Bezong Elton John sorry ooit nog als the hardest word, dan is dat woord vandaag een verdomd paradoxaal beestje. Voor de één betekent het radicale zelfkritiek en structureel herstel, voor de ander het glijmiddel van de status quo. Sorry is zowel kunst als kitsch, toegift als aflaat.
Excuses komen altijd te laat, al is dat nog te vroeg voor sommigen. Na George Floyds dood en wereldwijde Black Lives Matter-demonstraties staan excuses voor de koloniale gruwel en de slavernij in de Lage Landen bovenaan de agenda. Maar in gepolariseerde tijden gaven zowel Belgisch koning Filip als Nederlands premier Mark Rutte aan te willen wachten op sereniteit. Die eerste sprak nu wel zijn spijt uit, maar voor excuses rekent België op een waarheidscommissie en Nederland op een adviescollege. Hoe doe je dat: een historische knieval voorbereiden die toch al onvermijdelijk is? Door die proberen te verzoenen met een minimum aan consequenties?
Met excuses kun je tegenwoordig elke richting uit. Regeringen bereiden ze maandenlang voor of moffelen ze weg tussen nationale grootspraak. Influencers overgieten hun excuusvideo’s met dikke krokodillentranen, #MeToo-macho’s huren er godbetert reclamebureaus voor in. Amerikaans president Donald Trump krijgt geen sorry over de lippen. In het programma dat robot Mark Zuckerberg bestuurt, is het zowaar een standaardinstelling: de Facebook-oprichter slaat zo vaak mea culpa dat het boetekleed rond zijn lijf tot een doorzichtige vod is verschrompeld.
Bezong Elton John sorry ooit nog als the hardest word, dan is dat woord vandaag een verdomd paradoxaal beestje. Voor de één betekent het radicale zelfkritiek en structureel herstel, voor de ander het glijmiddel van de status quo. Sorry is zowel kunst als kitsch, toegift als aflaat. Maar tussen al die uitersten staat één waarheid als een koe, en die klinkt als een boek van Bart Moeyaert: Tegenwoordig heet iedereen Sorry.
Een oorzaak van die excuuscultuur is dat onze private ruimte steeds meer gemeengoed wordt, waardoor ook excuses en plein public worden afgedwongen. Maar de maatschappelijke overdrive van onze sorry’s is ongetwijfeld ook het symptoom van een bredere beweging, die je de heronderhandeling van de ruimte zou kunnen noemen. Wat de groene zaak en de gele hesjes, de klassenstrijd en het anti-racisme, het feminisme en LGBTQIA+ gemeen hebben, is dat hun strijd ook een structuur viseert.
Is een kwetsbare sorry dan de sleutel tot structurele verandering? Wie vergiffenis vraagt, distantieert zich niet alleen van zijn daden, maar ook van de machtspositie die ze heeft mogelijk gemaakt. Met andere woorden: sorry zeg je niet, je performt het. Op zijn best is de performer naakt en kwetsbaar, op zijn slechtst speelt hij theater. Dan blijft sorry een taaldaad zonder daadkracht. Niet de sleutel maar het slot.
Misschien getuigen al die sorry’s wel van een verarming. Is dat toegenomen schuldbewustzijn niet vooral een flauw geseculariseerd afkooksel van de christelijke schuldethiek waaronder ons vrome volkje eeuwenlang gebukt liep? De hedendaagse pelgrimstocht is geen nederige daad van boetedoening meer, wel een lifetime experience om boven onszelf uit te stijgen. Onze biechtvader is niet langer een prevelende stem in een besloten hok, maar de vox populi zelf, die zoveel openhartigheid in interviews en vlogs op duimpjes en dollars onthaalt.
Kennelijk fluctueren ook onze excuses volgens de economische wetmatigheden van inflatie en devaluatie. Want wat moeten we met die sorry’s als het aanbod de vraag overstijgt? Wat baten ‘vliegschaamte’ en alle andere schaamstreken die Onze Taal in 2019 tot woord van het jaar uitriep als die schroom je bekruipt in de apology class van een lucratieve vliegtrip of met de chicken wings nog tussen de tanden? Het schuldbesef is een schild geworden, het schaamrood een modekleur. Eist deze tijd politieke correctheid van ons, dan fungeert sorry als autocorrectie.
‘Is er een herverdeling van het schaamtekapitaal nodig?’, vraagt Walter Weyns zich in dit nummer af. Alleen al de scheve genderbalans lijkt daarom te vragen: volgens Carolina Maçiel de França blijkt schaamte vooral bij vrouwen zo’n existentieel kruis dat de Google-extensie Just Not Sorry e-mails moet controleren op minimizers, woorden waarmee ze hun eigen spreekrecht ondermijnen. Excuses bij voorbaat, sorry dat ik leef.
‘Al dat nodeloos gesorry holt de kracht van welgemeende excuses uit’, betoogt Roderik Six. En dus schrijven enkele stemmen gretig tegen de stroom in. Emiel Lenaert ontleedt met de metafoor van de astronaut de mechanismen die gemarginaliseerde groepen tot permanente verontschuldiging dwingen. Arno Van Vlierberghe neemt het op voor de precaire werknemer: hij kneedt de ambtelijke taal uit arbeidscontracten om tot een satirisch manifest voor de gerechte rug.
Hun kritieken op de scheefgroei van schuld benadrukken alleen hoeveel moed een echte rechtzetting vergt. Marieke Zoodsma en Juliette Schaafsma opperen dat we politieke excuses het best opvatten als rituelen, vormgegeven volgens artistieke noties als participatie en performativiteit. Volgens Eline Mestdagh is die totaalaanpak ook aangewezen in de teruggave van koloniale kunst.
En de kunsten zelf? Op het eerste gezicht lijkt zo’n eenduidige boodschap als een excuus moeilijk te aarden in een omgeving die zweert bij ambiguïteit. Ruben Aerts ziet hoe gevallen filmsterren naar slimmige zelfparodieën grijpen om hun artistieke misstappen te verantwoorden. Dat is – letterlijk – verschoning. Ramon Boone en Gilles Michiels ontdekken hoe de alternatieve rechtbanken die theatermakers oprichten de kloof dichten tussen politiek activisme en performancekunst.
Om wonden bespreekbaar te maken, herdefinieert ook de architectuur zich, merkt Hannelore Roth: in de leemten van het Joods Museum in Berlijn traceert ze een poging om de afwezige aanwezig te maken. Een soortgelijk streven missen Dagmar Dirkx en Hugues Makaba Ntoto bij de schrijfwedstrijd Sorry is een begin uit 2019, die het beste Belgische excuus zocht aan de voormalige kolonies Congo, Rwanda en Burundi. Zonder weerwoord bleven zij lijdend voorwerp in dezelfde dynamiek van dominantie. Sorry en de kost.
Misschien zit de conclusie – nog zo’n paradox – dus vervat in de aanhef van ons openingsinterview, waarin Wouter Hillaert spreekt met theatermakers Zarah Bracht en Walter Bart: ‘Eigenlijk is spijt maar stom. Het gaat erom het anders te doen.’