Een gevoelig onderwerp: ouder worden en een job als circusartiest uitoefenen. Hoe ga je daarmee om? Waar loop je tegenaan? Een gesprek tussen vier artiesten, de éne al wat jonger dan de andere. Op een zonnige namiddag komen acrobaat-docent Aurelia Brailowsky, danser-acrobaat Det Rijven, choreograaf Janni van Goor en jongleur Sander De Cuyper samen in de binnentuin van Limerick om het te hebben over een gevoelig onderwerp: ouder worden.
Det Rijven: “67. Ik zou spontaan zeggen dat mijn lichaam jonger voelt, en dat is ook heel lang zo geweest, maar de laatste tijd krijg ik steeds meer kleine klachten, dus langzaam haalt het me in.”
Sander De Cuyper: “42, ik ben nog redelijk gespaard gebleven, dus momenteel voelt mijn lichaam jonger. Maar als je het me twee jaar geleden had gevraagd had je een heel ander antwoord gekregen. Door een hernia heb ik toen een heel seizoen door moeten duwen op pijnstillers.”
Aurélia Brailowsky: “Ik ben bijna 44. Mijn lichaam is oké, maar ik heb natuurlijk de typische chronische problemen van een oude acrobaat: soms de nek, soms de rug.”
Det: “Ik snap het!”
Janni Van Goor: “Ik maak circusvoorstellingen, maar zelf heb ik een achtergrond in dans, dus ik spreek over mijn danslichaam. En wat eigenlijk opmerkelijk is: ik ben wel een deel van mijn kracht kwijt, en ik durf nu soms minder, maar tegelijkertijd ben ik wel soepeler dan vroeger. Ik heb een betere connectie met mijn lichaam dan pakweg twintig jaar geleden. Ik voel meer mededogen en net daardoor kan ik sommige dingen beter dan toen ik jonger was.”
Det: “En die impertinente vraag?” (gelach)
Janni: “Oh ja! 62.”
Sander: “Wat is eigenlijk de juiste terminologie? Ik hoop toch dat we nog gewoon ‘oude jongleur’ of ‘oude acrobaat’ mogen zeggen. Al moet ik zeggen dat ik wel even gefronst heb toen ik de uitnodiging kreeg.”
Wanneer ben je dan ‘oud’ als circusartiest?
Sander: “Als je uitgenodigd wordt op dit rondetafelgesprek… (pauze) En als je dan ook beslist om te komen! Arne (Sabbe, van Collectif Malunés, red.) was ook uitgenodigd maar heeft niet toegegeven, die is zeker gaan trainen.” (gelach)
Det: “Er is wel nog een verschil tussen ouder en oud. Ik realiseerde me als circusartiest dat ik ouder werd toen ik bij nieuwe trucs of technieken begon te denken: ‘Daar begin ik niet meer aan, dat had ik eerder moeten doen.’ Dat je merkt: ik kan mijn palet wel nog onderhouden, maar er komt niet meer zo veel nieuws bij, behalve misschien binnen het gebied waarin je heel erg thuis bent.”
Aurélia: “Ja, bij mij ging dat snel. Als je 25 bent en je traint een week niet: geen probleem. Op je 30ste heb je na een week vier dagen nodig om weer op niveau te komen, dan word je nog ouder en is het na drie dagen alweer moeilijk om opnieuw te beginnen.”
Det: “Dat omkeerpunt kan heel sterk verschillen: doordat ik pas later ben begonnen, was dat bij mij eigenlijk pas rond mijn 50ste. Aurélia, voor jou is dat heel anders, denk ik, want jij hebt van kinds af aan op hoog niveau geturnd en aan acrobatie gedaan, en was al vroeg professioneel acrobaat. Dan ben je ook eerder op je retour, terwijl mijn piek veel later lag. Met de belangrijke kanttekening dat ik nooit het niveau heb gehaald dat jij had.
