Met Iedereen stadsdichter wil jurist, letterkundige en voormalig stadsdichter van Deinze Steven Van de Putte (1976) het stadsdichterschap vatten, herorganiseren en van een gezonde toekomst voorzien.
ANNELEEN DE COUX: Iedereen stadsdichter is ietwat bevreemdend gesitueerd op het snijpunt van recht en poëzie, wat misschien een tweespalt in de auteur verraadt?
STEVEN VAN DE PUTTE: Ja. Enerzijds ben ik dichter. Ik debuteerde met Moederstad (2018) bij de Scriptomanen en mijn stadsdichterschap mondde uit in het boek De ring is rond (2023). Anderzijds zijn er mijn juridische publicaties, over vastgoedrecht, onder andere. In Iedereen stadsdichter komen die twee persoonlijkheden in mij – de ratio en de passie – voor het eerst samen.
Ik heb wetgeving op het fenomeen ‘stadsdichterschap’ geprojecteerd om tegenover de lezers en de sector het statement te maken dat ik de manier waarop het stadsdichterschap vandaag in de Lage Landen georganiseerd wordt voor professionalisering vatbaar vind. Een welbepaald terrein binnen die sector is goed ontwikkeld: stadsdichters brengen in wedstrijdverband hun beste gedicht naar voren, zoals in de rederijkerskamers uit de late middeleeuwen; die traditie leeft voornamelijk in Nederland. Dat is spontane kennis- en ervaringsdeling en belangrijk in de ondersteuning van stadsdichters, maar ik miste een onderbouw. Daar probeert Iedereen stadsdichter voor te zorgen. Stadsdichterschap wordt hier een soort wetenschap.
ADC: Ik heb soms gedacht: dit lijkt wel een doctoraatsthesis.
SVDP: Ik heb ongetwijfeld een wetenschappelijke manier van schrijven. Er is een afbakening van het onderzoeksobject, literatuurstudie, theorieontwikkeling – zoals in een proefschrift, inderdaad. Maar het boek is méér, omdat ik van die theoretisering naar de praktijk ga; ik stel een model voor. Het derde niveau is wat Paul Demets het ‘journal intime’ noemde. Iedereen stadsdichter is ook mijn persoonlijk verhaal over wat het stadsdichterschap voor mij betekende en hoe ik naar andere stadsdichters kijk. Ten slotte is het een handboek met tips & tricks.
ADC: Jij ziet, voor de aanstelling van een stadsdichter, vooral heil in een wedstrijd op basis van het aanbestedingsrecht. De procedure die door steden gebruikt wordt als het gaat om schoolmaaltijden, onderhoud van zwembaden, de bouw van rusthuizen zou ook werken bij de selectie van een stadsdichter. Maar een projectaanvraag schrijven, dat is zo’n specifiek genre. Moet een dichter daartoe in staat zijn? Mag een dichter niet meer wereldvreemd zijn als hij stadsdichter wil worden?
SVDPA: ls het fout loopt tussen bestuur en stadsdichter, heeft dat vaak te maken met verwachtingspatronen die niet op elkaar zijn afgestemd. Ik dacht: kunnen we niet naar een ‘impactanalyse’ gaan, waarbij we onderzoeken in welke mate de dichter via poëzie een verbindende rol kan spelen voor burgers. Ik verwacht niet dat een kandidaat-stadsdichter zelf bijvoorbeeld berekeningen maakt of nagaat of de plannen budgettair realistisch zijn. Dat is de taak van het stadsbestuur. Kandidaat-stadsdichters doen artistieke voorstellen, zij denken na over hun rol en de invulling van hun eventuele stadsdichterschap. Ik geloof wel dat dat moet kunnen. Dat is net de professionalisering waar ik voor sta.
Ik zie een link tussen stadsdichters en architecten die voor de stad werken. Die laatsten worden gekozen op basis van een selectieprocedure waarin visies tegen elkaar worden afgewogen. Er wordt hun een maquette gevraagd: ‘Hoe zie jij dat gebouw?’. Wat ik in de selectieprocedure voor stadsdichters wens, is een soort maquette. Als we deze kunnen vergelijken, kunnen we afwegen hoe goed ze passen in de omgeving van die concrete stad.
In het alternatief scenario, waar ik niet tegen ben, draag je een aantal dichters voor bij je lokaal bestuur, zonder het wedstrijdelement. Dat is niet in strijd met het aanbestedingsrecht. Je kan daarbinnen perfect kiezen voor een procedure zonder voorafgaande bekendmaking, waarbij je bijvoorbeeld drie dichters aanspreekt en een visienota vraagt; op basis daarvan wordt een rangschikking gemaakt. Dan is het geen openbare aanbesteding maar ook wel een procedure waarin je gaat vergelijken, in verkorte vorm.
