Dit jaar is het precies een eeuw geleden dat in Parijs het surrealisme ontstond. De Franse schrijver en kunstcriticus André Breton schreef zijn bekende manifesten en luidde een tijdperk in dat een aanzienlijk deel van de twintigste‑eeuwse kunst diepgaand heeft beïnvloed.
Vrijheid, anti‑burgerlijkheid en revolutionair denken gingen samen met een hang naar dromen, ongebreidelde fantasie en een ongebruikelijke vorm van schoonheid. Zowat op alle continenten ontstonden er varianten op het surrealisme, waardoor het een van de meest internationale bewegingen uit de kunstgeschiedenis is. Opvallend is ook de artistieke kruisbestuiving binnen deze stroming: schrijvers, schilders, fotografen, filmmakers… ze wisten elkaar snel en makkelijk te vinden en traden geregeld met gemeenschappelijke publicaties, tentoonstellingen en manifestaties naar buiten (al werd er ook heel wat afgeruzied).
Het Belgische surrealisme is het bekendst dankzij het werk van René Magritte. Maar de eigenlijke kiemcel voor het surrealisme in België – dat zich vooral concentreerde in Brussel en La Louvière (Henegouwen) – werd geplant door dichter en ideoloog Paul Nougé die geldt als mentor van de wereldberoemde schilder. Samen met schrijver en kunsthandelaar Camille Goemans en dichter Marcel Lecomte richtte Nougé in 1924 Correspondance op, een vlugschrift of verzameling van pamfletten die veel kunsthistorici beschouwen als de start van het surrealisme in België.
Nog decennialang heeft Nougé schrijvers en beeldend kunstenaars weten te inspireren. Waar in Frankrijk de dood van Breton in 1966 het einde betekende van het surrealisme aldaar (schrijver en journalist Jean Schuster kondigde in 1969 de opheffing van de surrealistische groep aan), borduurde in België een jonge groep kunstenaars voort op de ideeën en inzichten van Nougé. Welbeschouwd is het surrealisme dan ook nooit helemaal uit de kunsten verdwenen. Integendeel. Tot op de dag van vandaag werkt bijvoorbeeld de fascinatie van surrealisten voor dromen door in de kunsten: van de films van David Lynch tot de schilderijen van Michaël Borremans.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat het honderdjarig bestaan van het surrealisme op zoveel belangstelling kan rekenen. Ook in België wordt dit jubileum groots gevierd. Zo zijn er dit jaar tal van tentoonstellingen rond het surrealisme te bezoeken. Een daarvan vindt plaats bij Bozar, in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten: ‘Histoire de ne pas rire. Het surrealisme in België’.
DW B ging een partnerschap aan met Bozar en nodigde vijftien schrijvers uit om zich te laten inspireren door een van de werken uit de bovengenoemde expositie. In dit nummer, ‘Droom. Revolutie. Poëzie. Surrealisme in België’ geheten, staan DW B‑bekenden als Yves Petry, Koen Peeters en Patrick Bassant naast jonge talenten als Thom Wijenberg, Jutta Callebaut en Daniëlle Zawadi. Ook komen de Franstalige Elke de Rijcke en Lisette Lombé aan het woord, evenals de Brusselse Brits‑Eritrese schrijver Sulaiman Addonia.
De in opdracht van DW B en Bozar geschreven teksten krijgen extra reliëf door enkele oorspronkelijke teksten van Belgische surrealisten. Die werden uitgekozen door surrealismekenner Marc Quaghebeur en vertaald door Piet Joostens. Zo kunt u kennismaken met het werk van Achille Chavée, Louis Scutenaire en Marcel Lecomte. En natuurlijk met dat van de al genoemde Paul Nougé. In de hier vertaalde teksten komt zijn veelzijdigheid duidelijk naar voren. Nougés theoretische vermogen blijkt onder meer uit de brief die hij aan zijn Franse confraters schreef. Zijn geloof in stad, poëzie en transfiguratie zien we terug in het op reclameslogans geïnspireerde titelloze gedicht waarmee een aantal sandwichmannen in de jaren twintig door de straten van Brussel liep. Bovenal spreekt uit deze teksten zijn lyrisch talent, in korte, bijna aforistische teksten die bezield en ontroerend zijn, zoals in het haast metafysisch klinkende prozagedicht ‘De dageraadminnaar’. Wetende dat deze tekst uit de pen van een revolutionair komt, maakt hem des te sterker.
Elma van Haren en Arnoud van Adrichem namen een plonsduik in hun onderbewuste en maakten een variant op het cadavre exquis. Dat leverde onder meer een verkouden zombie in een ravissante babydoll op en een pistool dat spontaan lipsticks afvuurt.
Beschouwende teksten zijn er ook. In zijn als een gedicht vormgegeven bijdrage reflecteert Vincent Van Meenen op de zogeheten ‘surrealistische creatiemeth0#€$’. Daarbij staat hij stil bij de voorliefde van veel surrealisten voor spel en spelen. Ook wijst hij op surrealistische elementen in het werk van hedendaagse schrijvers als Tiemen Hiemstra en Maxime Garcia Diaz.
Kurt De Boodt buigt zich in zijn essay over de nauwe relatie van de surrealisten met het communisme. Hij vraagt zich af of de artistieke revolte nu wel of niet onafscheidelijk samengaat met de sociale revolutie. Daarover verschilden Nougé en Breton behoorlijk van mening. Tot de Franse surrealisten uit de partij werden gegooid en die andere revolutie, die van uiterst rechts, onverbiddelijk toesloeg…
De in dit nummer afgebeelde schilderijen komen van sterkhouders als Paul Delvaux, René Magritte en Marcel Mariën, maar we besteden ook aandacht aan vrouwelijke surrealisten als Jane Graverol en Rachel Baes. Soms worden de surrealisten afgeschilderd als een clubje mannen dat er nogal eens vreemde fantasieën over de vrouw en haar rol in de wereld op nahield, maar dat beeld klopt niet helemaal. De laatste jaren zijn de vrouwelijke surrealisten aan een internationale comeback bezig. Het succes van de Britse schrijver‑schilder Leonora Carrington is daar een goed voor‑ beeld van, maar ook de Belgen spelen zich opnieuw in de kijker. Dit bleek bijvoorbeeld in 2022, toen in het centrale paviljoen van de Biënnale van Venetië ruime aandacht was voor zowel Graverol als Baes.
‘Een schilderij is een voortbrengsel van de werkelijkheid’, luidt het in dit nummer in de woorden van Louis Scutenaire. De teksten van de schrijvers in deze DW B-focus getuigen daarvan. Het surrealisme leeft voort, zowel in droom als in werkelijkheid.