Maar na mijn 60ste is het hard gegaan, waardoor ik mezelf nu wel oud voel. Mijn rug zit zo vast dat ik me niet meer helemaal soepel kan oprollen, wat bij een handstand ongelooflijk frustrerend is! Maar eigenlijk heb ik oud worden eerst neurologisch ervaren, al voordat die fysieke klachten begonnen te komen. Patronen die je je zo eigen hebt gemaakt dat je denkt ‘die kan ik tot ik negentig ben,’ lukken plots niet meer. Opeens moet je aanwijzingen die je aan je leerlingen geeft, zelf toepassen: de beweging ontleden en heel bewust doen. En dan een week later is het er opeens gewoon weer. Alsof je fysiek begint te dementeren. Dat je denkt: ‘Shit, ik kon hier blindelings op vertrouwen en nu is dat er niet meer.’”
Sander: “Bij jongleren is dat helemaal anders. Ik kan twee jaar stoppen en het weer oppikken, niet meteen op hetzelfde niveau, maar toch. Het verschilt heel erg van discipline tot discipline. Clowns worden beter, goochelaars worden beter. Dat is minder fysiek.”
Det: “Ook binnen een discipline zijn er grote verschillen, natuurlijk. Ik kan zo tien bases noemen van boven de zestig die nog elke week trainen, maar flyers niet. Het risico is veel groter, er is meer impact op het lijf, elke keer als je landt of niet goed gevangen wordt. Ik ben zelf voorzichtiger – banger kun je het ook noemen – dan vroeger, omdat je minder kunt vertrouwen op je lijf, en daar krijgen je reddingswaarden een deukje van.”
Aurélia: “Het hoofd weet wel nog hoe het moet.”
Det: “Ja, je kunt de beweging nog helemaal visualiseren.”
Aurélia: “Dat is ongelooflijk. Maar risico – en de auto-evaluatie ervan – is een superbelangrijke factor. Het verschil tussen ‘ik kan’ en ‘ik moet’, en tussen ‘nog niet’ of ‘niet meer’.”
Det: “En ook tussen vandaag of gisteren: niet elke dag is hetzelfde.”
Aurélia: “Als ik een dag heb waarop ik me goed in mijn lijf voel, dan warm ik me snel op, doe ik een truc drie, vier keer, en dat voelt geweldig. Maar dan: genoeg. Done. Het is als fietsen.” (Sander knikt instemmend)
Det: “Je kunt het bijna slapend doen.”
Janni: “Sommige dagen voelt het zo van ‘hop, woep, woep’ (maakt soepele bewegingen) en op andere dagen denk ik: ‘Ik heb helemaal geen zin om vandaag te bewegen.’”
Aurélia: “Die energiepieken, daar ben je je veel meer van bewust, en als ze er zijn, wil je ze pakken.”
Janni: “En soms voel ik: ik moet vandaag gewoon bewegen, en doordat ik dan beweeg, voel ik me beter. Adrenaline.”
Aurélia: “Ja, adrenaline! De beloning. En de voldoening: ik kan het nog!”
Sander: “Jongleren is fysiek anders uitdagend en daarom mag mijn evenwicht al een beetje minder zijn, dat helpt om mee te blijven kunnen.”
Det: “Het is ook maar afhankelijk van met wie je je vergelijkt. Ik ga met acrobaten om en die doen dat allemaal nog en dan is het niet zo bijzonder, maar in een ander beroep denken ze dat je gek bent als je op mijn leeftijd nog een handstand doet.”
Herinneren jullie je een moment in je circuscarrière dat je voelde: ‘Oef, ik word een dagje ouder?’ Wanneer was dat en hoe voelde dat?
Sander: (gniffelt) “Drie dagen geleden moesten we optreden met De Cuyper vs. De Cuyper en toen moest ik Bram (Dobbelaere, red.) helpen zijn sokken aan te trekken, omdat zijn rug zo veel pijn deed. Dat was wel een vreemd moment, maar onder venten doe je dat dan gewoon. Wel terwijl je hem uitlacht, natuurlijk! De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik twee jaar geleden zelf geholpen moest worden om mijn sokken aan te trekken.”
