2023/2

Een behoorlijke tijd geleden, toen mijn eega — na de drukte van een vernissage — nog wel eens met me meekwam wanneer ik een tentoonstelling ten tweeden male in minder hectische omstandigheden wilde bekijken, hoor ik haar nog heel discreet vragen: “Hoe doet die dat?” Haar ver- en bewondering waren onnoemlijk groot. We bevonden ons in de Bogardenkapel, op het domein van de Brugse Stedelijke Academie. Het moet in de jaren negentig zijn geweest en het ging om schilderijen van Jan De Vliegher (°1964). Een Bruggeling nota bene.

Mijn vrouw en ik waren in die tijd verslingerd aan een flard Zuid-Europa. Het Andaloesische Granada was gedurende een lange tijd met jaarlijkse regelmaat onze voorjaarsbestemming. We werden er steevast met lente beloond. We snakten hartstochtelijk naar wat zon, warmte en ontluikend groen. Kleur. Terrassen waren voor en na de middag onze vertrouwde biotoop, en passanten observeren vonden we een boeiende bezigheid. Niet dat we het mensdom toen veel hoger zitten hadden dan vandaag, maar al kijkend zag je een en ander en soms viel er zelfs iets te leren. Boeken en verhalen hadden geduldig leren wachten tot het avond werd. Voorts hebben we voor dieren al altijd een aparte plek in ons hart voorbehouden. Bij het ontbijt werd dus wel wat gejat voor de vele zwerfkatten.

Terras en pinguïns

Het betrof in de voornoemde kapel, die als tentoonstellingsruimte voor actuele beeldende kunst werd gebezigd, dan onder meer ook twee relatief kleine schilderijen van Jan De Vliegher: een terras met knalgele stoeltjes. Op een ander doek dartelden pinguïns, denk ik. Van dichtbij in hoofdzaak striemen en dotten verf en kleur. Wanneer je letterlijk afstand van het werk nam, leek je naar een foto te kijken.  Vakmanschap en bravoure. Het is wonderlijk dat we ons dit allemaal meer dan een paar decennia later nog zo levendig herinneren.

Ik heb de voorbije veertig jaar als criticus en liefhebber uiteraard nogal wat tentoonstellingen gezien, maar dit blijft al zo uitzonderlijk lang op mijn netvlies plakken.

Delft

Jan De Vliegher zou mijn eega ook eens mateloos ontgoochelen. Zijn werk, bedoel ik. Meer bepaald toen ze zag dat hij Delftse borden had geschilderd. We keken vanop de dijk door het raam van een galerie. Nu moet je weten dat ze is opgegroeid in een gezin waar Delfts blauw gegeerd was en het ambacht hoog werd ingeschat — wijlen haar vader was ebenist —, en het lijkt me niet ongewoon dat je al eens tegen de smaak van je ouders revolteert. Ze zei het niet, maar ik wist het: ze walgde bijna van dat soort dingen. Haar ouders hadden bovendien een meubelzaak waar je onder meer die dingen kon kopen. Bepaalde kasten werden speciaal gemaakt om ze te showen. Daar eet toch niemand uit!

Ooit was ik tijdens mijn docentenopleiding op studiereis in Nederland. Elf dagen lang duurde die: studeren, noteren en naar uiteenzettingen van bekende Nederlanders, zoals de toen legendarische Kees Middelhoff, luisteren. Wij waren toen een verliefd koppel en ik dacht haar ouders te kunnen inpalmen door in de stad Delft zelf een behoorlijk dure kruik te kopen. Bij mijn aanstaande schoonouders heb ik bij thuiskomst punten gescoord.

Jan De Vliegher en zijn borden. Ik wist wel dat hij ze louter had gekozen als alibi om te schilderen. Voor iemand met zijn talent en creatiedrift zijn die dingen gefundenes Fressen. Ze daagden hem uit om met verf, maat, licht, kleur, schaduw en zo veel meer te spelen, in de clinch te gaan… Maar bij haar zat de afkeer te diep. Nu ben ik ook geen fan van dat soort steengoed, behalve wanneer Jan De Vliegher het heeft geschilderd, ze als het ware heeft opgeblazen en tot soorten rotondes vol kleurrijk vertier heeft omgetoverd en van energie doet schitteren.

Jan De Vliegher, Sèvres (2013).

