In 2024 vinden er verschillende verkiezingen plaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, telkens met de bedoeling vertegenwoordigers aan te duiden die in onze plaats met elkaar onderhandelen en afspraken maken om het samen-leven te regelen. Er zijn twee kiesmomenten en vier of vijf stemmen uit te brengen, al naargelang je taalgroep. Waarom het allemaal zo ingewikkeld is, wordt in dit artikel uitgelegd. Het wordt een lesje Brussel voor beginners, maar het loont de moeite om dit nader te bekijken.
Op zondag 9 juni moeten kiezers (vanaf 18 jaar) de politici aanduiden die de volgende 5 jaar in het federale parlement en het Brussels parlement zullen zetelen en mogen geregistreerde kiezers vanaf 16 jaar ook kiezen voor het Europees parlement.
Mogen, niet moeten, want in tegenstelling tot de andere verkiezingen is er voor de Europese geen opkomstplicht meer. Die opkomstplicht werd overigens ook afgeschaft voor de Vlaamse gemeenteraadsverkiezingen, terwijl de Brusselse kiezer op 13 oktober nog wel een stem moet uitbrengen voor de 19 gemeentelijke besturen voor de komende 6 jaar. Nog anders is dat in Brussel geen provincieraad meer bestaat.
Verkiezingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verschillen om meerdere redenen van die elders in het land. Dat heeft alles te maken met de hoofdstedelijke rol van Brussel. Als hoofdstad was het niet alleen de plaats waar politici over de toekomst van het land onderhandelden en compromissen afsloten, Brussel speelde zelf ook een cruciale rol als strijdpunt tussen Nederlandstaligen en Franstaligen.
De eerste keuze die de Brusselse kiezer in het stemhokje maakt is een taalkeuze. Sinds het elektronisch stemmen moet immers eerst worden gekozen om de kieshandeling in het Nederlands of Frans uit te voeren.
Dat leidde in de loop van de geschiedenis tot de huidige ingewikkelde politieke structuur met beschermingsmaatregelen voor Brusselse Nederlandstaligen en een groot aantal politici in verhouding tot het aantal inwoners. Brussel telt meer lokale mandatarissen per inwoner of per vierkante kilometer dan andere Belgische steden of dan vergelijkbare steden elders in de wereld. Op dit moment zijn er 784 lokale verkozenen in Brussel (695 gemeentelijke en 89 gewestelijke) en na de verkiezingen van 2024 zal dat aantal nog stijgen.
Cruciaal daarbij is het besef dat de Brusselse instellingen zoals we die nu kennen, er ooit kwamen als onderdeel en resultaat van compromissen uit het verleden. De bedoeling was toen om de tegenstellingen tussen de gemeenschappen in het land te pacificeren.
Daarbij werden beschermingsmaatregelen voorzien voor de Franstalige minderheid op nationaal niveau en voor de Nederlandstalige minderheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De positie van de Nederlandstaligen in Brussel kan met andere woorden niet los gezien worden van de algemene politieke krachtsverhoudingen in Brussel en in de rest van het land. Nederlandstalige en Franstalige partijen nemen daarin ook vaak uiteenlopende standpunten in.
Bij het ontstaan van België in 1830 werd Brussel de hoofdstad van een land waar de machthebbers enkel Frans spraken – ook in de Vlaamse steden. De meerderheid van de bevolking sprak een plaatselijke variant van het Nederlands, maar zij hadden weinig te zeggen. Het zou duren tot na de Tweede Wereldoorlog vooraleer alle Belgen, mannen en vrouwen, stemrecht kregen.
Door deze democratisering en door de culturele emancipatiestrijd in Vlaanderen, werden taalrechten afgewongen en moest voortaan het onderwijs, de administratie en het gerecht in de streektaal worden georganiseerd. In het Noordelijke deel van België werd dat het Nederlands, in Wallonië Frans.
Maar in Brussel verliep dat anders. Als hoofdstad was en is Brussel een belangrijk symbool. Alle inwoners van het land moeten zich er zich welkom voelen en in de twee landstalen geholpen kunnen worden. De Brusselse agglomeratie kreeg daarom een tweetalig statuut, maar in de praktijk gebruikten de gemeentebesturen vooral het Frans en zorgden verfransingsmechanismen voor een taalverandering van de bevolking.
Volgens de talentelling van 1846 sprak nog ruim 67% van de Brusselaars meestal Nederlands. In 1947 was het aantal Nederlands-eentaligen verminderd tot 9,4%. Ongeveer de helft van de bevolking sprak toen de beide talen. Op een periode van 100 jaar was het taalbeeld van de inwoners van de 19 gemeenten die nu deel uitmaken van het tweetalig Brussels Hoofdstedelijk Gewest dus helemaal gewijzigd. Die taalswitch had verschillende oorzaken en grote gevolgen.
