2023-2

Een deel van Maghiel Van Crevels academisch onderzoek richt zich op de poëzie van van binnenlandse arbeidsmigranten in China. Ze pennen hun ervaring met armoede en uitbuiting neer en zwengelen daarmee de Chinese poëziescene aan. Hoogleraar Chinese taal- en letterkunde Van Crevels stelt je voor aan die zogenaamde 'sappeldichters'.

In januari 2017 kreeg ik een e-mail van Mu Cao. Ik was toen in Yunnan, in Zuidwest-China. Ik kende zijn gedichten, maar had hem nooit ontmoet. Hij schreef dat hij op social media gezien had dat ik veldonderzoek deed naar Chinese poëzie, onder andere het werk van binnenlandse arbeidsmigranten. Dat zijn een slordige driehonderd miljoen mensen die sinds de jaren 1980 de brandstof leveren voor het Chinese Wirtschaftswunder, zonder daar zelf noodzakelijk beter van te worden. Als bouwvakkers, fabrieksarbeiders, schoonmakers, koeriers, sekswerkers en ga zo maar door. Hun verhaal begint met de trek van platteland naar stad, en als het meezit gaat het over opwaartse mobiliteit. Maar meestal gaat het over armoede, uitbuiting, discriminatie, beschadiging, wurgcontracten, rechteloosheid, bestaansonzekerheid. En sommige van die mensen gieten dat verhaal in gedichten.

Dat zijn de ‘sappeldichters’ (Chinees: dagong shiren), een vertaling die semantisch klopt maar het moet hebben van een ouderwets woord en de punch van de bronterm mist. De ‘sappelverzen’ (dagong shige) hebben hun wortels in de jaren 1990 en zijn de afgelopen twintig jaar tot bloei gekomen. Het internet en vooral de smartphone hebben een sleutelrol gespeeld bij de vorming van een gemeenschap rondom dit soort poëzie (er is ook sappelproza, maar dat is minder prominent). Die stroomt door allerlei kanalen: personeelsblaadjes in fabrieken, blogs en social media, onofficiële of ‘ondergrondse’ tijdschriften, maar ook officiële uitgaves bij gerenommeerde huizen.

Mu Cao (1974) is de eerste dichter in de Volksrepubliek China die openlijk homo is. Hij kwam in 2000 uit de kast met gedichten die verschenen in zo’n onofficieel tijdschrift, een medium dat het gezicht van de dichtkunst in China in hoge mate bepaalt. Tegen mij zei hij, eerst in die mail en later in een interview, dat zijn coming out ertoe heeft geleid dat hij in een hokje is gestopt. Dat hem een etiket is opgeplakt: kijk, dit is de homodichter. En dat hij daardoor onzichtbaar blijft als sappeldichter, terwijl hij dat net zo goed is. Dat hij bovendien meer recht van spreken heeft dan degenen die wél bekend zijn geworden als sappeldichters. Want, aldus Mu Cao, die zijn ingekapseld door de overheid en presenteren een opgepoetste versie van het sappelaarsbestaan. Daarin ontbreken de ergste gruwelen, zoals de mensonterende toestanden in zogeheten zwarte fabrieken – waar Mu Cao dus wél over schrijft. Arbeiders die zestien uur per dag afgebeuld worden en die daardoor het vermogen tot seksuele opwinding verliezen. Die hun identiteitskaart moeten inleveren bij het management, waardoor ze in feite gevangen zitten.