Belangrijk is de vraag of je de principes van transparantie en gelijkheid hanteert. Geef je meerdere dichters de kans in een – open of gesloten – competitie te treden, zodat je de beste kandidaat kan kiezen?
ADC: Enerzijds is jouw definitie van stadsdichterschap open. Het boek is een uitnodiging, zelfs oproep, zoals de titel suggereert. Er staan verschillende ‘uitdagingen’ in die mensen ertoe aanzetten over hun stad te schrijven. Je poneert dat je niet aangesteld hoeft te worden om stadsdichter te zijn. Anderzijds schrijf je een handige gids voor de stadsdichter om hem te ‘ontzorgen’, inclusief brainstormtechnieken en richtlijnen voor het geven van workshops… Dat kan dus ook tot het takenpakket behoren. Is stadsdichter a hell of a job?
SVDP: Het kan a hell of a job zijn. Als je niet vooraf met je opdrachtgevend bestuur gaat overleggen, is het risico groot dat er spanningsvelden ontstaan in de loop van je mandaat. Vandaar mijn pleidooi: ga, nadat je op basis van een projectvoorstel geselecteerd bent als stadsdichter, samenzitten met je bestuur; gebruik daarbij die brainstormtechnieken. Maak goede afspraken.
Eén: maak een contract op. Leg de vergoedingen vast, zowel forfaitair als per prestatie, zowel voor de stadsdichter als voor de gastdichters die hij uitnodigt. Ik geef richtlijnen voor de omvang van die vergoedingen. Ik denk dat dat vernieuwend is in mijn boek. Vele stadsdichters zijn blij dat nu eindelijk op papier staat dat ze correct vergoed moeten worden; daar was veel frustratie rond. Het contract moet natuurlijk ook gaan over auteursrechten en intellectueel eigendomsrecht.
De tweede basisvoorwaarde is een gemeenschappelijk project. In Roeselare, bijvoorbeeld, moet de stadsdichter een rol spelen in het actualiseren van literair erfgoed. Als educatie een kerntaak is, dan pleit ik ervoor daar een project rond op te zetten en de kernlijnen ervan op te nemen in een overeenkomst.
Een derde voorwaarde voor een goede samenwerking is het absolute respect voor de vrijheid van meningsuiting en de artistieke vrijheid. Als je dichter een gedicht schrijft over, zeg maar, het Vlaams onderwijs, zoals Ruth Lasters deed, dan moet je als lokaal bestuur de maturiteit hebben om te zeggen: ‘Ja goed, dit respecteren we. Dit behoort niet tot ons gedeeld project, maar dit is wel wat een stadsdichter moet doen: schrijven vanuit zijn ervaring in de stad’.
ADC: Een stadsdichter moet geëngageerd zijn, vind je. Je moedigt kritiek aan?
SVDP: Kritiek is doorgaans zeer waardevol. Stadsdichters moeten geen clowns zijn die kermissen opleuken. Kritiek mag natuurlijk geen doel op zich worden. Alles hangt af van de persoonlijkheid van de dichter.
Ik ben het eens met Maud Vanhauwaert en Marjolijn van Heemstra, de vorige stadsdichter van Amsterdam: een stadsdichter moet een seismograaf zijn, trillingen voelen en weergeven, bovenhalen wat onderhuids in de samenleving leeft.
ADC: Het stadsdichterschap hangt voor jou niet af van een aanstelling en al evenmin van het medium. Een stadsdichter hoeft warempel geen poëzie te schrijven. Je geeft Citybooks – een project waarin auteurs korte verhalen schrijven over steden – als voorbeeld van stadsdichterschap. Een installatie kan in haar verbindende kracht ook stadspoëzie uitstralen volgens jou. Is op de duur niet alles stadsdichterschap?
SVDP: Ik heb het bewust opengebroken, omdat vele lokale besturen van het klassieke stadsdichterschap afstappen. In Brugge, bijvoorbeeld, hebben ze nu verhalenvertellers. Ze zoeken alternatieven. Misschien vanuit het idee dat poëzie moeilijk is en ze een iets toegankelijker, meer verbindend medium willen? Soms is het een kruideniersmentaliteit: ‘Als we twee jaar een stadsdichter hebben, moet er daarna twee jaar een stadscomponist…’. We hebben die afwisseling in Gent gekend; op zich is dat onzinnig.
Van mij mag iemand ook een stadsdichter heten als die met beeldende kunst bezig is. Van Heemstra sprak over een poëtische levenshouding; die gaat verder dan het medium.