Tussen 1831 en 1930 was het inwonersaantal verdubbeld. Als hoofdstad zorgde Brussel voor veel tewerkstelling en dat trok werkzoekenden aan, voornamelijk inwijkelingen uit Wallonië. Voor de betere jobs in de administraties en bedrijven, moest je Frans spreken, dus ook Nederlandstalige ouders stuurden hun kinderen naar de Franstalige scholen om hogerop te geraken in het leven. Daardoor verfranste de Brusselse bevolking in snel tempo. Alleen de arbeidersklasse, die geen Frans nodig had, bleef de thuistaal behouden. De taalverschillen legden dus tegelijk sociale en economische verschillen bloot.
Door de bevolkingsgroei en door het verfransingsproces breidde de stad ook alsmaar verder uit en werden telkens meer Vlaamse buurgemeenten bij het tweetalige gebied betrokken. Dit gebeurde nadat bij een talentelling 50 % van de inwoners verklaarde Frans te spreken. Bij 30 % werden al taalfaciliteiten voorzien. De uitslag van de talentelling bepaalde het taalstatuut van de gemeente en zo breidde het tweetalige gebied alsmaar verder uit.
De Vlaamse beweging eiste dat er een einde kwam aan deze zogenaamde 'olievlek' en organiseerde acties, zoals massabetogingen en een boycot van de burgemeesters.
In het begin van de jaren 1960 werden de talentellingen afgeschaft, de taalgrens werd definitief vastgelegd en de Brusselse agglomeratie werd beperkt tot de huidige 19 gemeenten. Brussel werd zo een soort eiland omringd door gemeenten die in het Vlaamse gewest zijn ingedeeld.
De taalwetten van 1963 bepaalden de gelijkwaardige behandeling van beide officiële talen in de Brusselse administratie. Die administratie moest de tweetaligheid van de ambtenaar voorzien, terwijl voor de centrale administratie de dienst tweetalig moest zijn, eventueel met eentalige ambtenaren. Bij de aanstelling van nieuw personeel, werden taalvoorwaarden gesteld om de nieuw ingestelde taalkaders te respecteren. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht en de vicegouverneur moesten voortaan de toepassing van de taalwetgeving controleren, maar stelden nogal wat inbreuken vast.
Taalwetten moesten de tweetaligheid van de hoofdstad garanderen voor de Nederlandstalige minderheid, zoals op Belgisch niveau ook beschermingsmaatregelen werden voorzien voor Franstaligen. De toepassing ervan bleef echter vaak uit door onwil van de Fransgezinde gemeentelijke besturen. Vooral bij benoemingen van het gemeentelijk personeel en in de ziekenhuizen waren er veel overtredingen van de taalwetgeving. Dat is vandaag nog steeds zo. In 2022 bijvoorbeeld, beantwoordde slechts 16,1% van de behandelde dossiers van de vicegouverneur aan de taalwetgeving.
De toenemende spanningen tussen de gemeenschappen in de jaren 1960, hadden de unitaire partijstructuren van de drie grote politieke families (Socialisten, Christendemocraten en Liberalen) op hun grondvesten doen daveren.
Het had ook gezorgd voor het ontstaan van een nieuwe regionale politieke partijen: Franstaligen voelden zich door de wetgever benadeeld en richtten in 1964 het Front Démocratiques des Francophones (FDF) en in 1968 het Rassemblement Wallon (RW). De eerste is de voorloper van het huidige Démocrate Fédéraliste Indépendant (DéFI). De tweede hield in 1986 op te bestaan na de overstap van enkele kopstukken naar de liberale PRL. Het FDF wilde de uitbreiding van Brussel tot een groter stadsgewest. Volgens FDF moest er terug een grotere taalvrijheid komen en de pariteit1 in de Brusselse politieke instellingen moest worden afgeschaft.
Een Vlaamse drukkingspartij bestond al sinds 1954, namelijk de Volksunie. Die kreeg eveneens midden jaren 1960 de wind in de zeilen en werkte vooral als zweeppartij om de traditionele partijen aan te sporen de Vlaamse eisen mee op te nemen.