Genieten

Een week nadat ik dit jaar, op een koude lentedag, bij Jan De Vliegher op bezoek was — niet zo lang geleden —, in een hangar waar hij wellicht in hoofdzaak toeft om er zijn monumentale schilderijen een tijdelijke plek te geven, krijg ik van kunstenares en “A Pro Pot-curator” Trees De Mits een uitnodiging voor deel II van haar bijzonder project. Het gaat om een reeks tentoonstellingen, gespreid in de tijd en telkens op een andere locatie, waarop uiteindelijk werk van tientallen kunstenaars zal getoond zijn, dat uiteindelijk in een boek zal worden gebundeld. Deel I had plaats in Meigem, in een grote ruimte die de naam D’Apostrof heeft meegekregen; deel II, met twee werkjes van Jan De Vliegher, in het Gentse Begijnhof, in St. Bonaventure meer bepaald, zowat de kleinste galerie die ik ken.

En het toeval bestaat niet: het ene schilderijtje, daterend van eind jaren negentig is compleet abstract en uitermate pasteus geschilderd; het andere toont anderhalf porseleinen bord, zoals we die de laatste jaren toch normaliter in monumentale versie te zien krijgen en waarmee Jan op mij bijzonder indruk maakte toen ik op zijn site een video bekeek van een indrukwekkende tentoonstelling in de New Yorkse galerie van Mike Weiss in 2012.

Ik heb me toen pas echt gerealiseerd hoe hij van wat ik normaliter als kitsch of ongebreideld vakmanschap beschouw, kunst maakt, schilderijen die je — wanneer je goed kijkt — doen watertanden, omdat dit hoogst zeldzame schilderkunst is. Het is oeverloos genieten van een orgie van kleuren, van licht en van schaduw. Het wordt met bewondering kijken hoe een kunstenaar van abstractie figuratie maakt en hoe de figuratie telkens weer wordt uitgedaagd.

Jan De Vliegher en abstracte schilderijen. Hij droomt ervan, ik weet het, maar de figuratie biedt hem natuurlijk ook een enorme vrijheid en ontiegelijk veel mogelijkheden bovendien om zijn liefde voor het schilderen bot te vieren.

De kunstenaar maakt zijn verf tot een licht vloeibare materie (ik heb nooit de switch van olieverf naar acryl gemerkt) en dat doet hij al altijd zelf. Dit is een weetje van mij dat meer dan dertig jaar oud is, want ik heb Jan De Vliegher bij William Wouters (Oost-Eeklo), in een lapidaire architectuur in het bos weten debuteren met volkomen abstracte schilderijen. Indrukwekkend grote abstracte schilderijen. Wat ik me herinner zijn vloeiende, monochrome composities. Hij moet een spatel of gigantische borstels hebben gehanteerd om de verf in golvende bewegingen op het doek aan te brengen. Het was dansen met verf. Er ging ook een soort kracht van uit. Een dynamiek.

Formalist

Jan De Vliegher zou echter vooral naam maken met zijn zogenaamd figuratief werk. Met zijn zeldzaam groot talent en dus met veel bravoure zet hij eigenzinnig en overtuigd vegen en toetsen neer op vaak bijzonder grote doeken. Krachtpatserij en metier gaan hand in hand. Ga je dichtbij kijken, dan zie je dat De Vliegher nog steeds behoorlijk abstract bezig is. Het is pas wanneer je afstand neemt dat er zich herkenbare beelden gaan vormen. De kunstenaar is zot van kleur, is verliefd op dat wat schilderen heet, op het spelen met licht en schaduw. Kunde, kennis en voeling gaan hand in hand en alleen  excelleren kan nog. Het thema is nooit de essentie. Het thema is een uitvlucht. Het gaat bij Jan De Vliegher om de formele kwaliteiten. In een interview met Vincent Zambrano noemt hij zich een formalist.

Durf ik doorheen het vertrouwde gegeven omtrent Jan De Vliegher kijken? Ja. Ik onderschat het niet. Zoveel vreugde, kleur, bravoure en goesting moet op z’n minst ook een schaduwkant hebben: wanneer komt, na zevenendertig jaar schilderen, dat ultieme meesterwerk? Of is het er al? En is er dan de drive om voort te doen? Ja. Omdat het een verslaving is. Het is raven met verf. Zonder verf wordt dat ons landje oogluikend toegestaan…

Het is ook piekeren en denken en proberen te weten of aan te voelen wat je op het doek moet laten en wat je weg moet vegen of weg kan denken, waar je stopt en hoever je kan gaan in het abstraheren. Niet om eventuele kopers te behagen, maar omdat hij vindt dat het zo hoort. De galerieën die zijn werk brengen (Zwart Huis in België, zijn vaste galeriehouder in Stockholm en die in Berlijn) denken daar misschien enigszins anders over, dat weet ik niet. Ik heb het ze nog niet gevraagd.