Mu Cao

Mu Cao schuwt het grote gebaar niet. Dat iedereen die erkenning krijgt als sappeldichter ingekapseld zou zijn door de overheid is gewoon niet waar, en hij is niet de enige die schrijft over dit soort misstanden. Wél waar is dat Mu Cao in China onzichtbaar is, als wat voor soort dichter dan ook, of in ieder geval dat de censuur hem weghoudt uit het officiële circuit. (Die censuur is uitermate effectief. De richtlijnen zijn vaag, en de sancties zijn snoeihard voor wie in die nevel een misstap begaat. Dat leidt tot systematische zelfcensuur door uitgevers, redacteuren en auteurs.) Dat hij niet officieel kan publiceren is inderdaad omdat hij openlijk homo is en omdat hij onrecht aan de kaak stelt in woorden die nietsontziend zijn, taboedoorbrekend, bijtend, grof – en omdat hij de Macht voor schut zet. Zo vertelt het clowneske ‘Boefje A Xing’ hoe ‘oom agent’, belichaming van die Macht, zich anaal laat nemen door een verse arrestant.

Mu Cao is dus een politiek dichter in de brede zin des woords. Het onrecht dat hij schetst blijft niet beperkt tot homofobie of de beproevingen van de arbeidsmigrant. Het gedicht hieronder, uit 2002, illustreert dat. Context: in de vroege jaren 1990 konden inwoners van de provincie Henan hun bloedplasma verkopen, in een commercieel programma onder auspiciën van de overheid. Zowat drie miljoen mensen deden mee, vooral arme boeren. Het bloed van verschillende deelnemers ging samen in één en dezelfde centrifuge om het plasma te onttrekken en vervolgens van daaruit terug de aderen in. Het resultaat was dat naar schatting tussen de één en anderhalf miljoen mensen besmet raakte met hiv, en dat in een tijd waarin van medicatie nog nauwelijks sprake was, in een omgeving met zwakke gezondheidszorg. Het ging dus om een financieel gemotiveerde medische misdaad met rampzalige gevolgen. De tekst noemt één hoofdrolspeler bij naam, die klokkenluider was: Wan Yanhai, activist voor de rechten van hiv/aids-patiënten en de LHBTQ+-gemeenschap.

Komt dat zien, de aidsdorpen

Ben je wel eens in Henan geweest?
Ben je wel eens in de aidsdorpen van Henan geweest?
Als je zelf nog leeft
moet je echt eens zo’n reisje maken
Voor de Grote Muur moet je een kaartje kopen
Voor de Tai-berg moet je een kaartje kopen
Voor Suzhou voor Hangzhou voor alle attracties
Voor alle nationale parken
eerst een kaartje en dan pas klauteren flaneren rondkijken

In de aidsdorpen van Henan zijn geen kaartverkopers
maar wel meer aidslijders
dan dieren in de dierentuin van Beijing
Zoek op de kaart spoorlijn van Beijing naar Guangzhou
stap uit bij Zhumadian en je bent er zo
De aidslijders hier zijn wel anders dan in Amerika
De vrouwen hebben echt de hoer niet gespeeld
en de mannen zijn al helemaal geen hoerenlopers
Ze geven bloed voor geld om de monden thuis te voeden
Ze geven bloed en dus krijgen ze aids

Je hebt vast achteloos zo’n fototoestel om je nek
Wat denk je van een plaatje met een aidsbaby?
Of een handje kille gele aarde op het graf van een dode jonge boer?
Wil je huilen? Huil dan
Wil je vloeken? Vloek dan
Maar doe niet als Wan Yanhai
die ons aidsgeheimpje lekte naar de Buitenlanders
en een maand achter de tralies kreeg van Staatsveiligheid

Ach
Komt dat zien, de aidsdorpen van Henan
Wil je komen? Kom dan
En zo nee, dan neemt niemand je dat kwalijk
Als je de liefde meebrengt gaat het heel makkelijk
Makkelijker zelfs dan de Aanvrage Partijlidmaatschap
Komt dat zien, de aidsdorpen van Henan
De aidslijders van China staan voor je klaar