FDF, de Volksunie en de communautaire spanningen in het algemeen zorgden ook voor druk op de toen nog unitaire Belgische partijen. Binnen de Brusselse afdelingen van socialisten, liberalen en christen-democraten leidden de onenigheden tussen de taalgroepen tot het uiteenvallen in taalvleugels, nog voor de partijen op nationaal vlak splitsten. De Brusselse socialisten kregen te kampen met dissidente ‘Rode Leeuwen’ en binnen de liberale partij ontwikkelde zich een gelijkaardige Vlaamse formatie, de Blauwe Leeuwen genoemd. Bij de christendemocraten werd nog iets langer getracht om de partij bijeen te houden in Brussel, terwijl die nationaal al in 1968 uiteen viel door de kwestie Leuven.
Deze ontwikkelingen zorgden in Brussel voor een toename van het aantal partijen en maakte het vormen van coalities na verkiezingen nog moeilijker.
Met deze slogan drukten Vlaamse politici hun verwachtingen uit ten opzichte van Brussel als hoofdstad, maar bevestigden ze ook het belang dat zij aan Brussel hechtten. Dat uitte zich in 1984 in de keuze voor Brussel als hoofdstad van Vlaanderen en ook in investeringen in gemeenschapsbevoegdheden zoals het Nederlandstalig onder wijs en culturele voorzieningen. Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heeft een aandeel van meer dan 20% Brusselaars en trekt ook vele anderstalige kinderen aan. De positie van het Nederlands in Brussel is in positieve zin gewijzigd, mede door de sterkere Vlaamse arbeidsmarkt.
Brussel werd verder de hoofdstad van de Franstalige Gemeenchap, van Europa, de hoofdzetel van de NAVO en van veel andere internationale instellingen. Dagelijks verdienen vele inwoners van Vlaanderen en Wallonië hun boterham in Brussel. De economische verstrengeling wordt duidelijk als we de cijfers bekijken: er pendelen dagelijks ca. 400.000 werknemers naar Brussel. Daarvan komt bijna 70% uit Vlaanderen. Ook andersom trekt de werkgelegenheid in de Vlaamse randgemeenten alsmaar meer Brusselse werkkrachten aan. In 2021 waren dat er zo’n 56.000, onder meer in en om de luchthaven van Zaventem.
Ook vandaag wordt de positie van de Nederlandstaligen in de Brusselse politieke instellingen in vraag gesteld. Dat heeft vooral te maken met de huidige demografische context. Zowat drie op de vier Brusselaars heeft een herkomst in het buitenland en zowat 189 verschillende nationaliteiten zijn er vertegenwoordigd.
De BRIO-taalbarometer toont een stijging van het aantal meertaligen in Brussel aan, evenals een taalgebruik aangepast aan de context. Daarbij rukt het gebruik van het Engels op. Een derde van de Brusselaars groeide op in een gezin waar thuis geen Nederlands of Frans werd gesproken. Die superdiversiteit zet de tweedeling van de instellingen onder druk. Om de nieuw ingeweken Brusselaars bij de besluitvorming te betrekken, kwam er een uitbreiding van het stemrecht, maar ook die discussie was communautair gekleurd.
De vraag naar meer waarborgen voor de Brusselse Vlamingen klonk luider toen het dossier van het stemrecht voor niet-Belgen op de politieke agenda kwam. De Vlaamse partijen vreesden in Brussel en in de rand nog meer in de verdrukking te geraken, ervan uitgaande dat niet-Belgen eerder voor Franstalige partijen zouden stemmen. Ze vroegen daarom zowel in de gemeenteraden als in het Brussels parlement een vaste verdeelsleutel van éénderde Nederlandstaligen en tweederde Franstaligen.
België had het Verdrag van Maastricht mee goedgekeurd dat de uitbreiding van het kiesrecht voor EU -inwijkelingen voorzag, maar de beslissing om dat ook toe te passen werd telkens uitgesteld. Dat zorgde zelfs voor een veroordeling van België door het Europees Hof van Justitie. Op 29 oktober 1998 werd de grondwetsherziening die het zogenaamde Euro-stemrecht mogelijk maakt dan toch goedgekeurd. Vanaf 2000 mochten alle burgers van een Europese lidstaat, deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente van hun verblijf.
De drempels om zich op de kieslijst te registreren, bleken echter groot. Minder dan 10 procent van de potentiële EU-kiezers schreef zich in 2000 in, waarmee ze amper 2 procent van het totale aantal uitgebrachte stemmen vertegenwoordigen. Die verhouding is nu nog steeds onbeduidend. In 2004 kregen ook de inwoners met de nationaliteit van niet-EU landen stemrecht, bij een ononderbroken wettelijk verblijf van vijf jaar in België en op voorwaarde dat ze zich als kiezer registreerden. Die registratie leverde opnieuw nauwelijks 10 procent van de potentiële niet-EU kiezers op. De vrees van de Nederlandstaligen om door de uitbreiding van het stemrecht verder geminoriseerd te worden, bleek dus onterecht.
