Peeping Tom is het internationaal gelauwerd danstheatergezelschap van artistiek directeurs Gabriela Carrizo en Franck Chartier. Geen thema is te zwaar of Peeping Tom gaat ermee aan de slag. Ze houden ervan om het publiek bij de keel te grijpen en mee te nemen in hun verhalende en extravagante stijl. Franck geeft OPENDOEK een inkijk in hun surrealistische en tegelijk heel realistische wereld.
Waar kwam het idee vandaan om Peeping Tom op te richten?
“Gabriela en ik komen uit de danswereld, maar onder choreograaf en regisseur Alain Platel leerden we meer theatraal werken. Dat is een aspect dat we allebei misten in de moderne dans: een dieper verhaal, een meer uitgesproken relatie tussen personages. Wie ben jij? Mijn geliefde, broer of vader? We creëerden Peeping Tom, omdat we die diepgang wilden opzoeken en in een scenario wilden duiken.”
Waarom kozen jullie voor de naam Peeping Tom?
“Wanneer we naar een voorstelling gingen kijken, werden we altijd het meest geraakt door het taboe en de zaken waar we normaal gezien niet over spreken of die we niet laten zien. We begonnen zelf op zoek te gaan naar die thema’s en lieten ons inspireren door wat we op straat zagen gebeuren. Peeping Tom betekent dan ook ‘voyeur’. We werden voyeurs: we observeerden mensen in de buitenwereld en verzonnen een heel verhaal rond hen. Waar gaat die vrouw heen? Wat doet die man vanavond? Zo sprokkelen we ideeën bij elkaar.”
“Daarna gingen we ook meer binnenkijken bij onszelf: Wat speelt er zich af in onze families? Hoe reageren wij daarop? En hoe kunnen we dat theatraal uitvergroten? In dat opzicht zijn we ook een beetje voyeurs van onszelf. We zoeken ook onze taboes en verborgen verhalen. We zijn niet bang om dit te tonen en hierover te spreken. Zo geven we het een plaats.”
“En natuurlijk is het publiek eigenlijk ook voyeur wanneer ze naar onze voorstellingen kijken. Ze begluren de personages en kijken binnen in hun fantasiewereld.”
Hoe komen jullie voorstellingen tot stand?
“Wij starten nooit met een lege studio, maar kiezen ervoor om te beginnen met een concrete locatie waar het verhaal zich zal afspelen. Zo geven we al een eerste sturing en begrenzen we bewust de eindeloze mogelijkheden. We maken een maquette die we op de eerste repetitiedag tonen, en bedenken dan welke personages we kunnen zijn. Voor ‘Le Salon’ baseerden we ons op de film ‘Le salon de la musique’ van Satyajit Ray en lieten we een salon en een bed maken in een verlaten, Cubaanse stijl. We wilden het gevoel creëren van een familie die ooit veel geld en macht had, maar nu alles kwijt was. Wat hebben de muren van het huis gezien? Wat weten zij dat de familie niet weet?”
“Voor ‘32 Rue Vandenbranden’ vertrokken we dan weer vanuit een maquette van twee mobilhomes in de sneeuw en de Japanse film ‘De ballade van Narayama’ over een afgelegen dorp in de bergen. Hier was het idee dat we ver weg wonen en geen contact hebben met anderen: welke regels zouden wij hebben? Hoe groeten we elkaar? Hoe eten we? Hoe kijken we? Daarna beginnen we te creëren en te ontwikkelen.”
Welke rol spelen de performers in het maakproces?
“Zij zijn vanaf het begin betrokken. We starten altijd met composities: iedereen die meespeelt krijgt tien minuten de tijd om een compositie te verzinnen, eventueel met hulp van anderen. Die tonen we dan aan elkaar. We pushen elkaar om iets te tonen, ook al kan dat soms heel diep en persoonlijk zijn.”
“In deze fase moeten we altijd positief zijn en mogen we nooit negatief reageren, zodat iedereen het gevoel krijgt dat ze alles kunnen proberen. We moeten voor een vrijplaats zorgen en een omgeving creëren waar iedereen graag is, waar iedereen zich volledig durft te smijten om mee vorm te geven aan ons project. Alles moet kunnen: wil iemand hier op de grond zijn behoefte doen? Dan kuisen we dat op en doen we verder. In die eerste fase mag niemand zich laten verlammen door twijfels.”
Hoe gaan jullie dan aan de slag met al die input?
“Elk beeld dat we maken, registreer ik, zowel door te noteren als door opnames te maken met mijn camera. Na twee à drie maanden experimenteren, start ik dan met bewerken en keuzes maken. Soms hou ik in het begin heel erg van een bepaalde scène, maar na twee maanden niet meer, of vinden we veel sterker materiaal. Het is daarom handig om terug te kunnen kijken naar wat er op film staat.”