Ik heb in mijn boek gezocht naar een generieke definitie die samenhangt met de reden waarom je als stad een kunstenaar aanstelt. Dat doe je omdat je, ongeacht de vorm, artistieke mensen de kans wil geven in alle onafhankelijkheid in dialoog te gaan met de stad, om polarisatie tegen te gaan en burgers een houvast of ‘religie’ aan te bieden. Een artistieke religie, die mensen en gemeenschappen kan verbinden.
Infrastructuur – straten, pleinen, etc. – is niet genoeg om stadsgenoten te verbinden. We werken aan een ‘zachte stad’ door artistieke connecties te leggen. Ik vond het project ‘Iedereen stadsdichter’ van Seckou Ouologuem, de laatste individuele stadsdichter van Antwerpen, razend interessant. Hij bracht verhalen van de stad samen op een nieuwe stadskaart, in de hoop mensen die elkaar normaal nooit zouden kruisen met elkaar in contact te brengen. Ik heb mijn titel niet voor niets bij hem gehaald.
ADC: Het is een hardnekkig misverstand dat stadsdichters minderwaardige poëzie schrijven, schrijf je. ‘Sommige stadsdichters koketteren zelfs met die stelling. Ze offeren zich nu eenmaal op voor de smaak van de goegemeente, klinkt het. Misschien willen ze je vooral doen geloven dat ze anders beter zouden schrijven’. Waren bepaalde stadsdichters beter nooit stadsdichter geworden?
SVDP: Ja. Er is een grote ongelijkheid in kwaliteit. Dat ligt aan de invalshoek van het stadsbestuur. Als stadsdichterschap een fenomeen wordt, het een fetisj wordt een stadsdichter te hebben, kan kwaliteit nooit vooropstaan. Er zijn weinig steden en gemeenten die wisselbekergewijs om de twee-drie jaar binnen de eigen grenzen een kwaliteitsvol stadsdichter kunnen aanstellen. Daarvoor is de spoeling te dun.
Vandaar mijn waarschuwing: lokaal bestuur, bezint eer ge begint. Wat wil je bereiken en wat is je draagvlak? Dat ik strenge eisen stel aan de selectieprocedure, heeft daarmee te maken. Kwaliteit gaat niet alleen om het literaire. De vraag is: past deze persoonlijkheid bij dit mandaat? Is dit iemand die projectmatig denkt en een visie heeft op de stad? Dat zijn aspecten van kwaliteit, en die kan je pas meten als je er in je selectieprocedure naar vraagt.
Misschien moeten we af van het idee dat een stadsdichter er al op dag één klaar voor moet zijn. Dat staat niet in mijn boek, maar je kan aan talentontwikkeling doen. Hoe mooi zou het zijn als we zouden zeggen: we gaan iemand met potentieel twee jaar met middelen van de stad begeleiden, workshops laten volgen, een mentor geven om tot een betere stadsdichter te komen?
ADC: Is dat niet een beetje wat Letterzetter probeert te doen in Kortrijk?
SVDP: Absoluut. Astrid Haerens heeft nooit een stadsgedicht geschreven, maar ze is een schitterende stadsdichter van Kortrijk geweest, omdat ze zoveel energie heeft gestoken in Letterzetter, een groep jonge dichters die ze begeleidde, en in het woordkunstenfestival Memento. In Kortrijk is opleiden een mooie invulling van het stadsdichterschap.
ADC: Ik kreeg toch meer zin om naar Deinze te verhuizen toen ik je boek las. Een heerlijke plek lijkt dat. Het mekka van het stadsdichterschap.
SVDP: (Lacht) Ik ben uiteraard vertrokken vanuit mijn eigen verhaal. En als ik het stadsdichterschap in Deinze evalueer, na Martin Carrette als eerste stadsdichter in 2010 en vandaag Jana Arns en Herman Van Rompuy, is de balans zeer positief. In Deinze krijgt de stadsdichter geen gedichten opgelegd. De aanstelling is steeds voor 3–4 jaar zodat men kan groeien, projecten kan opzetten. En kwaliteit mag wat kosten. Het jaarlijkse werkingsbudget voor het stadsdichterschap is inmiddels aangegroeid tot 7500 euro; niet min.
Er waren en zijn in Deinze uiteraard zaken die beter kunnen. Wat betreft de individuele vergoedingen, heeft de stad zijn weg moeten zoeken (al is vandaag een substantieel aandeel van het werkingsbudget voorzien voor honoraria). En er is tot nu toe steeds iemand voorgedragen aan de gemeenteraad zonder een echte selectieprocedure. Twee elementen die ik in mijn boek heb willen aanpakken vanuit mijn persoonlijke ervaring.
Maar verder zat de samenwerking goed doordat er een directe dialoog was. Dat is het voordeel van een provinciestad: je staat dicht bij het bestuur; je moet niet, zoals in Antwerpen, naar kabinetten bellen.