In het debat speelden communautaire, maar ook politieke motieven. Dat precies Brussel, hoofdstad van Europa, zo lang treuzelde met de goedkeuring of afwijkingen van het verdrag zou vragen voor de Brusselse Vlamingen, zou niet goed zijn voor het imago van de stad.
In Brussel stemt men ‘anders’, vooral door de specifieke kiesregeling voor het gewest, maar men stemt er ook ‘anders niet’. Het aantal kiesgerechtigden dat niet komt opdagen bij de verkiezingen en het aantal blanco stemmers is in Brussel hoger dan elders.
Verder is het een gewest met veel niet-Belgen, die niet automatisch kiesgerechtigd zijn. Het merendeel neemt niet de moeite om zich als kiezer te laten registreren en dus wordt de stem van deze Brusselaars niet gehoord.
Brussel is ook een jong gewest, met veel Brusselaars jonger dan 18 jaar, wier stemmen evenmin meetellen.
Om te begrijpen waarom er door Nederlandstalige partijen zo wordt gehecht aan sluitende garanties, staan we even stil bij de agglomeratieraad. Bij de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 werd immers teruggegrepen naar de voor de Agglomeratieraad vastgelegde verhoudingen en beschermingsmechanismen. Die vormden een onderdeel van de grondwetsherziening van 1970 en deel van een ruimer compromis, waarop werd verdergebouwd.
De nadruk lag er eveneens op samenwerking tussen de twee gemeenschappen en dit onder voogdij van de nationale overheid. Pariteit in het college – op de voorzitter na – de indeling in taalgroepen en een alarmbelprocedure moesten de positie van de Nederlandstaligen beschermen.
Ondanks het feit dat de pariteit in de ministerraad, om aldaar minorisering van de Franstaligen tegen te gaan, ook in de grondwet was ingeschreven en beide evenwichten duidelijk met elkaar verbonden waren, bleef het FDF de beschermingsmaatregelen voor de Nederlandstaligen in Brussel als een inbreuk zien op het systeem van de evenredige vertegenwoordiging en dus op de democratie en de vrijheid.
Op 21 november 1971, veertien dagen na de parlementsverkiezingen vonden de agglomeratieverkiezingen plaats. Het Rassemblement Bruxellois, een politieke bundeling van FDF-ers en Franstalige liberalen, zette Nederlandstalige, maar geen Vlaamsgezinde kandidaten op hun lijsten. Het Rassemblement Bruxellois (RB ) behaalde een klinkende overwinning met 49,2% van de stemmen. Van de 83 agglomeratieraadszetels bekwam dit francofoon kartel er 42, waarvan 11 zogenaamde ‘valse’ of ‘FDF -Vlamingen’.
Binnen de Nederlandse taalgroep, die in totaal 30 zetels innamen, konden deze 11 verhinderen dat een tweederde meerderheid, nodig om de alarmbelprocedure in te schakelen, tot stand kwam. De procedures, uitgewerkt om de minderheidspositie van de Vlamingen te beschermen, werden bijgevolg volledig uitgehold. Deze wetenschap zou de Vlamingen er toe brengen in latere onderhandelingsrondes over de invulling van de gewestelijke organen waterdichte maatregelen op te eisen inzake hun vertegenwoordiging. Na de agglomeratieraadsverkiezingen van 1971 zouden er nooit meer nieuwe verkiezingen voor dit orgaan worden georganiseerd.
De Brusselwet of de ‘bijzondere wet betreffende de Brusselse instellingen’ van 12 januari 1989 vormde de hoofdstedelijke agglomeratie om tot een derde gewest, met een eigen rechtstreeks verkozen parlement en een regering voor gewestmateries.
Brusselaars kunnen sinds 1989 stemmen voor een eigen parlement. Bij de gewestelijke verkiezingen worden de partijen ingedeeld in twee taalgroepen of kiescolleges. Er kunnen zowel Nederlandstalige als Franstalige kandidatenlijsten voorgedragen worden. De Brusselse kiezer is geheel vrij om te kiezen voor welke taalgroep hij wil stemmen. Die keuze is er niet voor de kandidaten die op de lijst willen staan. Zij moeten vooraf verklaren in welke taal ze de eed afleggen en kunnen niet meer van taalgroep veranderen.