Mu Cao komt uit een boerendorp (in Henan, trouwens) en uit een gebroken gezin: armoede, drank, huiselijk geweld. Op zijn vijftiende kwam hij in conflict met zijn leraar op een rigide, repressieve school. Toen hij weigerde zijn verontschuldigingen aan te bieden was hij daar niet langer welkom. Sindsdien heeft hij gesappeld, eerst in de provinciehoofdstad Zhengzhou, later langdurig in Beijing, en de afgelopen jaren weer in Zhengzhou. Hij werkt tot hij genoeg geld heeft om een tijdje níet te werken en alleen maar te schrijven. En hij heeft de afgelopen kwarteeuw naam gemaakt als dichter, zij het ook alleen voor de incrowd. In de literatuur is hij autodidact en een buitenstaander, een imago dat hij cultiveert: dat doet hij vaardig en geloofwaardig. Op een wonderlijke manier is hij enerzijds verbonden met kosmopolitische, internationaal bekende iconen van de Chinese gay scene als Cui Zi’en en Fan Popo, beiden filmmaker en queer activist in ballingschap; en anderzijds verankerd in het precariaat dat in China is ontstaan onder het staatskapitalisme, opvolger van het proletariaat uit de hoog-socialistische periode. Die ‘oude arbeiders’ waren de trots der natie, en hadden een sociaal vangnet en een politieke stem (al werd er veelal vóór ze gesproken door de overheid). Vergeleken daarmee zijn de ‘nieuwe arbeiders’ neoliberaal wegwerpmateriaal.

Mu Cao werkt tot hij genoeg geld heeft om een tijdje niét te werken en alleen maar te schrijven. En hij heeft de afgelopen kwarteeuw naam gemaakt als dichter, zij het ook alleen voor de incrowd.

Mu Cao’s gedichten gaan alle kanten op qua taal (register, grammatica) en vorm (ritme, regellengte). Ze ademen schrijnend leed en verbijsterende moed, ze grossieren in grofheden, naïviteit, sentimentaliteit, sarcasme, galgenhumor, en ze hebben iets volstrekt eigens en onhandelbaars. Hoe ga je daarmee om als vertaler? Wat doe je met woorden of hele regels die gelden als slordig of onaf in een systeem van onderwijs en cultuur waaraan de auteur geen deel heeft gehad? Als de auteur zich verlaat op media die dienstbaar zijn aan de politiek? (In Amerika krijgen alleen hoeren en hoerenlopers aids.) Als hij bovendien publiceert buiten dat systeem en, zo zou je met recht kunnen beweren, ondanks dat systeem? En als slordigheid en onafheid hem misschien geen lor interesseren?

Maak je de teksten dan beter, of mooier? Beter of mooier in jouw ogen en/of die van de lezer? Welke lezer is dat, welke esthetiek, en wie ben jij om in te grijpen? Dit zijn open vragen (en oude bekenden in de vertaalwetenschap), en verschillende antwoorden zijn denkbaar en verdedigbaar. Ja, je maakt de teksten beter zodat ze meer bijdragen aan bewustwording en emancipatie. Nee, je blijft zo dicht mogelijk bij de brontekst, want dat ongepolijste is een wezenskenmerk. Je vertaalt voor een culturele elite. Je vertaalt voor activisten. Je bent vertaler en dus grijp je niet in. Je bent vertaler en dus grijp je in. Dat je zelf lid bent van een culturele elite maakt je ongeschikt om dit soort teksten te vertalen. Dat de auteur geen lid is van een culturele elite maar jij wel verplicht je ertoe dit soort teksten te vertalen, als bondgenoot.