Janni: “Vroeger als ik liften uitlegde, sprong ik gewoon. Maar nu voel ik me dan wel een stuk ouder. Niet omdat ik het niet meer kan, maar er is een grotere fysieke afstand tussen mij en mijn leerlingen die zeventien, achttien, negentien zijn.”
Aurélia: “Als docent was er ook een moment dat ik besefte: ik mag niet meer alles voordoen. Je warmt niet op, je hebt blessures, en dan doe je het toch voor. Dat is niet duurzaam. Toen heb ik echt opnieuw moeten leren lesgeven, enkel via taal, via vocabulaire. Op Codarts is dat geen probleem, daar begrijpen ze je als je het hebt over een arabian cartwheel, maar beginners zegt dat helemaal niks. ‘Wat is dat?’ Dus dan zei ik: ‘Let goed op, want ik ga er één voordoen. Eén!’ En dat is er dan eigenlijk al een te veel. Ik heb daarom poppen gekocht, van die schildermodellen. Of ik gebruik een camera. Dat is annoying maar nodig.”
Aurélia: “Ik herinner me nog goed het moment dat ik dacht: ‘Dit is het begin van het einde.’ Dat zat voor mij vooral in motivatie: ik voelde dat ik niet meer die drive had om alsmaar verder te gaan. Dat het me niet meer dezelfde kick gaf, dat het me minder interesseerde. Ik begon te herhalen wat ik kon en kende.”
Sander: “Ik zit nu in die periode. Ik moet mezelf dwingen om de fun te vinden, want ik moet mijn zalige familie achterlaten om te gaan trainen. En dan denk je al eens: ‘Ga ik zo mijn dag opvullen, nog maar eens met kegels staan gooien?’”
Det: “In het begin was het heel confronterend en frustrerend, en ook verwarrend, omdat je niet meer op je lijf kunt vertrouwen. Maar daarna komt er een ander proces op gang, voel je op welke manieren er een verrijking is, en dat er op andere vlakken nog heel veel groei is. Ik had ook heel erg wat Aurélia net zei: dat de urge om steeds verder, hoger, meer, sneller te gaan verdwijnt. Dat je denkt: ‘Ik weet eigenlijk niet of ik wel zo veel salto’s wil springen. Waarom zou ik dat doen?’ En dan is het ook weer oké en vind je andere paden. Of een hobby.”
Sander: “Kaartgoochelen! Dat geeft mij dezelfde kick die ik als twintigjarige kreeg van jongleren. Het gaat ook over behendigheid en vingervlugheid, maar is nog minder fysiek. Beetje kneuterig.”
Aurélia: “Je vervangt de ene kick door de andere.”
Det: “Of een andere voldoening.”
Wat ik al vanaf het begin van dit gesprek hoor, is dat jullie het ouder worden heel genuanceerd ervaren: virtuositeit of technische excellentie neemt af, maar tegelijkertijd benoemen jullie ook hoe je rijker wordt.
Sander: “Ik denk dat ik nog telkens als ik train een betere jongleur word. Dingen die ik technisch niet meer kan heb ik achter me gelaten, maar ik leg me meer toe op details, op ritme. Dingen van twintig jaar geleden die ik beter doe. Technisch is het misschien minder moeilijk, maar dat interesseert me niet.”
Janni: “Het gaat niet alleen over de virtuositeit, maar ook over hoe je het brengt.”
Det: “Dat is uiteindelijk ook het geheim van voorstellingen: hoe sta je erin en wat doe je ermee? Dat is eigenlijk het onderzoek. En dat vind ik bij oudere dansers dus ook. Die kunnen misschien niet meer zo mooi springen, maar hebben zo’n andere invulling.”
Janni: “Precies! Ik kijk bijvoorbeeld heel graag naar Truus Bronkhorst in de voorstelling any attempt will end in crushed bodies and shattered bones van Jan Martens. En ik heb haar nog gekend als de stervende zwaan!”
