#8, december 2020

Inmiddels is algemeen geweten dat Willy Vandersteen zich in 1948 met zijn debuut in het weekblad Kuifje moest schikken naar de visie van artistiek directeur Hergé. Hij zou al te zeer uit de losse pols tekenen, zijn verhalen en decors onvoldoende documenteren, enzovoort. De flexibele Vandersteen past zich snel aan en maakt zijn befaamde ‘blauwe reeks’, met Het Spaanse spook als magistrale opener. De invloed van een nauwlettend toekijkende Hergé sijpelt ook door in de krantenstrips van ‘Suske en Wiske’. Decors en figuren winnen aan realisme, ondersteund door het fijnzinnige inktwerk van Karel Boumans. Maar had Willy Vandersteen al vóór zijn samenwerking met Hergé een ontmoeting met Kuifje? Is er al voor 1948 een spoor van de pientere reporter te ontdekken in ‘Suske en Wiske’?

Eind 1939 besluit Willy Vandersteen strips te gaan tekenen. Hij begint gretig Amerikaanse en Europese beeldverhalen te lezen in kranten en tijdschriften. Zo ontdekt hij ‘Popeye’, ‘Alley Oop’ en ‘Prince Valiant’. De galante ridder ten tijde van King Arthur blijft hem jarenlang inspireren, zowel in het uittekenen van complexe gevechtsscènes en ruiters te paard, als in interessante poses van figuren.

Rikki: de schaduw van Kuifje

De schaduw van Kuifje is in 1945 al te zien in ‘De avonturen van Rikki en Wiske’. Rikki, de oudere broer van Wiske, heeft veel weg van Kuifje: een rijzige, schrandere en beleefde jongeling, voor geen kleintje vervaard. Dan hebben we het niet over het koddige Kuifje uit de eerste verhalen, maar de ernstige knaap uit de latere jaren 1930. Vanaf Le sceptre d’Ottokar (1938-1939, Le Petit Vingtième) groeit Kuifje immers uit tot jongvolwassene. Ook andere personages uit ‘Kuifje’ lijken een alter ego te hebben in de wereld van Rikki en Wiske. De warrige professor Wargaren lijkt een verre neef van professor Zonnebloem, die ten tonele verschijnt in Le trésor de Rackham le Rouge (eerste Franstalige albumeditie 1944). De knullige Antwerpse politieagent is een dubbelganger van Jansen (of is het Janssen?). De kale lakei in de tuin van de presidentiële residentie is voorzeker verwant aan de butler Nestor, die in Le secret de la Licorne (1943) zijn opwachting maakt.

Kuifje vs Suske en Wiske

Dezelfde grap, met een lichte variatie

Mogelijk leest Vandersteen de avonturen van Tintin in Le Petit Vingtième, de jeugdbijlage van de Brusselse krant Le Vingtième Siècle. Maar waarschijnlijker is dat hij terechtkan in de bibliotheek van zijn coscenarist Wim Goderis - wiens aandeel in dit alles niet te onderschatten is. Peter Van Hooydonck, kenner bij uitstek van het leven en werk van Vandersteen, vertelt me: “Ik weet zeker dat Goderis de volledige reeks zwart-wit Tintins had, meer bepaald de reeks met grote voorplaten uit 1942. Wellicht heeft Vandersteen daar zijn inspiratie gehaald. Misschien beschikten ze ook over de eerste kleurenedities van de Tintins uit de bezettingsperiode (L’étoile mystérieuse, Le secret de la Licorne en Le trésor de Rackham le Rouge, red.).”

“Ik heb de jongen er in het volgende verhaal uitgewerkt. Rikki was ook te veel geïnspireerd op Kuifje. Hij was te groot, te volwassen, om een volwaardige tegenspeler voor de eigenwijze Wiske te kunnen zijn.”

Willy Vandersteen
Kuifje vs Suske en Wiske

Niet alleen duiken hier en daar doorslagen van Hergés personages op, ook enkele scènes in ‘Rikki en Wiske’ gaan rechtstreeks terug op de albums van ‘Kuifje’. Het frappantste voorbeeld is een fragment uit Tintin en Amérique (eerste Franstalige albumuitgave 1932). Vanuit een raam aan de overzijde van de straat kogelt een gangster een nietsvermoedende Kuifje in zijn fauteuil in koelen bloede neer. Rikki ondergaat hetzelfde lot, maar maakt er zich net als grote neef Kuifje met een pop vanaf.

