon maar langs de A12 in Boom, zoals Sibo Kanobana aangeeft. Terwijl Pint de steenweg met een ‘psychotische lelijkheid’ verbindt, probeert Louise Jans in haar beeldbijdrage de schoonheid van die stedebouwkundige kakofonie te ontwaren. Het Pegasus-kunstwerk van Karel Hadermann voor de paracommando’s van marginale driehoek-stad Diest, dat Bart Philipsen in zijn bijdrage uitbeent, is het ultieme symbool van al die ambivalenties. In de Griekse mythologie heeft Pegasus’ heldhaftige berijder de wanstaltige, veelvormige Chimaera dan wel verslagen, maar Hadermanns skeletvormige, doorzichtige sculptuur ‘holt de heroïsche connotaties van de mythe uit’ en belichaamt zo misschien wel bij uitstek de wanstaltige dan wel schone veelvormigheid van de periferie.

Periferie is vooral ook een kwestie van perspectief. Zoals de Turnhoutse delegatie in dit nummer het samenvat: ‘Brussel is even ver van Turnhout als omgekeerd’. Voor rand-bewoners is het een evidentie dat ze zich verplaatsen om cultuur te beleven – waarom zou dat voor de grootstadbewoners anders (moeten) zijn? Wat als voor de multitude die in de rand woont Antwerpen in feite een overvolle en moeilijk bereikbare parking is?

Alle 581 gemeenten van België zouden (minstens) een lemma verdienen.

Wie zich de moeite getroost om zich in de periferie te begeven, kan niet anders dan vaststellen dat de tijd er niet is blijven stilstaan, dat er niet alleen natuur te beleven valt, maar ook dynamische, onverwachte en onvergelijkbare vormen van cultuur. Soms gaat het, zoals Iannis Goerlandt in zijn bijdrage over kunst langs de wandelroute GR5A illustreert, om een spannend samenspel tussen beiden, landschap en kunst dus. Ook de populariteit van kunstparcoursen als Kunst in Zwalm, Beaufort en het PIT-project in Haspengouw toont aan dat natuur- en cultuurbeleving elkaar kunnen versterken. Maar wat dit nummer vooral toont, is dat er enorm veel cultuurplekken, -huizen en -platformen zijn, die maar al te vaak aan de aandacht van reguliere media ontsnappen. Wij hebben slechts een heel beperkte selectie – ook letterlijk – in kaart gebracht. Die kaart is er dus opnieuw een vol blinde vlekken – en dan vooral in Wallonië. Wil je het reële cultuuraanbod visualiseren, zou de kaart eigenlijk een volledig zwart gespikkeld veld moeten zijn, met multidirectionele uitwisselingen en vertakkingen allerhande. Alle 581 gemeenten van België zouden (minstens) een lemma verdienen. Onze encyclopedische staalkaart is met andere woorden op schaamteloze wijze selectief. Geen Geel, Watou of Waregem, geen Mons, Arlon of Tournai, geen Hasselt of Genk, nee, zelfs geen Geraardsbergen.

Mogelijk fronste je de wenkbrauwen toen je hierboven de frase ‘onvergelijkbare vormen van cultuur’ las. Maar de periferie blijkt inderdaad een plek die ‘andere dingen’ mogelijk maakt, weg van de platgetreden culturele paden. De omgeving dwingt geheel eigen interventies af en dringt specifieke kwesties en thema’s op. In hun bijdrage over dorpsdramaturgie betogen Leontien Allemeersch, Vincent Focquet en Ewoud Vermote dat de rurale ruimte de scène bij uitstek is waar globale veranderingen zichtbaar worden, zoals ‘de directe impact van klimaatverandering, de geografische en politieke isolatie van gemeenschappen en de transformatie van arbeid door globalisering en laatkapitalisme in de vorm van mechanisering en seizoensarbeid.’ Die verhalen krijgen volgens de auteurs echter amper aandacht in de kunsten. In hun stuk bespreken ze drie uiteenlopende kunstpraktijken die daarin verandering proberen te brengen.

Maar bovenal is in de periferie niets evident. Men – en daarmee doelen we niet alleen op bewoners, maar ook cultuurfunctionarissen – is er veel minder gewoon op artistiek vlak dan op plekken waar zogezegd alles kan en mag; er zijn daardoor andere gesprekken, onderhandelingen en beperkingen, en dus ook wrijvingen. Die fricties zijn vaak vermoeiend, maar nog vaker productief. Of dat maken makers in de marge zichzelf toch graag wijs – om te kunnen blijven doorgaan. In het diepst van hun gedachten zijn zij ‘pioniers in restruimte’ (Nele Buyst), de ware avant-garde, steeds weer nieuwe plekken, nieuwe publieken, nieuwe praktijken aanborend.