En die vragen zijn des te spannender als de drijfveer van de vertaling niet alleen esthetisch is maar ook moreel – want dit is niet alleen kunst maar ook een aanklacht. In de laatste zin van ‘Komt dat zien’, bijvoorbeeld, staat letterlijk dat de aidslijders van China uitzien naar je bezoek en eigenlijk gewoon dat ze uitzien naar jou. Daar heb ik van gemaakt: ‘De aidslijders van China staan voor je klaar’. Ik wil het ‘zien’ in ‘komt dat zien’ niet herhalen en ‘staan voor je klaar’ past goed in een beeld van een welkomsthaag met vlaggetjes en zo, een karikatuur die Mu Cao ongetwijfeld plezier zal doen. Maar het is mooi meegenomen dat ‘staan voor je klaar’ ook de machtsverhouding tussen de stadse ramptoerist en de boerse aidslijder nog scherper aanzet. Net als de frase ‘komt dat zien’ dat doet. In het Chinees kun je al ‘welkom’ zeggen tegen iemand die zich nu nog op afstand bevindt, voor een toekomstige ontmoeting bij jou thuis. Dat kan in het Nederlands ook, met de variant ‘wees welkom’, maar die is te stijf voor dit gedicht. En ‘komt dat zien’ kwam dus ook goed uit omdat die woorden een extra zwengel geven aan de pijn die de tekst stut. Een ramp als kermisattractie. Een mensendorp als een dierentuin.

De poëzie van Mu Cao hoort bij een zee van teksten die in China bekendstaan als ‘schrijven aan de onderkant’, dat wil zeggen schrijven door en over mensen die vastzitten aan de onderkant van de samenleving. Die groep (diceng, letterlijk ‘de onderste laag’) is gigantisch, en als maar een miniem percentage naar de pen grijpt zijn dat er al heel veel. Wat geldt als de onderkant is vooral sociaaleconomisch bepaald. Wie vastzit aan de onderkant is arm, heeft geen uitzicht op verbetering en lijdt aan bestaansonzekerheid. Heb ik morgen nog werk? Kan ik een gezin stichten als ik niet weet of ik morgen nog werk heb? Hoe kan ik ouder zijn als ik mijn kinderen bij hun grootouders in het dorp moet achterlaten? Hoe kan ik mens zijn in een stad die me alleen tolereert omdat ik het vuile werk doe en die me geen burgerrechten geeft?

De onderkant is dus een begrip dat overlapt met subalterniteit, met geen-stem-hebben, in ieder geval niet kunnen spreken op een manier die gehoord wordt buíten – of bóven – de onderkant. Zijn sappelverzen dan een manier om wél gehoord te worden? Zijn ze een vorm van activisme, van politiek protest of zelfs verzet? Ja en nee, sprak hij met die kenmerkende onwil van de wetenschapper om een duidelijk antwoord te geven.

Min of meer in volgorde van urgentie en belang: sappelverzen maken ten eerste aanspraak op een plaatsje onder de zon en menselijke waardigheid voor de sappelaar als lezend en schrijvend subject (dat past bij de grafomanie die China kenmerkt, en bij de statuur van poëzie in de Chinese samenleving). Ten tweede leggen ze getuigenis af die gericht is op maatschappelijke verandering, impliciet of expliciet. Ten derde zijn ze een esthetische daad, met daarbij dus nadrukkelijk de vraag voor en van wie die esthetiek is. Ten vierde zijn ze een middel voor de auteur om hogerop te komen, maar dat lukt bijna nooit. Ze zijn geen hoge literatuur en ook geen populaire literatuur… en/maar/dus ze blijken een divers lezerspubliek aan te spreken: de sappelaars over wie de teksten gaan, makers en consumenten van media voor de middenklasse, arbeidsactivisiten, literatuurcritici, wetenschappers en studenten, in China en daarbuiten; en natuurlijk vertalers.

Mu Cao’s aanspraak op het sappeldichterschap is overtuigend, maar het is vechten tegen de bierkaai om aldus in beeld te komen. Deels is dat vanwege de kracht van het hokjesdenken waaraan hij zich ergert (de eerlijkheid gebiedt te vermelden dat hij lange tijd een eigen website in de kleuren van de regenboogvlag heeft gehad). Deels strookt het met zijn status als de ultieme buitenstaander. En deels komt het dus doordat zijn teksten zich niets gelegen laten liggen aan welk taboe dan ook en iets onhandelbaars hebben.