Wat eerder wordt Wiske vanuit een vliegtuig in een postzak boven Polnavec geparachuteerd. Gelukkig belandt ze veilig en wel in een vrachtwagen met stro. Kuifje had het haar voorgedaan in Le sceptre d’Ottokar (album 1939), nadat een boosaardige piloot hem via een valluik naar buiten had gewerkt. Tante Sidonia, die gehuld in een harnas aan de slag gaat, volgt het voorname voorbeeld van Kuifje in Tintin en Amérique. En wat te denken van de gag met de telefooncel uit Le secret de la Licorne die in de handen van Vandersteen de kolderieke toer op gaat? Maar ook voor het decor klopt Vandersteen aan bij Hergé. Het interieur van het presidentiële paleis in Praak is duidelijk ontworpen door dezelfde binnenhuisarchitect als dat van kasteel Molensloot.

Kuifje vs Suske en Wiske

Maar helaas, Rikki moet opkrassen. Vandersteen vindt hem niet geschikt om naast Wiske te staan: “Ik heb de jongen er in het volgende verhaal uitgewerkt. Rikki was te veel geïnspireerd op Kuifje. Hij was te groot, te volwassen, om een volwaardige tegenspeler voor de eigenwijze Wiske te kunnen zijn.”

Op reis met Kuifje

Na het op en top Antwerpse avontuur op het eiland Amoras (1945) reizen Suske en Wiske hun voorbeeldige held Kuifje in enkele albums achterna. Zij trekken naar Dongo (lees: Belgisch-Congo) in De vliegende aap (1946-1947). Drie verhalen verder belanden ze in het Nabije Oosten bij Prinses Zagemeel (1947-1948), om wat later De witte uil (1948) te vinden in China. Met Bibbergoud (1949) beleven Sus en Wis hun Far West-avontuur om uiteindelijk met Het zingende nijlpaard (1950-1951) het Egypte van de farao’s te ontdekken. Vanzelfsprekend zijn deze exotische landen geen exclusiviteit van reporter Kuifje. Ook andere striphelden zoals Baard en Kale in de weekbladen Spirou/Robbedoes doen deze landen aan.

De vliegende aap

Voor De vliegende aap heeft Vandersteen meer aan de Afrikaanse avonturen van Mickey Mouse dan aan Tintin au Congo. Waar Hergé zijn wilde dieren enigszins realistische vormen geeft, gaat Vandersteen resoluut voor de komische beestjes van Disney. Ook de Congolese stam der Jambaba’s is geheel niet verwant met de Ba Baoro‘M bij Kuifje. Slechts in twee confrontaties met wilde beesten kijkt Vandersteen naar Kuifje. In Dongo springt hij al veel vrijer om met zijn ontleningen dan in Chocowakije.

De tweede beestige scène draait om de ontmoeting van Wiske, verkleed in een oud leeuwenvel en een echte leeuw. Vandersteen vindt het niet in Congo, maar in een Duitse kelder in Tintin au pays des Soviets.

Blank booswicht Serpentos offert Suske, Wiske en Banana aan het afgodsbeeld van de Jambaba’s in het midden van de rivier. Krokodillen naderen terwijl het beeld langzaam in de rivier zinkt. Bij Kuifje gaat het net andersom. De blanke schurk bindt Kuifje aan een boom boven een rivier vol hongerige krokodillen, terwijl het water langzaam stijgt. Gelukkig knalt een brave missionaris alle reptielen dood. Bij Suske en Wiske gaat het er iets pittiger aan toe. In een gracieuze duikvlucht komt Arthur, de vliegende aap, aangevlogen. De tweede beestige scène draait om de ontmoeting van Wiske, verkleed in een oud leeuwenvel en een echte leeuw. Vandersteen vindt het niet in Congo, maar in een Duitse kelder in Tintin au pays des Soviets (album 1930).

Al gauw wordt het zoeken naar een speld in een hooiberg om een treffende ontlening aan de Kuifje-albums te vinden. Vandersteen vindt na een aarzelende start met Rikki en Wiske al snel zijn eigen absoluut unieke draai met sterke verhalen boordevol volkse humor en doldwaze toestanden. Hij gaat steeds verder weg van de serieuze avonturen van Hergé. Af en toe herinnert een gag nog aan een ‘Kuifje’-album. Vaak zijn het echter grappige voorvallen die in talloze stripverhalen op het Europese vasteland en over de grote plas standards worden. Tot …

