We leven in tijden van polarisatie. Burgers zijn verdeeld. Centrumpartijen verliezen, de meer extreme fracties groeien. De problemen moeten volgens de hedendaagse burger zo ernstig zijn dat alleen een radicale oplossing kan helpen. Dat speelt ook in de Lage Landen.
Het is begin februari 2025. Bart De Wever heeft de eed afgelegd als premier van België. Hij leek gedoemd om samen met uiterst rechts aan de kantlijn te blijven staan, maar dankzij een behoorlijke verkiezingsoverwinning en een zwaai naar rechts in het zuiden van het land wordt het mogelijk om te besturen. Een Vlaams-nationalist is eerste minister van het Koninkrijk België. Wat méér is, een conservatief staat nu aan het roer. In België is hij de eerste politicus sinds lange tijd die het woord conservatisme in de mond durft te nemen. In Nederland heeft het conservatisme meer wortels. Er was de politieke 19e-eeuwse stroming die zich conservatief noemde, ook in royalistische en protestantse zin. Er was Abraham Kuyper en zijn antirevolutionaire partij. In ons tijdsgewricht herkent men elementen van conservatisme in de ideeën van Pim Fortuyn en het, ondertussen geradicaliseerde, Forum voor Democratie. Buiten de partijpolitiek had Nederland J.L. Heldring en Robert Lemm, om slechts twee namen te noemen. Verder natuurlijk Bart Spruyt en zijn Edmund Burke Stichting, die onder andere Roger Scruton naar Nederland haalde. Maar ook in Vlaanderen zijn er auteurs met een conservatieve insteek, zoals Herman De Dijn, Frank Judo en Jelle Dehaen.
Conservatisme is een vlag die vele ladingen dekt. In de VS kan het verwijzen naar een hyperkapitalisme, naar een waardenconservatisme, dat kritisch is voor bijvoorbeeld de regenboogbeweging, naar een protestants religieus conservatisme, naar patriottisme en zelfs naar, hoe onduidelijk ook, Trumpisme. Vergelijkbare onderscheidingen zijn er te maken in Europa, waar conservatisme, veel meer dan in Amerika, geassocieerd werd met stilstand en vasthangen aan het verleden. In de brede betekenis van het woord is er weinig verschil met centrumrechts. Maar conservatief is niet gelijk te stellen met reactionair en al helemaal niet met fascisme. Wat burgers en ook jongeren richting conservatisme drijft, is wellicht een diep onbehagen, dat men slechts in beeld krijgt als men zoekt naar de filosofische basisideeën van het conservatisme.
In René Descartes’ Discours de la Méthode (1637) is een mooi beeld te vinden dat zo’n kernidee van het conservatisme kan illustreren. Descartes zegt dat hij weinig appreciatie kan opbrengen voor middeleeuwse steden. Ofschoon sommige gebouwen er bijzonder mooi zijn, stoort het hem dat de straten er krom, bochtig en scheef zijn. Ooit heeft iemand een huis gebouwd en vervolgens heeft een tweede er nog een huis tegenaan gezet. Er was geen plan. De stad is spontaan en organisch gegroeid rond rivieren, handelswegen, bronnen, marktplaatsen, kapellen en kloosters. Meer waardering heeft Descartes daarentegen voor de moderne stad, die midden in een vlakte ontworpen wordt door één enkele stadsontwerper. Zo’n ontwerper denkt logisch en rationeel, de straten zijn recht, het grondplan vertoont regelmaat en orde.
De conservatief waardeert de organisch gegroeide stad, die het product is van een collectief
De conservatief waardeert de organisch gegroeide stad, die het product is van een collectief. Er zit een soort inherente wijsheid in zo’n stad. Men heeft de drassige, moerassige gronden niet gebruikt. De huizenbouw en het stratenplan volgen de behoeften en de gewoonten van de mensen: waar ze water halen, de binnenwegen die ze nemen, hun rustplaatsen. Iedereen weet dat de moderne, rationele ontwerpen mooi zijn op papier, maar vaak in de praktijk slecht uitdraaien. Een maquette toont een stadswijk met groene gazons en bomen, betonnen paadjes en hoge flatgebouwen. Na verloop van tijd blijkt dat de betonpaden niet gebruikt worden, dat er diagonale looppaden door het gazon ontstaan zijn, dat er onder de bomen drugs gedeald worden en dat de gemeenschappelijke ruimtes van de flats smerig zijn. In de conservatieve filosofie is het absurd om de maatschappij en haar sociale, politieke en culturele gewoonten, instellingen en tradities af te schaffen en te vervangen door zelf ontworpen structuren. Aldus schrapt men de wijsheid die in genoemde tradities en gewoonten door de jaren heen is opgestapeld. Men denkt de maatschappij zelf te kunnen heruitvinden en sturen. De erfenis van de Franse revolutie heet de maakbare samenleving.
