Tijdens de eerste corona-lockdown werd het soms als een geneugte voorgesteld: tijd krijgen om stil te staan bij het leven, bij jouiw leven. Het recht om je te vervelen, om niets te doen. Maar ook sloeg de verveling toe. Jongeren wisten met zichzelf geen blijf, volwassenen wisten niet meer wat ze voor hun kinderen moesten verzinnen om ze ‘bezig te houden’. En dan hadden we in het Westen nog de luxe om ons te vervelen. Wat als je te arm bent om je te vervelen, want jouw passie is plots een gevaar voor de samenleving? Of wat als je in een van de essentiële sectoren aan de slag bent en na anderhalf jaar onder de stress of de werkdruk onderuit bent gegaan en nietsdoen het enige is wat je nog kan?