Kuifje vs Sukse en Wiske

De Bokkerijder rijdt uit

Mogelijk neemt Vandersteen in aanloop naar zijn medewerking aan het weekblad Kuifje nog enkele albums van ‘Kuifje’ ter hand. En wordt daarin niet alleen getroffen door de gags en de figuren, maar ook door de sterk doortimmerde verhalen. Zeker een geboren verteller apprecieert de gelaagde verhalen die Hergé vanaf eind jaren 1930 neerzet. De vader van Kuifje bereikt een eerste hoogtepunt met het uitgesponnen verhaal rond de schat van Scharlaken Rackham, waar hij twee volle albums voor nodig heeft. In een omstandige aanloop naar de uiteindelijke schattenjacht introduceert hij in Le Secret de la Licorne (eerste albumuitgave 1943) een flashback naar het verleden van een zijn personages. Kapitein Haddock haalt uit een oude scheepskist op zolder het dagboek van zijn illustere voorvader ridder François de Hadoque. Vandersteen is waarschijnlijk gecharmeerd door een dergelijke originele manier om naar het verleden te gaan. Zijn eerste volwaardige verhaal met Suske en Wiske is immers een reis naar de gouden eeuw van Antwerpen (lees: Amoras).

In het dankbare leentjebuur spelen bij Kuifje schakelt Vandersteen met De Bokkerijder (krantenpublicatie 1948) een versnelling hoger. Hij gebruikt zowaar een volledige subplot afkomstig van de grootmeester van de Belgische strip. Laten we even Suske en Wiske in de voetsporen van Haddock en Kuifje volgen.

De volledige scène verloopt op een gelijkaardige wijze waarin heden en verleden elkaar afwisselen. Terwijl Haddock met hoed en entersabel het verhaal levendig vertelt en verbeeldt, leest tante Sidonia het rustig voor aan Suske en Wiske. De spanning stijgt ten top, zowel in Brussel als in Antwerpen.

Alles begint in Le Secret de la Licorne met Kuifje die op de Brusselse vlooienmarkt een mooie scheepsmaquette voor Haddock koopt. Na een tiental pagina’s belanden we in het appartement van Haddock die Kuifje een scheepskoffer toont: “Toen herinnerde ik me plotseling, dat er op de zolder een héél oude koffer stond, en die koffer behoorde vroeger mijn voorvader toe.” In de koffer ontdekt hij het scheepsjournaal van ridder Hadoque.

Suske en Wiske vinden op de zolder van Lambik een klein koffertje waarin een rol oude vergeelde perkamenten het levensverhaal van zijn voorvader de bokkenrijder Johan Matheus Lambik vertelt. Het kistje is min of meer een verkleinde versie van een koffer die een van de piraten van Scharlaken Rackham draagt.

In tegenstelling tot de scheepskoffer van Hadoque gaat het kleine koffertje van Lambik niet gemakkelijk open. Het openwrikken van het weerbarstige koffertje vindt Vandersteen in het tweede deel van het dubbelalbum, Le trésor de Rackham Le Rouge. Krak!

Kuifje  vs Suske en Wiske

De volledige scène verloopt op een gelijkaardige wijze. Heden en verleden wisselen elkaar af. Terwijl Haddock met hoed en entersabel het verhaal levendig vertelt en verbeeldt, leest tante Sidonia het rustig voor aan Suske en Wiske. De spanning stijgt ten top, zowel in Brussel als in Antwerpen. Het ingespannen lezen van het relaas van Johan Matheus Lambik herinnert dan weer aan de laatste scène in Het geheim van de Eenhoorn, waar Kuifje probeert wijs te raken uit de drie perkamenten.

Hergé neemt er twaalf pagina’s lang rustig de tijd voor, terwijl Vandersteen het in vier pagina’s uit de doeken doet. En dan begint een lange zoektocht met omwegen naar de schat van Scharlaken Rackham, bokkenrijder Thijs Sprinkhaan en de Zilveren Bok. De uitvoerige scène met ridder Hadoque spreekt Vandersteen zo sterk aan dat hij er voor het verhaal van Johan Matheus Lambik rijkelijk uit put. En ook later nog …

Aan het bakkeleien

Wanneer Lambik en Thijs beseffen dat zij ‘seer snode sondaers ende heiligschenners’ zijn, storten zij tranen van berouw. Hun boosaardige gezellen zijn niet gediend van deze plotse bekering. De bende gaat aan het bakkeleien. Het gevecht van de bokkenrijders heeft veel te danken aan de grote plaat in Het geheim, waar kapitein Hadoque zich met sabel en pistool verweert tegen de overmacht. Ook Thijs Sprinkhaan schiet en kerft zich een weg naar buiten, uiteraard met sabel én pistool, in een energieke pose waardig aan zijn grote voorbeeld. Hadoques pistoolschot, waarbij het hoofd van de tegenstrever in een kruitdampwolkje verdwijnt, wordt Thijs uit handen genomen. Bokkenrijder Lambik neemt de taak op zich. Vandersteen zou Vandersteen niet zijn als hij er geen dolkomische boel van maakt. Lambik snuit in het midden van de strijd even berouwvol zijn neus. En de man die met een sabel aan een houten steunbalk is genageld, is zeker en vast niet aan Hergé besteed.