Voor je er op een politieke partij kan stemmen of op een kandidaat, moet je dus eerst een taalgroep kiezen. Ongeacht of er nu meer of minder stemmen op worden uitgebracht, het aantal verkozenen per taalgroep blijft hetzelfde. Van de 89 zetels van het Brussels parlement zijn er 72 voorzien voor Franstalige lijsten en 17 voor verkozenen op Nederlandstalige lijsten.
Die verhouding werd vastgelegd in 2001 als onderdeel van het Lambermontakkoord en kwam er om de politieke aanwezigheid van de Nederlandstalige Brusselaars te garanderen en hen voldoende te kunnen betrekken bij het beleid in Brussel. Dit was een correctie op het systeem zoals dat bij het ontstaan van het Brussels parlement bestond. Een vast aantal zetels werd bepaald en er kwam ook een systeem om de blokkering door één van beide taalgroepen te verhinderen. Bij de laatste verkiezingen was immers de angst ontstaan dat het Vlaams Blok een meerderheid zou bekomen in de Nederlandse taalgroep en zo het Brusselse pacificatiemodel zou kunnen doen mislukken.
Om de machtsdeelname te waarborgen, werden naast het kiessysteem nog andere mechanismen uitgewerkt gaande van het systeem van poolvorming per taalgroep, de pariteit op het niveau van de raad, de consensusregel, de alarmbelprocedure en de gewaarborgde bevoegdheidspakketten. De Brusselse regering moet ook een meerderheid hebben in beide taalgroepen, met andere woorden, beide taalgroepen kunnen de vorming van een regering blokkeren.
Een Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissie werden geïnstalleerd om de persoonsgebonden materies van de betrokken gemeenschap te behandelen. Voor de regeling van de bicommunautaire aangelegenheden zijn er eveneens overlegen coördinatieorganen, waarin de Nederlandstaligen over een vetorecht beschikken. Deze tegemoetkomingen vormden een onderdeel van een compromis, waarbij ook aan Franstalige kant toegevingen werden gedaan.
De Brusselse regering bestaat uit 5 ministers die worden bijgestaan door 3 staatssecretarissen. Op de minister-president na, zijn er evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers. Minstens één staatsecretaris is Nederlandstalig. De notie ‘pariteit’ in de Brussels Hoofdstedelijke Regering kan dus worden gerelativeerd. Franstaligen bekomen 5 functies ten opzichte van 3 voor de Vlamingen.
Het relatief hoge aantal parlementsleden en regeringsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in vergelijking met het Waalse en het Vlaamse Gewest, was destijds een toegeving naar Nederlandstaligen toe om een minimumdeelname van Vlamingen aan het beleid te garanderen. De Brusselwet moest voorzien in de gelijkwaardige betrokkenheid en inspraak van beide gemeenschappen in het beleid. Deze correcties op het systeem werden door Franstalige politici betwist en democratisch deficitair genoemd, hoewel zij ook dergelijke beschermingsmaatregelen genieten op nationaal vlak.
Na de eerste gewestelijke verkiezingen van 18 juni 1989, vonden nog zes van deze verkiezingen plaats. In 2024 wordt voor de zevende keer gekozen voor het Brussels parlement. Het aantal stemmen op de Vlaamse lijsten was in 1989 15,3% en in 2019 eveneens. Tussendoor varieerde het aantal met 11,2 in 2009 als laagste cijfer.
Sinds 2001 is het totale zetelaantal voor Vlaamse partijen in het parlement niet meer afhankelijk van het aantal stemmen, maar die bepalen nog wel de onderlinge sterktes tussen de partijen. Die krachtsverhoudingen kunnen geheel anders zijn dan in het Vlaams parlement. Dat maakt dat in de Nederlandse taalgroep in Brussel en in de Vlaamse Gemeenschapscommissie een andere meerderheid tot stand kan komen dan in de Vlaamse regering. Bij de laatste verkiezingen van 2019 was Groen de grootste Vlaams-Brusselse partij met ca. 20% van de stemmen, gevolgd door N-VA (ca. 18%) en open vld en one.brussels-sp.a elk met ca. 15%.
Wordt bij de verkiezingen voor het Brussels parlement op een Nederlandstalige partij gestemd, dan krijgt de kiezer vervolgens nog een extra stemmogelijkheid. Hij mag in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest immers ook mee de 6 Brusselaars bepalen die in het Vlaams Parlement zullen zetelen. Om de band met Brussel te versterken werd deze vaste vertegenwoordiging van Brusselaars in het Vlaamse Parlement voorzien. De 6 vertolken er de belangen van Brussel en van de Brusselse Vlamingen.