ADC: Antwerpen was de pionier in Vlaanderen inzake stadsdichterschap, maar inmiddels lijkt de liefde bekoeld. En de stadsdichters hebben hun onafhankelijkheid uitgeroepen.
SVDP: Een oproep tot het Antwerpse stadsbestuur: kom uit uw kramp. Ik werd geïnterviewd op de regionale zender ATV. De schepen was uitgenodigd, maar is niet gekomen. Wij hadden nochtans een constructieve dialoog kunnen hebben.
Wat kunnen we leren uit het conflict? Het contract in Antwerpen was puur zakelijk. Inhoudelijk werd alleen bepaald dat de stadsdichter zoveel gedichten per jaar moest schrijven. Een contract moet breder zijn: wat is ons gedeeld project, wat zijn onze gedeelde waarden? Maar als ik kritisch ben voor het bestuur, moet ik ook kritisch zijn voor de stadsdichters. Je mag een project als stadsdichter niet gelijkschakelen met het exploreren van je eigen artistieke vrijheid. Ik heb veel respect voor wat de stadsdichters van Antwerpen gedaan hebben. Prachtige dingen, zoals de Toren van Babel van Maud Vanhauwaert. Maar er werd vaak eenzijdig vanuit de artiest geredeneerd. In een volwassen stadsdichterschap moet de dialoog aangegaan worden over het project.
Nefast was ook dat het stadsbestuur ineens besliste dat er geen contracten meer afgesloten werden, er top-down een poule van stadsdichters zonder onderlinge taakverdeling werd aangesteld, er geen primus inter pares werd aangeduid en iedereen maar wat deed. Dan creëer je frictie. Kunstenaars zijn per definitie individualisten; daar is ook niets mis mee. Astrid Haerens heeft me toevertrouwd dat ze de meeste tijd moest steken in het scheppen van vertrouwen tussen de dichters van het Letterzetter-collectief.
De vraag is nu voor Antwerpen: hoe kijk je naar de toekomst? Er kan iets nieuws groeien uit de huidige structuur, er kan een soort driehoeksverhouding ontstaan tussen de stad, de stadsdichters en de culturele middenveldorganisaties, zoals VONK & Zonen, die hun schouders onder dat onafhankelijke stadsdichterschap hebben gezet. Die driehoek zou meer evenwicht kunnen bieden. Verder kunnen onafhankelijke en commerciële media helpen. Ten tijde van de affaire rond ‘Losgeld’ (het gedicht van Ruth Lasters dat door de stad Antwerpen geweigerd werd, red) besliste de stad of een door een stadsdichter aangeleverde tekst een stadsgedicht genoemd mocht worden en het op een drager zou verschijnen. Een kwestie als deze had vermeden kunnen worden als een onafhankelijke redactie met de stadsdichter zou afspreken dat die vier-vijf keer per jaar een gedicht publiceert, in de krant of in een bushokje, zonder dat die redactie daar inhoudelijke commentaar op geeft… Er moet opnieuw een open houding komen, wat de samenstelling van het stadsbestuur ook zal zijn na 13 oktober [dit gesprek vond plaats op 23/9]. Ik zou zeggen: praat met elkaar en doe momenteel geen uitspraken in het openbaar. Ruth Lasters uit op sociale media haar blijdschap over het feit dat Patrick Janssens haar ‘Losgeld’-gedicht citeert in tv-studio’s en daar een oproep tot kritische dialoog tussen burger en beleid aan koppelt. Dat begrijp ik wel, maar dat ze hem in één adem vereenzelvigt met een progressieve, warme stad, vind ik ongelukkig. Als dichter draag je zo bij tot de politieke framing van het stadsdichterschap. Dat behoort natuurlijk tot je vrijheid, maar het kan toekomstige samenwerkingen bemoeilijken.
Het laatste nummer van 2024 is een prachtige afsluiter geworden. In deze editie vind je een interview met Anne Provoost, waarin ze vertelt over haar nieuwe bundel Decem. Daarnaast is er een artikel over visuele poëzie voor kinderen en een gesprek met Steven Van de Putte over zijn boek Iedereen stadsdichter.
Een mooie samenwerking tussen beeld en poëzie komt tot leven: Jo Gisekin schreef een indrukwekkende gedichtencyclus geïnspireerd door schilderijen van Emile Claus, speciaal voor de tentoonstelling in Mudel (Deinze).
Uiteraard komt de poëzie zelf ook volop aan bod, met bijdragen van Elise Vos, Alara Adilow, Jan Baeke, Lisette Lombé en Anna Serra. Ook vind je recensies van recente bundels van onder andere Sophia Blyden, Myriem El-Kaddouri, Max Greyson en Jess De Gruyter – en nog veel meer!
Nieuwsgierig? Ontdek hier hoe je een papieren, digitaal of gecombineerd abonnement! ✨📖