“Van al mijn favoriete scènes maak ik een fiche en dan begin ik ze in volgorde te leggen. Ik teken de dramaturgische lijn uit van alle personages en bouw alles op tot er een verhaal ontstaat. Daar heb ik het laatste woord in. Misschien schrap ik een bepaalde scène , wat niet betekent dat die slecht is, maar wel dat het niet in het totaalplaatje past. Soms moeten we maanden iets proberen, zelfs wanneer we al voor publiek spelen, en valt het dan pas op zijn plaats. Een productie is nooit écht af: zelfs tijdens de opvoeringen maak ik nog notities. Daarom trekken we zoveel mogelijk tijd uit voor het maakproces. We mikken daarbij op ongeveer vier à vijf maanden.”
Welke thema’s vinden jullie het interessantst om te brengen?
“We kiezen vaak voor maatschappelijke thema’s, maar we proberen niet te veel te moraliseren. Je kan bijvoorbeeld een mooi moraliserend stuk maken over uitstervende diersoorten, maar je kan ook iemand tonen die brutaal een dier doodt. Wij verkiezen het tweede.”
“We probeerden ook grappige stukken te maken en plezier te hebben, maar we waren in ons achterhoofd altijd wel op zoek naar de onderliggende dramatiek. Het zou zonde zijn als we de middelen van het theater niet gebruiken om voorstellingen te maken waarin mensen lijden of iemand verschrikkelijke dingen doet. Pas als je praat over drama, slachtoffers of taboe maak je volgens mij écht iets los bij mensen.”
Hoe proberen jullie het publiek mee te krijgen?
“In onze voorstellingen vind je twee lagen. De eerste laag is realisme: we gebruiken realistische decors, zodat het publiek in een concrete, herkenbare situatie zit. Die decors zijn altijd heel groot: we gaan bewust voor het wow-effect. Ik hou ervan dat als het doek opengaat, we ergens anders zijn. Bij ‘32 Rue Vandebranden’ zit je plots in de Alpen. Net dat is zo geweldig aan theater: in een kleine ruimte kan je veel creëren. Toch moeten die decors zo realistisch mogelijk blijven. Dat doen we onder andere met behulp van allerlei rekwisieten. De enige limiet is dat alles in één vrachtwagen moet passen om het zo ecologisch mogelijk te houden.”
“Daarna stappen we van realisme naar de tweede laag: de fantasiewereld. De wereld van het onderbewuste met de angsten, gedachten en dromen van de personages. We volgen de gedachten van de acteur, waarbij de realiteit transformeert door bijvoorbeeld zijn angsten. We zijn in een bar, maar dan staat een personage plots recht, bevriezen de anderen en zoomen we in op zijn gevoelens door veranderingen in licht en geluid. In die wereld kan hij verschrikkelijke dingen doen. Maar dan komt er weer een shift en zit hij terug aan tafel alsof er niets gebeurd is. Je kan wel van het publiek verwachten dat ze daarin meegaan, als je hen zachtjes tot dat punt brengt. Eerst de atmosfeer zetten, en daarna kan je extreem gaan in die droomwereld.”
Op welke manier zoeken jullie de extremen nog meer op?
“In bewegingen. We houden van dansers die veel op zichzelf werken en een eigen stijl hebben. Iedereen heeft zo zijn werkpunten en manieren van opwarmen, een routine die terugkeert. Toch vragen we hen om ook daarmee te experimenteren. Je kan je hoofd op een andere manier draaien, je kan dieper of verder proberen te stretchen… Try to go where you’ve never gone before. Als je elke dag oefent, zoek je de grenzen op van je lichaam. Soms denk je dat je niet verder kan, maar die limiet zit in je hoofd. Als je je daarover zet, kunnen er fantastische dingen gebeuren.”
“We werken graag met transformaties van het lichaam van menselijk naar dierlijk. Zo dagen we onze dansers uit om heel ver te gaan in body contortion (lichaamsverdraaiing, red.). Het mag oncomfortabel zijn, maar zo leren ze elke dag iets nieuws en doorbreken ze hun routines.”
Als jullie de dansers zo uit hun comfort zone duwen, moeten jullie wel een sterke vertrouwensband hebben.
“Ja, ik denk dat wij soms meer van elkaar weten dan de partners of de beste vrienden. We zijn heel close en dat is leuk, want het voelt als een speciale familie, een bubbel waarin we alles kunnen doen wat we willen. En het blijft in de studio tot we het al dan niet op scène brengen. Dat zorgt voor een sterke vertrouwensband: je geeft jezelf aan de ander en de ander geeft zich ook aan jou. Maar iedereen is verplicht om te geven. Dat zijn de regels.”