Een van die Brusselaars wordt ook de minister bevoegd voor Brussel in de Vlaamse regering. Die Vlaams-Brusselse parlementsleden mogen in de plenaire vergadering enkel stemmen over gemeenschapsaangelegenheden, niet over gewestbevoegdheden, omdat ze niet in het Vlaamse Gewest wonen.
Het staat Franstalige kiesgerechtigden ook vrij om voor de Nederlandse taalgroep te kiezen en zelfs mee de samenstelling van het Vlaams parlement te bepalen. Bij de laatste gewestverkiezingen konden Brusselse partijen als Agora of Be.One ook Franstalige Brusselaars aantrekken. Mogelijk was het bij sommige van hen ook de bedoeling om met hun stem te helpen vermijden dat een Vlaamsnationalistische partij de grootste werd?
De 150 parlementszetels in de Federale Kamer van Volksvertegenwoordigers worden verkozen per kiescollege en dat aantal zetels wordt vastgelegd afhankelijk van het aantal inwoners. De taalverhouding is afhankelijk van de stemming.
Bij de laatste parlementsverkiezingen in 2019 waren er 87 Nederlandstaligen verkozen tegen 63 Franstaligen, een vrij stabiele verhouding, maar dat aantal kan in principe variëren door de resultaten in Brussel. Daar zijn sinds de laatste verkiezing 15 kamerzetels te verdelen. In 2024 worden dat er 16. Sinds de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde gaan die zetels vrijwel allemaal naar kandidaten op Franstalige lijsten gaan. Dat kunnen in principe ook Nederlandstalige kandidaten zijn, maar hier zijn geen zetels gegarandeerd.
De eis voor de splitsing van BHV vormde lange tijd het sluitstuk in de communautaire strijd, omdat voordien Franstalige Brusselse kandidaten tot in de Vlaamse rand propaganda konden voeren en stemmen ronselen. Het systeem bezorgde hetzelfde voordeel aan de Nederlandstalige Brusselaars, die door stemmen uit de randgemeenten vaak een duwtje in de rug kregen.
Sinds de splitsing van het kiesarrondissement halen de Nederlandstalige lijsten apart nog amper de kiesdrempel (5%). Het had als effect dat bij de laatste parlementsverkiezingen in 2019 twee Nederlandstalige kandidaten zich op een Franstalige lijst lieten verkiezen: Tinne Van der Straeten van Groen en Maria Vindevoghel van PTB/PVDA. Een andere strategie zou kunnen zijn dat Vlaamse partijen in Brussel in kartel2 naar de kiezer trekken, maar dan moeten eerst politiek-ideologische tegenstellingen kunnen worden overwonnen.
Op het niveau van het Gewest is voor de Nederlandstalige gemeenschap een gegarandeerde vertegenwoordiging voorzien, maar hun situatie in de Brusselse gemeenten is het meest fragiel.
In de loop van de jaren werden verschillende politiek-electorale strategieën gehanteerd om de aanwezigheid te verhogen. Afhankelijk van de lokale politieke situatie en het moment werd geopteerd voor een plaats op de ideologische Franstalige zusterpartij, op een gezamenlijke tweetalige lijst, voor lokale samenwerkingen, bijvoorbeeld de burgemeesterslijsten of gemeentebelangen, dan wel voor kartellijsten met uitsluitend Nederlandstalige kandidaten, de Vlaamse eenheidslijsten.
Algemeen bleef het aantal Vlaamse verkozenen in deze periode schommelen tussen de 11 en 13%, wat redelijk stabiel kan genoemd worden.
Tussen de gemeenten onderling waren er steeds grote verschillen en niet in alle gemeenten werden Vlaamse kandidaten verkozen, laat staan dat er een Vlaamse schepen werd geïnstalleerd. De westelijk gelegen gemeenten Anderlecht, Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren en Koekelberg liggen qua Vlaamse politieke aanwezigheid in de gemeenteraden boven het gemiddelde.
Aan de zuidelijke en zuid-oostelijke zijde van het gewest heersen francofone partijen en daar zijn de resultaten van de Vlamingen dan ook omgekeerd evenredig. Het gaat om de gemeenten Vorst, Ukkel, WatermaalBosvoorde, Oudergem, Sint-Gillis, Elsene en Etterbeek met nauwelijks Vlaamse verkozenen.
De noordelijke gemeenten vertonen een verspreid beeld. In Brussel en Sint-JansMolenbeek schommelt het aandeel rond het gemiddelde, overigens ook in Sint-Pieters-Woluwe. Schaarbeek en Sint-Lambrechts-Woluwe sluiten qua Vlaamse politieke vertegenwoordiging dan weer aan bij de zuidelijke gemeenten.