Det: “Mijn lievelingsgroep van het Nederlands Danstheater was NDT 3. Die bestaat niet meer, maar dat was met oudere dansers. Die waren zo rijk in hun theaterpersoonlijkheid! Zulke mooie voorstellingen. Pina Bausch werkte trouwens ook veel met oudere dansers, en die performances zijn van een ongekend niveau.”
Aurélia: “Als je jong bent, werk je niet op dezelfde manier: when you learn a movement, you do not process it intellectually. Bij mij kwam dat pas heel laat, ik was al eind twintig. Voordien deed ik alles op impuls, fun, herhaling, en gebeurde het gewoon. Nu is er echt een awareness. Ik leer mensen bewegingen aan die ik vroeger niet beheerste, maar die ik nu, met de juiste mentalization, wél zou kunnen – als ik nog mijn lichaam van toen had – omdat ik nu snáp hoe ze technisch werken. Ik heb veel meer inzicht. Dus maturiteit en body awareness ontsluiten andere manieren van trainen en ontwikkelen.”
Janni: “Ik ben ook op een andere manier naar het lichaam en naar beweging gaan kijken, waardoor ik ook anders les geef dan vijftien jaar geleden. Vroeger was het meer van (maakt pushende beweging), terwijl ik nu veel meer vertrek vanuit rust en body awareness.”
Det: “De kijk op je lichaam verandert ook: niet iets dat er alleen maar is, maar als een instrument dat je moet koesteren en onderhouden.”
Sander: “Ik werk veel selectiever, kan beter inschatten wat een voorstelling nodig heeft, welk materiaal ik moet ontwikkelen. Toen ik jong was deed ik van alles in een niet-logische volgorde, met veel risico en aanstellerij. Nu is het gerichter, minder ‘kijk eens wat ik kan’ en die switch zorgt ervoor dat je focus verandert, dat je efficiënter bent.”
Aurélia: “Al is dat waarschijnlijk ook gewoon ervaring: net omdat je de jongleerpatronen zo goed kent, en zo goed weet wat er allemaal mogelijk is, kun je ook gerichter onderzoeken.”
Is de manier waarop je creëert of zijn de voorstellingen die je maakt met de jaren ook veranderd onder invloed van veranderingen in je lichaam?
Sander: “Vroeger dacht ik als een patroon een jaar voor de première 3 op de 10 keer lukte dat ik dat wel kon optrekken tot 9 op 10. Nu mispak ik me daar minder in. Plus: ik zorg voor een plan B. Minder jeugdige overmoed, meer oude berekendheid.”
Janni: “Ik maak andere keuzes, en durf die ook meer te maken. Eigenzinniger, minder behaagziek.”
Sander: “Is het daardoor moeilijker geworden om met jou samen te werken?”
Janni: “Nee, want ik denk dat ik daardoor ook meer vrijheid kan geven aan de mensen op de vloer. (pauze) Ik slaag er nu ook meer in om te genieten van hoe ver ik kom, van het resultaat. Ik kan blij zijn met wat ik heb gemaakt, los van hoe het onthaald wordt. Al blijf ik heel kritisch op mezelf.”
Det: “Door eerdere ervaring krijg je ook meer vertrouwen dat het wel goed komt, zelfs al denk je de eerste weken: ‘Mijn god, wat een chaos, wat gaat dit worden?’”
Det, jij werkt momenteel mee aan Glorious Bodies van Circumstances. Kun jij iets meer vertellen over die voorstelling?
Det: “Het wordt een bewegings- en acrobatievoorstelling waarin alle zes de castleden acrobaten van boven de vijfenvijftig zijn. Wat heel grappig was: Piet Van Dycke, de maker, wilde oorspronkelijk een voorstelling maken over het ouder wordende lichaam, maar toen hij twee weken met ons had gewerkt, zei hij: ‘Daar gaat het helemaal niet over, ik moet een andere tekst gaan verzinnen! Ik zie geen oudere mensen, maar mensen die nog steeds heel gretig zijn en heel veel energie hebben.’”