Zheng Xiaoqiong - Poetry International

De beroemdste sappeldichters zijn Zheng Xiaoqiong en Xu Lizhi. Xu (1990–2014) kon goed schrijven, maar zijn roem – die hem deed belanden in bladen als The London Review of Books en Time – is bovenal het gevolg van zijn zelfmoord op 24-jarige leeftijd in Shenzhen, met een sprong van zeventien verdiepingen. Hij was werknemer van Foxconn, een elektronicabedrijf dat berucht is om een onmenselijk arbeidsregime. Xu’s lot is iets te makkelijk opgevat als simpelweg een miniatuur van de tragiek van de sappelaars – wie weet waarom iemand zich doodt? – maar dat is een ander verhaal.

Zheng Xiaoqiong (1980) migreerde op haar twintigste van Nanchong in de provincie Sichuan naar Dongguan, tweeduizend kilometer verderop, vlakbij Shenzhen en Guangzhou. Zheng is de uitzondering die de regel bevestigt. Haar heeft het schrijven van gedichten daadwerkelijk hogerop gebracht. Zowat tien jaar lang heeft ze in een serie fabrieken aan de lopende band gestaan. Ze deed zoveel mogelijk overwerk, om maar geld naar huis te kunnen sturen, in permanente staat van uitputting. Ze woonde dan soms op een slaapzaal die vanbuiten op slot ging, dat soort dingen. Maar inmiddels zit ze in de hoofdredactie van een hoog aangeschreven literair tijdschrift in Guangzhou en is ze lid van de Nationale Federatie van Schrijvers en Kunstenaars, met een dozijn boeken op haar naam. Toen ik haar voor het eerst interviewde, in 2016, was ze net terug van een reis naar Beijing voor het vijfjaarlijks congres van de Federatie, waar Xi Jinping had gesproken. Bovendien is Zheng een uitzondering op de regel dat de poëzie in China ondanks het werk van vele goede, originele, breed erkende vrouwelijke dichters nog steeds een ontzettend mannengedoe is. Dat is een onontkoombare conclusie als je kijkt naar de baantjes, de canon, het prijzencircus, de polemieken, de conferenties enzovoort. Alleen, Zheng heeft daar dus geen boodschap aan.

In 2019 nam Zheng deel aan Poetry International. Een publiek van meer dan duizend mensen benam ze de adem met haar voorlezing van ‘Hu Zhimin’ (vertaald door Silvia Marijnissen, met video). De hoofdpersoon van die naam is een arbeidsmigrant van 23 die begint als collega van Zheng, aan de lopende band. Ze eindigt als gezelschapsdame in de plaatselijke hotels en in die rol wordt ze doodgedronken; een lijdende vorm is hier op zijn plaats. ‘Hu Zhimin’ komt uit Fabrieksvrouwen, een mijlpaal in de sappelliteratuur uit 2012. Nu zou dat boek trouwens niet meer kunnen verschijnen, want het schetst een inktzwart beeld en dat staat het huidige regime niet toe. Fabrieksvrouwen is de neerslag in dichtvorm van een jarenlang project van Zheng dat nog het meest weg heeft van etnografisch onderzoek. Ze tekent prachtige, schokkende portretten van de vrouwen wier handen het merendeel in elkaar gezet hebben van alles wat Made in China heet.

In 2019 benam Zheng Xiaoqiong haar publiek de adem met de voorlezing van 'Hu Zhimin'. De hoofdpersoon van die naam is een arbeidsmigrant van 23 die begint aan de lopende band. Ze eindigt als gezelschapsdame in de plaatselijke hotels en in die rol wordt ze doodgedronken. 