Een andere basisidee heeft te maken met wat een rechtvaardige samenleving genoemd wordt. Conservatieve denkers dringen erop aan dat er eerst een samenleving moet zijn, alvorens er van een rechtvaardige ordening sprake kan zijn. Die samenleving moet een bindmiddel hebben en behouden. De krachtigere term gemeenschap drukt die klemtoon uit.
Er zijn ten minste twee soorten groepen of gemeenschappen. Allereerst zijn er de instrumentele gemeenschappen. Men komt samen met anderen met het oog op een doel dat buiten de groep gelegen is. Een bedrijf bestaat uit mensen, die louter samen zijn om een extern doel, namelijk winst voor de aandeelhouders en loon voor de werknemers, te realiseren. Men treedt toe tot een bedrijf, bijvoorbeeld, om zinvol werk en een loon te krijgen. Men verlaat een bedrijf wanneer een andere firma deze doelstelling beter realiseert. De overlevenden van een scheepsramp zitten samen in een reddingssloep. Ze zijn op elkaar aangewezen en zullen samenwerken zolang deze noodtoestand duurt. Zodra de sloep wordt opgepikt door de kustwacht, is het opnieuw ieder voor zich. Het externe doel van het samen-zijn, namelijk overleven en gered worden, is immers gerealiseerd. In deze voorbeelden gebruikt het individu een groep als een middel om een eigen, individueel doel te verwezenlijken. Voor de conservatieve denker is het beeld van de reddingssloep – we zitten allemaal in hetzelfde schuitje – ontoereikend.
In de conservatieve filosofie is het absurd om de maatschappij te vervangen door zelf ontworpen structuren
Er zijn immers ook gemeenschappen die voor ons niet louter middel zijn om een doel te bereiken. Men kan ze intrinsieke gemeenschappen noemen, omdat het doel van het samen-zijn in dat samen zijn zelf gelegen is. Wij zijn bijvoorbeeld deel van een familie. De familie levert ons allerlei voordelen op. Ze zorgt voor onderdak, voeding, vorming, ontspanning, begrip en menselijke warmte. Toch zijn dit niet de redenen waarom wij deel zijn van een familie. Ook wanneer de familie meer van mij verwacht dan ik zelf ontvang, blijf ik deel uitmaken van een familie. Ik zal een ziek familielid verzorgen. Ik zal hobby’s opgeven, kilometers rijden en allerlei persoonlijke offers brengen om een familielid bij te staan. Naast de bredere familie fungeren het eigen gezin, de buurt of een goede vriendenkring eveneens vaak als intrinsieke gemeenschappen. Het conservatisme waardeert intrinsieke gemeenschappen en ziet ze als de basis vanwaaruit wij deelnemen aan meer instrumentele groepen.
De onderliggende ervaring die mensen in de richting van het conservatieve denken drijft, is hun vaststelling dat voor vele burgers de staat slechts een instrumentele gemeenschap is. Van het hoogste maatschappelijke niveau tot het laagste vindt men overal free riders, die zoveel mogelijk eigen voordeel willen halen uit het sociaal contract zonder er de lasten van te dragen. Zoals de pechstrookrijder voortgang kan maken in de file dankzij de brave volgzaamheid van een meerderheid automobilisten, zo gaat het ook met zwartwerk, corruptie, graaicultuur en allerlei vormen (fiscale, sociale, asiel-, verzekerings-, subsidie- etc.) van fraude. Al deze elementen wijzen op een desintegratie en een instrumentalisering van de gemeenschap. Men voelt zich vaak als de laatste aan de kassa betalende klant in een winkelcentrum dat volop geplunderd wordt.
In het conservatieve perspectief is een gemeenschap getekend door loyaliteit, meer dan door ideeën of een botsing van ideeën. Men kan zich in trouw verbinden aan familieleden en vrienden, zelfs wanneer die andersdenkend zijn. Het paradoxale karakter van het conservatisme bestaat er natuurlijk in dat het zelf een ideeënbeweging is geworden. Indien een deel van de jeugdige bevolking van de Lage Landen in conservatieve richting opschuift, dan komt dat door een verlies aan toekomst. Hun hoop ligt, opnieuw paradoxaal genoeg, in het verleden.
Walter Van Herck is hoogleraar filosofie aan de Universiteit Antwerpen.
Dit artikel werd gepubliceerd in Neerlandia 2025-1.