In hoeverre heeft jullie ervaring en leeftijd impact op wat er op de scène gebeurt?
Det: “Toen Piet me twee jaar geleden vroeg, zei ik: ‘Laten we eerst even zien of ik er nog wel ben tegen dan! En als we gaan toeren in 2023-‘24 moet ik afwachten of alles nog wel op zijn plek zit.’ Hij moet meer rekening houden met bepaalde zaken vanwege onze leeftijd. Als iemand met pijn zit aan een knie of een pols moet dat vervangen kunnen worden door iets eenvoudigers. En eigenlijk is Piet daar wijzer in dan de groep, want ik denk dat er nog wel een aantal zijn van: ‘Dat kan ik nog, en dat kan ik nog!’ Nu, het heeft ook met repetitietijd te maken. Zoals Sander ook al aanhaalde, is het erg verleidelijk om te roepen: ‘Dat leren we wel even, we hebben nog tot oktober,’ terwijl we eigenlijk helemaal niet zo veel samen kunnen trainen. In onze verbeelding wilden we in de voorstelling laten zien wat we allemaal nog konden, maar ik denk dus niet dat we daar gaan uitkomen.”
Sander: “Ik denk dat mensen sowieso wel onder de indruk gaan zijn.”
Det: “Dat ligt eraan of ze vertrouwd zijn met acrobatie. Voor outsiders is op schouders staan al spectaculair, terwijl collega-acrobaten veel meer gewend zijn.”
Sander: “En hoe gaat jullie tourlife eruitzien? Met een busje de baan op? Lijkt me wel tof.”
Det: “Dat weet ik eigenlijk helemaal niet. Hoe is dat bij jullie?”
Sander: “Wel anders dan vroeger, minder rock-‘n-roll. Performen geeft energie. Een kick, adrenaline. Vroeger haalden we dan op die rush gemakkelijk een nacht door, maar nu: short night, another drive, you feel it in your body! Dus nu gaan we soms gewoon slapen na een optreden. Of vissen.”
Aurélia: “Je kiest je momenten.”
Sander: “Je geeft alles op de vloer, maar alles eromheen staat meer in functie van dat uur optreden. Ik mag niet meer proberen mee te doen met de jonkies, heb ik door schade en schande geleerd.”
Det: “Ik ben heel benieuwd hoe dat met ons zal gaan. De afspraak is: niet meer dan drie, vier dagen na elkaar, maar ik ben benieuwd of we dat gaan trekken.”
Aurélia: “Respect hoor.”
Det: “Nou, we hebben het nog niet gedaan, hoor.”
Sander: “Pak een goede kinesist mee. Of misschien kun je een masseur eisen, of een ijsbadje achteraf?”
Janni, jij maakte The Time of Our Singing, een voorstelling met drie generaties vrouwen, waarin thema’s als ouder worden, intergenerationele veranderingen en leeftijd prominent aanwezig zijn. Waarom voelde circus als de juiste vorm om het over die thema’s te hebben? Op welke manier leent circus zich ervoor?
Janni: “Een belangrijk thema was het doorgeven van een passie aan een volgende generatie, als een niet-tastbare erfenis. Op scène staan Billie, een jong meisje, en Camille, een jonge vrouw en professioneel strapsartiest. Op het projectiescherm ziet het publiek José (Van Lissum, red.) die haar hele leven met familiecircus Jhony heeft opgetreden en al doende het vak leerde. In circus is er een spanning tussen nieuw en traditioneel circus, maar in de gesprekken die we hadden kwamen we tot de conclusie dat het ambacht, the craft, hetzelfde blijft. Dat leren van en aan elkaar zit ook in de voorstelling. Daarnaast wilde ik het hebben over de schoonheid van het ouder worden, over het lichaam als landschap. In circus zijn vrouwenlichamen vaak gespierd, maar tegelijkertijd heeft Camille (Paycha, een van de performers, red.) ook een zachtheid. Het is een ander soort schoonheid dan wat we standaard als mooi beschouwen. Ik hou erg van het lichaamsbewustzijn dat veel circusartiesten hebben. Het heeft iets gegrond, geen flauwekul, een enorme onderzoeksmentaliteit, en weinig neiging tot behagen. Dansers zijn ook getraind om op hun tanden te bijten, maar kunnen ook…”
Det: “Enorm klagen!”