Het krachtenveld rondom de sappelverzen is complex. Het draait om literatuur maar ook om onrecht. De sappeldichters zijn mediageniek – verweerde mannenkoppen met gele bouwhelmen, robotachtige vrouwen in stofvrije kleding aan de lopende band, en wat bijzonder, die mensen schrijven gedichten! – maar daarachter schuilt niet alleen betrokkenheid, maar ook een twijfelachtig soort romantiek, voyeuristisch en dehumaniserend. De sappelverzen krijgen grotendeels vorm in het onofficiële circuit maar ook in officiële publicaties, met de staat als censor én als sponsor, en dus rijst de vraag hoe ze zich verhouden tot verschillende incarnaties van arbeidersliteratuur in China in de twintigste eeuw, en tot de staatsmacht die zich daarmee bemoeit. Ik schets dit beeld in een notendop als aanloop naar de vaststelling dat Zheng Xiaoqiong een onwaarschijnlijk vermogen heeft om haar weg te vinden in dat krachtenveld – waarin iedereen iets van haar wil, van arbeiders wier rechten met voeten worden getreden tot overheidsfunctionarissen, om nog maar te zwijgen van journalisten en wetenschappers. Zheng is een boegbeeld geworden. Hoe dat komt is fascinerend (en alweer een ander verhaal), maar het moet loodzwaar zijn.

Een kernbeeld in Zhengs poëzie is dat van het lichaam, vooral het vrouwenlichaam, dat beschadigd wordt in de fabriek. Dat toont zich al in deze tekst uit 2006, met ademloze en eindeloze regels die karakteristiek zijn voor haar vroege werk:

Leven

Jullie weten dat niet maar mijn naam is verstopt in een werkpas
mijn handen deel van de lopende band mijn lichaam contractueel
vastgelegd mijn haar op weg van zwart naar wit blijft over herrie en
benen uit je lijf
en overwerk en loon… Doorheen stil witheet lamplicht
zie ik mijn schaduw uitgeput geprojecteerd op de machine traag
verschuivend
draaiend bukkend zwijgend als een stuk ijzer
O ijzer sprekend als een stomme bezaaid met vertrouwen en hoop
van de vreemdeling
al dat ijzer roestend in de tijd trillend in de werkelijkheid
---- Ik weet niet hoe ik een leven moet beschermen dat geen stem
heeft
Dit leven naamloos geslachtsloos een machine bijvrouw van een
contract
Waar is het hoe begint het… Op acht stapelbedden in de slaapzaal
schijnt
maanlicht op verdriet in het gebrul van de machine verlegen
lonkende liefde
of jeugd die aanmeert op een loonbriefje… Hoe kan dit rustloos
stoffelijk leven
een breekbare ziel troosten? Als het maanlicht uit Sichuan komt
licht mijn jeugd op in herinnering maar sterft uit op de lopende band
zeven dagen per week
Blijft over blauwdrukken ijzer metalen producten witte en rode
labels voor goedgekeurd en afgekeurd en in witheet licht een
eenzaamheid die ik verdraag
en pijn en benen uit je lijf gloeiend en eindeloos

Schrijven aan de onderkant gebeurt overal ter wereld. Maar dat de sappelverzen in China zijn uitgegroeid tot een opzienbarend lemma in de literatuurgeschiedenis laat zich niet alleen verklaren door het onrecht dat ze tonen en door de gedichten zelf, maar ook door de aard van de poëziescene in China. Wie wil snappen hoe het zit moet zich daarin verdiepen. Die scene is niet een soort dossier dat je voor de zekerheid meeneemt naar de vergadering, maar eerder een landkaart die het tafelblad volledig afdekt, of een felle lamp, of live muziek. Iets waar je niet omheen kunt. En waar je die gedichten zo in kunt zetten dat ze meer gaan betekenen.

Dat een tekst betekenis kan halen uit de context is een waarheid als een koe, maar hier gaat het om een kunstvorm die in China ook uitdrukkelijk een maatschappelijke praktijk is, in de oudheid en het heden. Van Du Fu (712-770), die schreef over de verwoestingen van de oorlog in de Tang-dynastie, tot Mu Cao met zijn aidsdorpen en Zheng met haar lopende band in het China van vandaag.

Als ijzer zo stil

Xiaoqiong Zheng
Vertaald door Silvia Marijnissen
Poëziecentrum, Gent, 2023, €22,00