Jan De Vliegher, People (2021).

Compositie

Ik som even een aantal thema’s op die hij vaak repetitief behandelt: landschappen, waterpartijen in het groen, strandtaferelen, terrassen in vogelperspectief, reflecties in het water, architectuurelementen, vitrinekasten, kroonluchters, koi, glazen, borstbeelden, pluche beesten ... Bij al wat Jan De Vliegher schildert is zijn eerste preoccupatie de compositie! Meesterwerken van Pollock, Cézanne, Matisse en Rubens zullen maar weinig geheimen meer voor hem hebben. De Vliegher gaat zo in de act van het schilderen op, dat hij zich probleemloos even kan verliezen in een vijver met koi, verdwalen kan in een kasteelruimte, een landschap, een strook strand … Hij komt altijd wel op zijn poten terecht.

Jan De Vliegher schildert dus bijna alles. Sinds lang neemt hij zelf foto’s en schuwt hij het reizen niet om dat wat hem mateloos triggert ter plekke te gaan ervaren. Parijs, Wenen. Die foto’s gaat hij dan enigszins manipuleren en voor de meester in hem schilderfähig maken. Een print moet volstaan. Uitgangspunt. Er wordt niet gemengd op het palet. De kleuren heeft hij zelf vooraf klaargemaakt en tijdens dat prepareren begint het werk al te leven. De foetus is er. Wat op het doek zal komen zit dan al lang in zijn hoofd en in de act van het schilderen ziet en voelt hij wel hoe ver hij van zijn oorspronkelijke idee af kan wijken.

Jan De Vliegher schildert dat waar de meeste kunstliefhebbers en -kenners een beate bewondering voor hebben en waar anderen en ook bepaalde critici een beetje de neus voor ophalen: al te bravoureus, en dus ook niet wat leeg? Beantwoordt het werk aan de hunker naar verhaal? Of moet de kijker zich vergenoegen, verkneukelen in wat schilderkunst op zijn best is? Het thema speelt geen rol. Het is een alibi. Het gaat in wezen om verf, licht, schaduw en compositie.

Kleur, Jan De Vliegher wordt er vaak mee geassocieerd. En toch. In bepaalde reeksen is de monochromie nooit ver en ook dat is genieten: als het om architectuur gaat vaak, om borstbeelden en glas bijvoorbeeld.

Jan De Vliegher schildert op grandioze manier, maar is niet iemand die grote theorieën en gewichtigdoenerij van doen heeft. Toen ik laatst dat dik uur bij hem was, heb ik gekeken (ja, je geeft je ogen de kost bij zo iemand op bezoek), maar voorts is er gepraat en geluisterd. Naar wat hij over het voetbal zei, bijvoorbeeld, over ons beider botten die het sporten nog nauwelijks aankunnen en we hebben wat geroddeld. Gewoon. Over de kleine fijne kunstwereld waarin de meesten elkaar het licht in de ogen niet gunnen.

Omdat in mijn computerbestanden zo’n zestal recensies over Jan De Vliegher zijn werk zitten, had ik niet zo veel zin om vragen te stellen. Kijk en hou je mond. Laat kleur, licht en schaduw aan het woord, geniet ook van de energie die van elk werk afspat, in die oorverdovende stilte waarin ze resoneren. En probeer te zien. Ik was gewoon benieuwd, al toen ik dat indrukwekkende curriculum las, naar de meest treffende titel boven een recensie over zijn werk.

‘Painter between baroque and rock-‘n-roll’ heeft het gehaald. All credits to Sam.

Als verhalenverteller ben ik nu zo ongeveer klaar met dingen te formuleren omtrent een zeldzaam grandioos schilder die helemaal niet in verhalen is geïnteresseerd. Conservator Wim Lammertyn toont in het museum het werk van Jan De Vliegher omdat hij terecht van oordeel is dat het hoog tijd werd dat het oeuvre van zo’n klasbak eens in een Vlaams museum moest worden geëxposeerd. Als liefhebber van kunsten ben ik hem daar heel dankbaar voor.

Detail, foto: Veerle Verbeke.

Jan De Vliegher. Myriad Pursuits loopt nog tot 17 september in Mudel, Deinze.