Janni: “Circusartiesten gaan gewoon.”
Aurélia: “Choreografen waar ik mee heb gewerkt viel het dan weer op dat circusartiesten een kortere aandachtsspanne hebben. Intens maar kort.”
Det: “Dat is natuurlijk ook typisch acrobatie: heel explosief en dan weer niks. Dat merk ik ook bij Glorious Bodies. Ik ben door mijn dansachtergond gewend patronen op te slaan, ruimtelijk te denken. De anderen vinden dat een stuk moeilijker en zijn na zo’n repetitiedag bekaf in hun hoofd.”
Tot slot: wat voor tips en adviezen zou je je jongere zelf willen geven wetende wat je nu weet over je lichaam en circus?
Sander: “Oh, jongere ik, ga maar even goed zitten want dit gaat lang en vervelend zijn.”
(Aurelia begint te tellen op haar vingers)
Det: “Gezond eten.”
(Sander en Aurélia lachen)
Janni: “Naast de voor de hand liggende dingen?”
Det: “Zoals: genieten, gaan voor wat je wil? Ik weet het niet. Volgens mij ontstaat ook veel van je kennis net door tegen de muur te lopen. Misschien vooral dat je niet te hard moet gaan. Je kunt zo enthousiast zijn, maar je lichaam loopt achter je enthousiasme aan. Spieren ontwikkelen zich snel, maar de rest duurt langer. En dat kan leiden tot enorme blessures die dan heel lang aanslepen.”
Janni: “Durf eigenwijs te zijn, maar wees geduldig.”
Sander: “Man, ik heb bulken advies. Op het moment dat je snel bijleert, tussen je twaalfde en je vijfentwintigste: leer zo veel mogelijk, ook de basics.”
Aurélia: “En ook sommige dingen die je saai vindt of waarvan je het nut nog niet begrijpt.”
Sander: “Ik zou mezelf een meer open blik naar andere kunstvormen en disciplines hebben gegund. Vroeger was er voor mij maar één ding op de wereld en dat was jongleren. (de anderen schateren) En dan vooral kegeljongleren. Baljongleurs mwah, diabolojongleurs nee! Hoe verder het van ons kleine wereldje lag, hoe minder cool het was.”
Aurélia: “Ik heb dat met dans. Ik zou willen dat ik dat serieuzer had genomen. Ik begreep pas héél laat de schoonheid van dans. Mijn danscollega’s in Codarts hebben mij de ogen geopend. En nu ben ik van: ‘Wauw, dit is het beste ooit!’ En elke danser leert acrobatie zo (vingerknip). Dus nu denk ik: ‘Why didn’t I dance more?!’” (lacht)
Sander: “Ze zeggen dat, hè, dat circusartiesten gefrustreerde dansers zijn.”
Aurélia: “Yeah, yeah.”
Det: “Oh ja?”
Sander: “Maar diep van binnen wil iedereen jongleur worden.” (knipoogt)
Janni: “Ik kreeg een keer een heel mooie vraag: zou je als kind bij jezelf zoals je nu bent op schoot willen zitten? En ik dacht: ja, ik denk dat ik het leuk zou hebben gevonden.”
Det: “Oh, ik wil nog iets toevoegen: verlies het spelende kind in jezelf niet.”
Sander: “Circus is natuurlijk het ideale medium om dat op te roepen.”
Det: “Of om het vast te houden.”
Sander: “Natuurlijk zou ons jongere zelf niet naar ons advies luisteren.”
Aurélia: “Stay stupid forever, that’s the best way to stay young.”