In Brussel-Stad, Evere, Jette, Etterbeek, Koekelberg, Oudergem en Sint-Joost-ten-Node is het percentage Vlamingen in de gemeenteraden afgenomen sinds de verkiezingen van 1970. Dat jaar zorgden de lokale verkiezingen in Brussel voor een schok. Het FDF werd de belangrijkste electorale kracht in de Brusselse agglomeratie. De FDF-lijsten haalden een gemiddelde van 28% van de stemmen in de 19 gemeenten en in 4 gemeenten leverde FDF de burgemeester.
Om bij de volgende verkiezingen het verlies in de gemeenten te beperken kwamen in 1976 Vlaamse eenheidslijsten op in bijna alle Brusselse gemeenten. De samenwerking van alle Nederlandstalige gemeentelijke politici in Brussel over de ideologische grenzen heen, was bevestiging van de Nederlandstalige gemeenschap als politieke eenheid.
Eerder was dit groeiend politiek bewustzijn al tot uiting gekomen tijdens het Congres van de Brusselse Vlamingen (1975). De strategie van de Vlaamse Beweging in Brussel was er tot dan toe vooral op gericht via de uitbouw van culturele verenigingen de Vlaamse aanwezigheid in stand te houden.
Vanaf het midden van de jaren 1970 worden de inspanningen dus meer op politiek niveau getild en worden de Vlaamse partij-afdelingen in Brussel structureel uitgebouwd. In 1976 behalen de Vlamingen precies evenveel verkozenen als 6 jaar eerder (iets meer dan 12%). De strategie van de Vlaamse lijsten werd gaandeweg opgegeven en vooral socialisten en liberalen van beide taalgroepen gaan in de gemeenten opnieuw samenwerken.
De keuzes van de lokale politici waren afhankelijk van de communautaire spanning of kalmte op het nationale plan, maar algemeen wegen in de meeste gemeenten de klassieke politieke thema’s zwaarder door dan de taaltegenstellingen. Die bepaalden evenzeer het stemgedrag. Plaatselijke zwaargewichten, lokale belangen en situaties en de traditioneel sterke inplantingen van bepaalde partijafdelingen, kleurden er veeleer het lokale beleid. Het zogenaamde burgemeestereffect speelde daarbij ook een rol. Verkiezingsresultaten kunnen dan ook moeilijk louter worden gezien als een graadmeter voor de taalverhoudingen in Brussel.
In de 19 gemeenten is de betrokkenheid van de Vlamingen bij het bestuur afhankelijk van de resultaten van de verkiezingen. De Brusselwet van 16 juni 1989, voorzag echter ook een aanpassing van de gemeentewet om aan een schepencollege dat nog geen Nederlandstalige vertegenwoordiger telt, een Nederlandstalige 'extra' schepen toe te voegen. De gemeenten die daar op ingingen, kregen een financiële compensatie.
Toch waren niet alle gemeenten meteen overtuigd om dit Artikel 279 toe te passen en beide taalgemeenschappen in het college op te nemen. Na de recentste lokale verkiezingen van 2018 werd in alle 19 Brusselse colleges wel een Nederlandstalige schepen geïnstalleerd.
Deze regeling had de bedoeling om de inspraak van Nederlandstaligen te bevorderen, maar indien er al een Nederlandstalige schepen in het college aangeduid was, dan kon het extra-mandaat ook naar een Franstalige gaan.
Het facultatieve karakter van deze wet wordt ook door de bepalingen omtrent de taalaanhorigheid benadrukt. In de kandidaatstellingsformulieren is het niet ‘verplicht’ om de taal van de kandidaat aan te duiden en de mechanismen om de taalaanhorigheid vast te stellen zijn evenmin sluitend. De uitbreiding geldt slechts voor de duur van de periode, waarvoor de gemeenteraad die de beslissing nam, verkozen werd. Het buitengewone schepenmandaat moet door de betrokken gemeenteraad dus na iedere verkiezing opnieuw worden gestemd.
Deze schepenen worden onder de raadsleden verkozen bij geheime stemming en met een volstrekte meerderheid tijdens de eerste bijéénkomst van de nieuwe raad. Net als de gewone schepenen dienen zij bij de beëediging trouw te zweren aan de Koning en gehoorzaamheid aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en dit in het Nederlands, het Frans of in beide landstalen.
Naargelang de soort van verkiezing, mogen andere kiezers deelnemen. Het kiezerskorps is in principe het grootst bij de Europese verkiezingen. Daar mag in 2024 voor de eerste keer iedereen van 16 jaar en ouder mee stemmen. Maar de deelname aan die verkiezing is dus niet verplicht.
