Stel, je verdiept je liever in de literatuur dan je te richten op het leven. Je leest liever dan vreemden aan te spreken (vooral die van het andere geslacht). Je praat wel, maar het liefst in gedachten, en die alleenspraak vertrouw je soms toe aan het papier. Schrijven durf je het nog niet noemen, daarvoor is het niet goed genoeg, maar je vindt het wel een bloedserieuze zaak. En stel, je bouwt op die manier je eigen wereld, steen voor steen, die, al zou je nog zo willen, er wel niet in slaagt die andere wereld buiten te houden. Integendeel, je eigen wereld is niet alleen van papier, ook van huid; dat wat je kwelt – omzeggens alles – priemt in je vel, je vlees, en het drukt zich door in je schrijfsels. Je poging om de andere wereld te ontvluchten is dus een maat voor niets, daar kom je achter.
Maar stel, het lukt je een enkele keer om een vers te plegen, een paar zinnen te laten vloeien waar je zelf betoverd door geraakt. Ze weten iets van je overgevoelige aard te vatten, zo moet je je dat inbeelden, op een manier die weerbaarheid laat uitschijnen. De kwestie stijl, met andere woorden. En je slaagt er gaandeweg in om al schrijvend voor jezelf een levenskostuum te ontwerpen: een harnas van papier.
En stel, je krijgt als scholier een boek met een mysterieuze titel aangereikt op de leeslijst in de Nederlandse les. Je kiest het boek omwille van die titel, je begint te lezen. Je betreedt een andere wereld, die even fascinerend als beangstigend is. Je leert Aloysius kennen, Hermine, en de tantes Zénobie, Theodora, Henriëtte. Het zou best kunnen dat je verliefd wordt op Henriëtte, die weet wat de echte tekenkunst is, die uit het hoofd alle rollen vertolkt in Schillers toneelstuk Maria Stuart, die verslaafd is aan pillen en die als een aangespoelde zeenimf op het tapijt van de bibliotheek ligt, blonde lokken uitgespreid op de arabesken van het weefsel. Je weet dat zij elk jaar een nieuw bloemenkransje legt rond het mansportret in de lade. Het hele boek ziedt van burgerlijk onbehagen, bij de volwassen personages, en de exploratie van lust en dood, bij de kinderen. Onvergetelijk zijn de bladzijden waarin Elias nadenkt over de leeftijd van zijn grootmoeder, over de wortels van plantjes op het kerkhof. Tegelijkertijd is veel in dit boek vertrouwd: het leven op het platteland, de verveling, de dreiging van de kostschool als vet betaalde gevangenschap. Of je opstel over dit boek ergens op leek, is twijfelachtig, maar je weet dan al dat je Elias of het gevecht met de nachtegalen je hele leven zult meenemen, en bij elke herlezing een ander boek zult ontdekken. En je zult de andere geschriften van Gilliams lezen, wanneer je ze te pakken krijgt, totdat je bij zijn gedichten uitkomt, en vaststelt dat ze ondraaglijk intens zijn om te lezen. Je hebt een ijkpunt gevonden.
En stel, door al het voorgaande, die ontsnapping-vanuit-het-leven-inde-literatuur, zijn er haast reële mensen ontstaan. Welja, onsterfelijken die aan ons verschijnen in romans en gedichten. De heerlijke almacht van portretten! Verzinsels zou je kunnen zeggen, maar tegelijk zijn het ook histories, documenten, getuigenissen. Foto’s. Getekende, geschilderde mensen. Zelfs nagelaten probeersels, ook dingen die gezegd, halvelings verzwegen of verborgen zijn. Hoe raadselachtig is dat menselijk wezen daar, in zijn algemeenheid. Als een man voor het venster. Als een man op een foto, die je nooit in de ogen kijkt, maar altijd al te goed weet waar de fotograaf zich bevindt. Vermommen sommigen zich hun leven lang als een melancholiek Jongmens?
‘Met andermans woorden is niets te beginnen’, kribbelde Maurice Gilliams (1900 – 1982) ooit op een papiertje. Het is een terloopse notitie in het omvangrijke Gilliams-archief van het Letterenhuis in Antwerpen. In enkele mappen, agenda’s, notitieboekjes bevinden zich daar nog meer van die ongebruikte dicht- of prozaregels van de grote schrijver. Aanzetjes, toevallige vondsten, toegeworpen regels die Gilliams zorgvuldig bewaarde maar die hun voltooiing nooit vonden in een gedicht.
Het is het motto geworden van dit bijzondere DW B-nummer over Maurice Gilliams.
‘Met andermans woorden is niets te beginnen.’
Voor ons klinkt daar dit in: een groot zelfbewustzijn, ja solipsisme, een absoluut geloof in het eigen kunstenaarschap maar ook een uitdaging of zelfs provocatie aan hedendaagse schrijvers om het werk van Gilliams opnieuw te overwegen.
Met andermans woorden niets aan te vangen? Dat dacht ie maar. Het was heerlijk om in het Letterenhuis - gemaskerd met lichtblauwe of zwarte, 3-lagige, hypoallergene mondmaskers - te snuisteren in het oude materiaal. We vroegen aan actuele dichters één van deze nagelaten regels te voltooien tot een gedicht.
Jef Van Eynde maakte voor ons foto’s van deze oude documenten.
Aan anderen vroegen wij nieuwe gedichten en proza, ‘in de geest van de oude meester’, ook souvenirs, of we verzochten om essayistisch te vatten wat Maurice Gilliams ons naliet. Het is een wonderlijk caleidoscopisch portret geworden van de oude meester.
De aanleiding voor dit nummer is trouwens feestelijk. In mei 2022 verschijnt de langverwachte biografie van de hand van Annette Portegies. Voor dit nummer van DW B deed ze suggesties en stelde ze een uniek album samen aan de hand van onbekende foto’s en brieven. We wekken samen de oude schrijver tot leven, door hem te herlezen, zijn verdiensten te toetsen of te actualiseren en vooral door zijn werk schaamteloos aan te vullen met andermans woorden. Met grote dank aan het Letterenhuis, voor de ondersteuning en de presentatie van dit nummer. Dank aan het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, bij het zoeken naar jonge stemmen. En dank aan de Stichting Vita Brevis, voor de genereuze ondersteuning van dit initiatief.
Benieuwd naar dit unieke nummer over Maurice Gilliams?
Benieuwd naar de prachtige beelden uit de nummer? Wil je graag meer horen over de fascinatie van de curatoren voor Maurice Gilliams? Op onze website vind je alle informatie over het DW B-nummer over Gilliams en kan je ook een podcast met een interview met de curatoren beluisteren!