De strijd op het galjoen van ridder Hadoque levert ook de nodige inspiratie in het volgende plaatje, waar Thijs en Lambik uitgeteld op de vloer liggen. Hier neemt Vandersteen het gevelde koppel piraten links vooraan over, weliswaar in spiegelbeeld zodat de dankbare bruikleen niet meteen opvalt. De ontlener ‘verraadt’ zich natuurlijk in een klein detail. Het rokende pistool ligt ook hier fraai in perspectief. It’s all in the details.

Zo’n kleinigheidje is het kruis met gelobde armen in de buit kerkelijk zilver, die de achttiende-eeuwse bokkenrijdersbende van Thijs Sprinkhaan geroofd heeft. Twee eeuwen later vindt Kuifje het terug in het wrak van De Eenhoorn. Wonder boven wonder.

Finaal eindigen zij ‘aen eenen pael gebonden’, net als ridder Hadoque twee pagina’s verder.

Uiteraard kunnen de piraten van Scharlaken Rackham het niet laten om zich na de strijd ‘op een afschuwelijke manier’ te bedrinken. Bij Vandersteen drinken zij zich ‘een ferm stuk in hun botten’. ’s Nachts weet Hadoque zich op eigen kracht te bevrijden. Thijs doet evenwel een beroep op ‘eene gesellige rat’ die zijn touwen doorknaagt. Vooraleer het schip te verlaten, gaat Hadoque het buskruit aansteken. Thijs maakt er zich gemakkelijker vanaf. Hij laat zijn brandende pijp achter op een vat buskruit. Schip en rovershol ontploffen wat later. Eind goed, al goed?

Wiske versus Wiske II

Op het moment dat Wiske met haar boosaardige dubbelganger Wiske II een duel aangaat, kijkt Vandersteen wat verder in de Eenhoorn. De grote vechtplaat biedt geen inspiratie voor een leuke tweekamp gedurende enkele stroken. Vandersteen vindt voor zijn tweede komische gevecht geschikter materiaal in de dolgedraaide kapitein Haddock die in de huid kruipt van zijn illustere voorvader. De Wiskes en kapitein Haddock gaan aan de slag met een eettafel, met pijnlijke gevolgen.

Van sabels en pistolen

Zelfs in de details van de kostumering vindt Vandersteen inspiratie bij de piraten uit Het geheim van de Eenhoorn. De sabels en de pistolen van de bokkenrijders komen rechtstreeks uit hun handen of broeksriem. Zowel Johan Matheus Lambik als Thijs Sprinkhaan dragen graag sabel en pistool in de stoffen buikriem. Bij Hergé gaat het er iets minder overdadig aan toe. Zijn piraten dragen slechts één van beide wapens in de lendenband. Als Vandersteen sabel en pistool eens wat preciezer wil tekenen, grijpt hij naar de titelpagina van De schat van Scharlaken Rackham.

Eindelijk, de schat

Uit onooglijke details blijkt dat Vandersteen Le Secret de la Licorne en Le Trésor de Rackham le Rouge aandachtig heeft gelezen, en herlezen. Mogelijk bedient hij zich voor De Bokkerijder (1948) reeds van de eerste Nederlandstalige albumuitgaves die in april 1946 en in 1947 op de markt verschijnen. Zeker is dat hij zich voor ‘Rikki en Wiske’ in 1945 moest ‘behelpen’ met de twee Franstalige kleurenalbums die werden uitgegeven door Casterman in respectievelijk oktober 1943 en in de loop van 1944. Hij leende ze bij zijn goede vriend Wim Goderis.

Zo’n kleinigheidje is het kruis met gelobde armen in de buit kerkelijk zilver, die de achttiende-eeuwse bokkenrijdersbende van Thijs Sprinkhaan geroofd heeft. Twee eeuwen later vindt Kuifje het terug in het wrak van De Eenhoorn. Wonder boven wonder.