Bovendien zijn er enkele hindernissen ingebouwd. Als Belg kom je automatisch op een kieslijst terecht, maar dat is niet zo voor inwoners uit een van de EU-landen. Zij moeten zich vooraf inschrijven als kiezer. Inwoners met een andere nationaliteit van buiten de EU moeten 5 jaar of meer in België wonen vooraleer ze mogen gaan stemmen.
Deze regels zijn dezelfde in de rest van het land, maar toch is de situatie in Brussel weer anders. De mogelijke impact is in Brussel immers veel groter omwille van het groter aantal niet-Belgen.
Verschillende argumenten van morele, sociale en historisch-maatschappelijke aard worden aan Nederlandstalige kant gebruikt om de gegarandeerde aanwezigheid van de Vlamingen in Brussel te verantwoorden.
Er is de koppeling met de bescherming van de Franstalige minderheidspositie op nationaal niveau, wat deel uitmaakte van een compromis uit het verleden. Daar aan morrelen, brengt in de debatten zelfs het voortbestaan van België ter sprake.
De redenering dat Brussel de hoofdstad is van een land waar de Nederlandstaligen de meerderheid uitmaken, maakt het maar logisch dat ook de Nederlandstaligen er inspraak krijgen, ook als dat via een speciaal beschermd statuut moet. Bovendien leert de geschiedenis dat de meeste bewoners van de 19 gemeenten van het gewest een eeuw geleden Nederlands spraken.
Door de opeenvolgende staatshervormingen kreeg Brussel een eigen dynamiek en het gewest draait meer en meer op zich. Het blijft wel de hoofdstad van het land en ook van Vlaanderen. Vlaanderen koos voor Brussel als haar hoofdstad, wat zich uit in een sterke politieke en economische verstrengeling. Er wordt ruim geïnvesteerd in de gemeenschapsbevoegdheden.
En dat loont. Het Nederlandstalig onderwijs en de taalcursussen van het Huis van het Nederlands zorgden er mee voor dat het Nederlands in Brussel aantrekkelijker werd. Daarbij speelt ook de economische uitstraling van Vlaanderen een rol. Op de arbeidsmarkt is de kennis van het Nederlands een belangrijke troef.
Langs Franstalige zijde wordt geargumenteerd dat de representatieve organen ook taalrepresentatief moeten zijn. In hun argumentatie vormt de ‘democratie’ het uitgangspunt. Er kan niet worden afgestapt van het ‘one man, one vote-principe’. Daarbij wordt ook de maatschappelijke realiteit en de efficiëntie van bestuur ingeroepen.
Dat laatste argument is er ook aan Nederlandstalige kant met het pleidooi om de politieke organisatie in het gewest te rationaliseren en het gemeentelijke niveau af te schaffen, net als in andere grootsteden gebeurde. Nu is de concentratie politici er groter dan elders, wat ook een grote financiële kost met zich mee brengt. De fusie van de 19 Brusselse gemeenten is echter onbespreekbaar voor Franstaligen.
Elke (kies)wetgeving is het resultaat van de politieke machtsverhoudingen van het moment. Of de bestaande garanties voor de Brusselse Vlamingen zullen standhouden, hangt bijgevolg af van de resultaten van de verkiezingen en van het politieke gewicht en de prioriteiten die de Vlaamse en Franstalige partijen hieraan geven.
Het huidige representatief systeem is een gecorrigeerd systeem, maar niet alleen voor de Brusselse Vlamingen of voor de Franstalige Belgen. Om de vrouwelijke aanwezigheid in de politiek te verhogen, voorziet de Grondwet de verplichting om plaatsen op de kieslijsten voor te behouden voor vrouwen. Ook in de schepencolleges dienen mannen en vrouwen vertegenwoordigd te zijn. Die maatregelen zijn er om de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.
Verder kenmerkt een democratie zich ook door hoe ze met minderheden omgaat. Doorheen de verschillende stappen in het staatservormingsproces en als gevolg van de pacificatiepolitiek van de grote pacten werden in de Belgische wetgeving verscheidene regelingen overeengekomen om de inspraak van minderheden te garanderen.
De ‘zuivere’ democratie wordt in de politieke praktijk en in de huidige politiek instellingen dan ook slechts benaderd.
Ann Mares (1967) is doctor in de hedendaagse geschiedenis, was wetenschappelijk medewerker van het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO) en is directeur van het Archief voor Nationale Bewegingen (ADVN).
Nog meer weten? Bij AMVB kan je tussen 26 april en 31 oktober de tentoonstelling "50 jaar kiezen voor Brussel - Waarom stemmen belangrijk is" bezoeken.